1. In de naam van Allah, de meest Barmhartige, de meest Genadevolle.
2. Alle lof behoort aan Allah, de Heer der Werelden.
3. De meest Barmhartige, de meest Genadevolle.
4. De Heerser op de Dag des Oordeels.
5. U alleen aanbidden wij en U alleen vragen wij om hulp.
6. Leid ons op het rechte pad,
7. Het pad van degenen aan wie U gunsten hebt geschonken, niet dat
van degenen op wie de toorn rust en niet dat van de dwalenden.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem.
2. Dit is het boek (de Koran) waaraan geen twijfel
is, een richtsnoer voor de Moettaqoen.
3.(Dit zijn) Degenen die in de Ghayb
geloven en de Salaat
onderhouden en die uitgeven van hetgeen Wij (Allah) hun hebben
voorzien.
4. En degenen die geloven in hetgeen wat aan jou
(Mohammed) is geopenbaard en in hetgeen wat vòòr jou is geopenbaard
(openbaringen aan voorgaande profeten) en die overtuigd zijn in het bestaan
van het Hiernamaals.
5. Zij zijn degenen die de juiste leiding van hun Heer volgen en
zij zijn de succesvollen.
6. Voorzeker, zij die niet geloven voorhun maakt het
niet uit of jij (Mohammed) hen waarschuwt of niet, zij zullen niet geloven.
7. Allah heeft hun harten en oren verzegeld en over hun ogen is een
bedekking. Voor hun is er een zware straf.
8. En er zijn mensen (hypocrieten), die zeggen: “Wij geloven in Allah en in de
laatste Dag, hoewel zij geen gelovigen
zijn.”
9. Zij trachten Allah en de gelovigen te bedriegen, zij misleiden echter niemand
dan zichzelf
maar zij
beseffen het niet.
10. In hun hart is er een ziekte (twijfel en
schijnheiligheid) en Allah heeft hun ziekte verergerd. Er wacht hun een
pijnlijke
straf af, omdat
zij plachten te liegen.
11. En als er tot hun wordt gezegd: “Richt geen onheil op aarde aan” dan zeggen
zij: “Wij zijn slechts
vredestichters”.
12. Voorzeker, zij zijn het die onheil stichten, maar zij beseffen het niet.
13. En wanneer tegen hun wordt gezegd: “Geloof, zoals mensen geloven”, zeggen
zij: “Zullen wij
geloven, zoals de dwazen hebben gelooft?” Voorzeker, Zij zijn de dwazen, maar
zij beseffen het niet.
14. En wanneer zij de gelovigen ontmoeten, zeggen zij: “Wij geloven”, maar
wanneer zij alleen zijn met hun Satans
, zeggen zij: “Wij zijn zeer zeker met u, wij spotten slechts.”
15. Allah spot met hen en laat hen toenemen in hun slechte daden, zodat zij
blindelings zullen dwalen.
16. Zij zijn het die leiding verruild hebben voor dwaling, daarom levert hun
handel geen
winst op.
Zij zijn niet geleid.
17. Hun overeenkomsten is als de overeenkomst van iemand die een vuur ontstak en
wanneer het (vuur) zijn omgeving
verlichtte, nam Allah hun licht weg en liet hen in diepe duisternis, zodat zij
niet meer konden zien.
18. Zij zijn doof, stom en blind, daarom keren zij niet terug (naar het rechte
pad).
19. Of netals (de overeenkomst met) een zware regenbui uit de hemel met dichte
duisternis, donder en bliksem.
zij stoppen hun vingers in hun oren vanwege de donderslagen, uit doodsangst.
Maar Allah omringt de ongelovigen.
20. Bijna neemt de bliksem hun het gezichtsvermogen weg. Telkens wanneer deze
hen verlicht,
lopen zij, maar wanneer het weer donker wordt dan staan zij stil. En, als Allah
het wilde, kon hij hun gehoor- en gezichtsvermogen
ontnemen. Waarlijk, Allah heeft macht over alle dingen.
21. O mensen, aanbidt uw Heer, die u en degenen die vòòr u waren heeft
geschapen.
Hopelijk zullen jullie tot Moettaqoens (Allah vrezenden) behoren.
22. Die de aarde voor jullie tot een rust plaats maakte en de hemel tot een
gewelf (deken).
En die water van de wolken doet stromen en daardoor vruchten voortbrengt, als
voedsel voor u. Ken daarom
geen deelgenoten aan Allah toe, terwijl jullie weten (dat hij alleen het recht
heeft aangebeden te worden).
23. En, indien u in twijfel verkeert omtrent hetgeen Wij aan Onze dienaar
(Mohammed) hebben geopenbaard, probeer dan
een dergelijk hoofdstuk voort te brengen en roep uw helpers buiten Allah, als u
waarachtig bent.
24. Maar, indien u het niet kunt doen – en u zult het nooit kunnen doen – wacht
u dan voor het
vuur, dat voor de ongelovigen is bereid, waarin mensen en stenen als brandstof
dienen.
25. En verkondig aan degenen, die geloven en goede werken doen de blijde
tijding, dat er tuinen (het
paradijs) voor hen zijn, waardoorheen rivieren stromen. Telkens, wanneer hun van
de vruchten hieruit wordt
geschonken, zullen zij zeggen: “Ziehier, hetgeen ons reeds voorheen werd
gegeven”; en hun werd het
soortgelijke gegeven. En zij zullen er reine metgezellen hebben en zij zullen er
vertoeven.
26. Waarlijk, Allah acht het niet beneden zich, een mug of iets nog kleiners als
gelijkenis te stellen. Zij
die geloven weten, dat dit de Waarheid van hun Heer is, terwijl degenen, die
niet geloven, zeggen:”Wat
bedoelt Allah met zulk een voorbeeld?” Velen laat Hij daardoor dwalen en velen
leidt Hij daardoor terecht –
en niemand laat Hij daarmede dwalen, dan de ongehoorzamen,
27. Die het verbond met Allah breken na de bekrachtiging er van en datgene, wat
Allah gebood te
verenigen, scheiden en die onheil op aarde stichten, dezen zijn de verliezers.
28. Hoe kunt gij Allah verwerpen, terwijl gij levenloos waart en Hij u leven
schonk? Hij zal u doen
sterven en daarna zal Hij u doen herleven en dan zult gij tot Hem worden
teruggebracht.
29. Hij is het, Die alles, wat op aarde is, voor u schiep: daarna wendde Hij
Zich tot de hemel en
vervolmaakte deze tot zeven hemelen, want Hij heeft kennis van alle dingen.
30. En toen uw Heer tot de engelen zeide: “Ik wil een stedehouder op aarde
plaatsen,” zeiden zij: “Wilt
Gij er iemand plaatsen die er onheil zal stichten en bloed zal vergieten,
terwijl wij U verheerlijken met de lof
die U toekomt en Uw Heiligheid prijzen,” antwoordde Hij: “Ik weet wat gij niet
weet.”
31. En Hij leerde Adam al de namen. Dan plaatste Hij (de voorwerpen dezer) namen
voor de engelen en
zeide: “Noemt Mij hun namen, indien gij in uw recht staat.”
32. Zij zeiden: “Heilig zijt Gij. Wij bezitten geen kennis, buiten hetgeen Gij
ons hebt geleerd; waarlijk, Gij
zijt de Alwetende, de Alwijze.
33. Hij zeide: “O, Adam, zeg hun de namen van deze dingen”, en toen hij de namen
had genoemd, zeide
Hij: “Zeide Ik u niet: Waarlijk Ik ken de geheimen der hemelen en der aarde en
Ik weet, wat gij onthult en wat
gij verbergt?”
34. En toen Wij tot de engelen zeiden: “Onderwerpt u aan Adam”, onderwierpen
zich allen, behalve
Iblies. Hij weigerde, hij was hoogmoedig. Hij behoorde tot de ongelovigen.
35. En Wij zeiden: “O Adam, verblijf gij met uw gade in de tuin en eet
overvloedig, waar gij ook wilt,
doch nader deze boom niet, anders zult gij tot de zondaren behoren.”
36. Doch door middel van de boom verleidde Satan hen beiden en dreef hen uit de
staat waarin zij zich
bevonden. En Wij zeiden: “Gaat heen – gij zijt elkander vijandig. Er zal op
aarde een tijdelijke woonplaats en
levensonderhoud voor u zijn.”
37. Toen leerde Adam enkele woorden van zijn Heer. Zo schonk Hij hem
vergiffenis; gewis Hij is
Berouwaanvaardend, Genadevol.
38. Wij zeiden: “Gaat allen weg van hier. En, indien er leiding van Mij tot u
komt, zullen zij, die Mijn
leiding volgen, vrees noch droefheid kennen.
39. Doch zij, die niet geloven en Onze tekenen verloochenen, zullen de bewoners
van het Vuur zijn; zij
zullen daarin verblijven.
40. “O kinderen Israëls! Gedenkt Mijn gunsten, welke Ik u bewees en weest
getrouw aan Mijn verbond.
Ik zal Mijn verbond met u houden en Mij alleen zult gij vrezen.
41. En gelooft in hetgeen Ik heb geopenbaard, vervullende datgene, wat gij reeds
bezit en weest niet de
eersten, die het verwerpen; verruilt evenmin mijn tekenen voor geringe prijs en
zoekt bescherming in Mij
alleen.
42. En verwart de waarheid niet met de onwaarheid, noch verbergt de waarheid
tegen beter weten in.
43. En houdt het gebed en betaalt de Zakaat en bidt met hen, die bidden.
44. Beveelt gij de mensen het goede te doen en vergeet daarbij u zelf, hoewel
gij het Boek leest? Wilt gij
dan niet begrijpen?
45. Zoekt hulp door geduld en gebed; dit is inderdaad moeilijk, behalve voor de
ootmoedigen,
46. Die er zeker van zijn, dat zij hun Heer zullen ontmoeten en dat zij tot Hem
zullen wederkeren.
47. O kinderen Israëls! Gedenkt Mijn gunsten, die Ik u bewees, dat Ik u boven de
volkeren verhief.
48. En vreest de Dag, dat de ene ziel de andere niet zal kunnen helpen, waarop
voor haar noch
voorspraak zal worden aanvaard, noch een losprijs zal worden aangenomen, noch
zij zullen worden
geholpen.
49. En toen Wij u redden van Pharao’s volk, dat u met bittere marteling kwelde,
Uw zonen dodend en uw
vrouwen sparend; hierin was voor u een zware beproeving van uw Heer.
50. En toen Wij de zee voor u spleten en u redden en Pharao’s volk lieten
verdrinken, terwijl gij toezaagt.
51. En toen Wij met Mozes een tijd afspraken van veertig nachten; toen naamt gij
in zijn afwezigheid het
kalf, (om het te aanbidden) en gij werdt overtreders.
52. Daarna vergaven Wij u, opdat gij dankbaar zoudt zijn.
53. En toen gaven Wij Mozes het Boek en het oordeel des onderscheids, opdat gij
recht geleid zoudt
worden.
54. En toen Mozes tot zijn volk zeide: “O mijn volk, gij hebt uzelf onrecht
aangedaan door het kalf te
aanvaarden: derhalve keert terug tot Uw Schepper en doodt uw eigen ik, dat is
het beste voor u in het oog
van uw Schepper”. Daarna wendde Hij zich genadig tot u. Voorzeker, Hij is
Berouwaanvaardend, Genadevol.
55. En toen gij zeidet: “O Mozes, wij zullen u geenszins geloven, totdat wij
Allah van aangezicht tot
aangezicht zien”, toen trof u een donderslag, terwijl gij toezaagt.
56. Toen deden Wij u verrijzen na uw dood, opdat gij dankbaar zoudt zijn.
57. En Wij deden de wolken een schaduw over u zign en zonden u manna en
kwartels, (zeggende): “Eet
van de goede dingen, waarmede Wij u hebben voorzien.” Zij schaadden Ons niet,
maar zij plachten hun
eigen ziel te schaden.
58. En toen Wij zeiden: “Gaat in deze stad en eet er overvloedig, waar gij ook
wilt; treedt de poort
onderdanig binnen en vraagt om vergiffenis. Wij zullen u uw fouten vergeven en
Wij zullen meer geven aan
degenen, die goed doen.”
59. Maar de onrechtvaardigen vervingen het woord door een ander, dat niet tegen
hen gesproken was.
Daarom zonden Wij over de onrechtvaardigen een grote straf vanuit de hemel,
omdat zij plachten te
overtreden.
60. En toen Mozes om water voor zijn volk bad zeiden Wij: “Sla op de rots met uw
staf” en er
ontsprongen twaalf bronnen aan, waardoor elke stam zijn drinkplaats kende. Eet
en drinkt van wat Allah
heeft voortgebracht en wandelt niet op aarde, onheil stichtende.
61. En toen gij zeidet: “O Mozes, wij verdragen niet langer één soort voedsel,
bid daarom voor ons tot
uw Heer, dat Hij van hetgeen op aarde groeit – groenten en komkommers en tarwe
en linzen en uien – voor
ons voortbrenge,” zeide Hij: “Zoudt gij hetgeen minderwaardig is in ruil willen
nemen voor hetgeen beter is?
Gaat naar een stad, daar zult gij vinden, waarom gij vraagt.” En zij kwamen in
vernedering en arrmoede en
brachten Allah’s toorn over zich; dit kwam, omdat zij de tekenen van Allah
verwierpen en de profeten
onrechtvaardig doodden, want zij waren ongehoorzaam en telkens weer in
overtreding.
62. Voorzeker, de gelovigen, de Joden, de Christenen en de Sabianen – wie onder
hen ook in Allah en de
laatste Dag geloven en goede daden verrichten, zullen hun beloning bij hun Heer
ontvangen en er zal geen
vrees over hen komen, noch zullen zij treuren.
63. En toen Wij een verbond met u aangingen en de berg hoog boven u verhieven,
zeiden Wij: “Houdt
vast, wat Wij u hebben gegeven en bedenkt wat het bevat, zodat gij behoed zult
worden.”
64. Maar gij wenddet u af en, had Allah u Zijn genade en barmhartigheid niet
betoond, dan zoudt gij
zeker zijn ondergegaan.
65. Gij hebt degenen onder u gekend, die inzake de Sabbath overtraden. Alzo
zeiden Wij tot hen:
“Weest verachte apen.”
66. Zo maakten Wij hen tot een voorbeeld voor hen die in die tijd leefden en
voor degenen, die na hen
kwamen en tot een les voor de godvrezenden.
67. En toen Mozes tot zijn volk zeide: “Waarlijk, Allah gebiedt u, een koe te
slachten”, zeiden zij: “Drijft
gij de spot met ons?” Hij zeide: “Ik zoek toevlucht bij Allah, om niet tot de
onwetenden te behoren.”
68. Zij zeiden: “Bid voor ons tot uw Heer, opdat Hij het ons duidelijk make, wat
voor een koe dit moet
zijn.” Hij antwoordde: “Hij zegt, dat het een koe moet zijn, noch oud, noch
jong, volwassen, tussen beide in –
doet nu, wat u geboden is.”
69. Zij zeiden: “Bid voor ons tot uw Heer, dat Hij het ons duidelijk make, welke
kleur zij heeft” Hij
antwoordde: “Hij zegt, dat het een gele koe is met een diepe kleur, aangenaam
voor hen, die haar zien.”
70. Zij zeiden: “Bid voor ons tot uw Heer, dat Hij ons mededele, hoe zij is,
want al zulke koeien zien er
voor ons gelijk uit; en als Allah het wil, zullen wij juist worden geleid.”
71. Hij antwoordde: “Hij zegt, dat het een koe is, die nog nooit afgericht is
geweest, om de aarde te
beploegen, of de akkers te bevloeien, een koe, gaaf en vlekkeloos.” Zij zeiden:
“Nu hebt gij het precies
gezegd.” Toen slachtten zij haar, doch liever hadden zij het niet gedaan.
72. En toen gij trachttet een mens te doden en onder elkander er over twisttet,
was Allah de onthuller
van wat gij verborgen hieldt.
73. Toen zeiden Wij: “Treft hem (de moordenaar) voor een gedeelte van het
vergrijp tegen hem (de
gedode)”. Aldus geeft Allah leven aan de doden en toont u Zijn tekenen, opdat
gij zult begrijpen.
74. Daarna verhardde zich uw hart. Zij zijn als stenen, of nog harder, want er
zijn stenen, waaruit
stromen ontspringen en er zijn er zeker, die splijten en er vloeit water uit. En
sommige zijn er die uit vrees
voor Allah neervallen. En Allah is niet achteloos, ten opzichte van wat gij
doet.
75. Verwacht gij, dat zij u zullen geloven, terwijl een aantal hunner het woord
van Allah heeft vernomen
en het verdraait, nadat zij het hebben begrepen, tegen beter weten in.
76. Wanneer zij de gelovigen ontmoeten zeggen zij: “Wij geloven” en wanneer zij
onder elkander zijn
zeggen zij: “Verhaalt gij hun, wat Allah u heeft geopenbaard, zodat zij daardoor
met u kunnen redetwisten
voor uw Heer.” Wilt gij dan niet begrijpen?
77. Begrijpen zij dan niet, dat Allah weet, wat zij verbergen en wat zij
openbaar maken?
78. En sommigen hunner zijn ongeletterd; zij weten niets van het Boek, maar
hebben hun valse
denkbeelden: zij vermoeden slechts.
79. Wee daarom degenen, die een boek met hun eigen handen schrijven en dan
zeggen: “Dit is van
Allah”, opdat zij er een onwaardige prijs voor kunnen nemen. Wee hun dan, voor
hetgeen hun handen
schrijven en wee hun voor hetgeen zij verdienen.
80. En zij zeggen: “Het Vuur zal ons slechts voor een klein aantal dagen deren”.
Vraag hun: “Hebt gij
dan een woord van Allah verkregen? Dan zal Allah Zijn belofte nooit breken. Of
zegt gij iets over Allah, dat
gij niet weet?
81. Voorzeker, die kwaad doet en door zijn zonden is omringd – zij zijn de
bewoners van het Vuur; daarin
zullen zij verblijven.
82. Maar zij, die geloven en goede werken doen, – zij zijn de bewoners van de
Hemel, daarin zullen zij
verblijven.
83. En toen Wij een verbond sloten met de kinderen Israëls, zeiden Wij, dat gij
niemand zult aanbidden,
dan Allah alleen en dat gij goed zult zijn voor uw ouders, uw verwanten, de
wezen en de armen; spreekt
goed tegen de mensen en houdt het gebed en geeft de Zakaat. Doch gij wenddet u
af, – behalve weinigen
onder u, en gij zijt afkerig.
84. En toen Wij een verbond met u sloten: “Gij zult uw bloed niet vergieten noch
uw volk uit hun huizen
verdrijven”, toen hebt Gij dit bekrachtigd en gij waart er getuige van.
85. Toch zijt gij het volk, dat uw eigen broeders doodt en een gedeelte van uw
volk uit hun huizen
verdrijft, elkaar tegen hen helpende in zonde en overtreding. En, indien zij als
gevangenen tot u terugkomen,
koopt gij hen vrij, terwijl juist hun verdrijving voor u verboden was. Gelooft
gij dan slechts in een gedeelte
van het Boek en verwerpt gij een ander gedeelte? Er is geen beloning voor
degenen uwer, die zulks doen,
behalve schande in dit leven; en op de Dag van Opstanding zullen zij de
strengste kastijding moeten
ondergaan, want Allah is niet onachtzaam betreffende hetgeen gij doet.
86. Dezen zijn het, die het Hiernamaals voor het tegenwoordig leven hebben
verkocht. Derhalve zal hun
straf niet worden verzacht, noch zullen zij worden geholpen.
87. Voorwaar, Wij gaven Mozes het Boek en deden boodschappers de een na de ander
zijn voetsporen
volgen. En Wij gaven aan Jezus, zoon van Maria, duidelijke tekenen en
versterkten hem met de geest der
heiligheid. Telkens als een boodschapper tot u kwam, met hetgeen uw ziel niet
behaagde, hebt gij u
laatdunkend gedragen, sommigen hunner hebt gij verloochend en anderen gedood.
88. En zij zeiden: “Ons hart is verhuld.” Neen, Allah heeft hen vanwege hun
ongeloof vervloekt. Weinig
is derhalve hetgeen zij geloven.
89. En toen een Boek van Allah tot hen kwam, vervullend datgene, dat bij hen
was, hoewel zij voordien
om overwinning over de ongelovigen plachten te bidden, toen dat tot hen kwam,
herkenden zij dat niet en
verwierpen het. Gods vloek rust derhalve op de ongelovigen.
90. Kwaad is datgene, waarvoor zij hun ziel hebben verkocht; daar zij verwerpen,
hetgeen Allah heeft
geopenbaard, er afkerig van zijnde, dat Allah Zijn genade doet dalen over
diegenen Zijner dienaren, die Hij
wil. Daardoor brachten zij toorn op toorn over zich en er is een vernederende
kastijding voor de
ongelovigen.
91. En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Gelooft in hetgeen Allah heeft
geopenbaard,” zeggen zij: “Wij
geloven slechts in hetgeen ons is geopenbaard,” maar zij verwerpen hetgeen
daarna is geopenbaard, hoewel
het de Waarheid is, vervullende wat zij reeds bezaten. Zeg hun “Waarom hebt gij
dan de vroegere profeten
van Allah gedood, als gij inderdaad gelovigen waart?”
92. En Mozes kwam voorzeker tot u met duidelijke tekenen, maar gij hebt in zijn
afwezigheid het
(gouden) kalf genomen (om het te aanbidden) en gij waart onrechtvaardig.
93. En toen Wij een verbond met U sloten en de berg (Sinai) hoog boven u
verhieven, zeggende:
“Houdt stevig vast, hetgeen Wij u gegeven hebben en luistert,” zeiden zij: “Wij
horen, maar wij
gehoorzamen niet”; hun hart was vervuld van het kalf, wegens hun ongeloof. Zeg:
“Slecht is hetgeen uw
geloof u oplegt, zo gij al enig geloof bezit”.
94. Zeg: “Indien het tehuis van het Hiernamaals, bij Allah alleen voor u is, met
uitsluiting van andere
mensen, wenst dan eer de dood, als gij te goeder trouw zijt”.
95. Maar zij zullen deze nooit wensen, wegens het werk hunner handen. En Allah
kent de boosdoeners
goed.
96. Voorzeker, gij zult hen (Joden) het meest van alle mensen verlangend naar
het leven vinden, zelfs
meer dan de afgodendienaren. Ieder van hen wenst, dat hem een leven van duizend
jaren geschonken moge
worden, doch al ware hem zulk een lang leven vergund, dan zou het hem tegen de
straf toch niet
beschermen. Allah ziet hetgeen zij doen.
97. Zeg: “Al wie een vijand van Gabriël is” – want waarlijk, hij openbaarde het
op Allah’s bevel aan uw
hart, vervullende datgene, wat voordien kwam, een leidraad zijnde en een blijde
mare voor de gelovlgen. –
98. “Al wie een vijand is van Allah en Zijn engelen en Zijn boodschappers en
Gabriël en Michaël,
waarlijk, Allah is een vijand van zulke ongelovigen.”
99. En Wij hebben u voorzeker duidelijke tekenen gegeven en niemand, dan de
overtreders, verwerpt
ze.
100. Hoe kwam dat? Telkens wanneer zij een verbond aangingen, schond een
gedeelte hunner het.
Neen, de meesten hunner geloven niet.
101. En nu er een boodschapper van Allah tot hen is gekomen, vervullend wat zij
reeds bezaten, heeft
een gedeelte der mensen van het Boek, Allah’s Boek achter zich geworpen, alsof
zij het niet kenden.
102. En zij volgen dezelfde weg, die de duivels volgden tegen de regering van
Salomo – en
Salomo was niet ongelovig, maar ongelovig waren de duivels en zij leerden de
mensen leugen en
bedrog. En (zij handelen naar) hetgeen aan de twee engelen, Haroet en Maroet te
Babylon was geopenbaard.
Maar deze beiden leerden niemand, voordat zij hadden gezegd: “Wij zijn slechts
een beproeving; weest
daarom niet ongelovig”. Zo leren zij (de mensen) van hen datgene waarmede zij
een geschil maken tussen
een man en zijn vrouw, maar zij schaden er niemand mede, tenzij door Allah’s
bevel; maar dezen leren wat
hen schaadt en geen goed doet, hoewel zij weten, dat hij, die in deze zaken
handelt geen voordeel heeft in
het Hiernamaals; slecht is hetgene waarvoor zij hun ziel hebben verkocht; hadden
zij het slechts ingezien!
103. Indien zij hadden geloofd en rechtvaardig gehandeld, zou een schonere
beloning van Allah gewis
hun deel zijn geweest, hadden zij het slechts geweten.
104. O, gij die gelooft, zegt niet: “Raainaa”, maar zegt: “Onzornaa” en
luistert. Er is voor de ongelovigen
een pijnlijke straf.
105. Zij die niet geloven onder de mensen van het Boek, en de afgodendienaren,
gunnen niet, dat iets
goeds tot u nedergezonden wordt van uw Heer; maar Allah kiest voor Zijn
barmhartigheid, wie Hij wil en
Allah is de Heer van grote genade.
106. Welk teken Wij ook opheffen of doen vergeten, daarvoor brengen Wij betere
of daaraan gelijke.
Weet gij niet, dat Allah macht heeft over alle dingen?
107. Weet gij niet, dat het koninkrijk der hemelen en der aarde aan Allah
behoort? En buiten Allah is er
geen beschermer of helper voor u.
108. Zoudt gij de boodschapper die tot u z werd gezonden, willen ondervragen,
zoals – Mozes voorheen
werd ondervraagd? Maar wie ongeloof in ruil neemt voor geloof, is voorzeker van
het rechte pad
afgedwaald.
109. Velen van de mensen van het Boek, wensen, nadat gij gelovig geworden zijt,
u uit afgunst weder
tot ongelovigen te maken, nadat de Waarheid hun is duidelijk geworden. Maar
vergeeft en weest toegefelijk
totdat Allah Zijn gebod uitbrengt. Voorzeker, Allah heeft macht over alle
dingen.
110. En onderhoudt het gebed en betaalt de Za’kaat; het goede dat gij vooruit
zendt voor uzelf, gij zult
het bij Allah vinden. Voorzeker, Allah ziet al hetgeen gij doet.
111. En zij zeggen: “Niemand, behalve de Joden en de Christenen, zal ooit de
Eemel binnengaan.” Dat
zijn hun ijdele wensen. Zeg: “Toont uw bewijs, als gij waarachtig zijt”.
112. Neen, wie zich volledig aan Allah onderwerpt en goede daden verricht, zal
zijn beloning bij zijn
Heer hebben. Vrees noch droefheid zal over hem komen.
113. De Joden zeggen: “De Christenen hebben geen ware grondslag en de Christenen
zeggen: “De
Joden hebben geen ware grondslag”, terwijl zij beiden hetzelfde Boek lezen.
Hetzelfde zeggen degenen, die
geen kennis hebben. Maar Allah zal op de Dag der Opstanding uitspraak doen in
hun geschil.
114. En wie is onrechtvaardiger dan hij, die verbiedt, dat de naam van Allah
wordt verheerlijkt in Allah’s
bedehuizen en deze tracht te vernietigen? Zij behoorden (de bedehuizen) slechts
in vreze binnen te gaan. Er
is schande over hen in deze wereld en er zal een grote straf voor hen zijn in
het Hiernamaals.
115. En aan Allah behoort het Oosten en het Westen; waarheen gij u ook wendt,
daar zal het
Aangezicht van Allah zijn. Zeker, Allah is Alomvattend, Alwetend.
116. En zij zeggen: “Allah heeft Zich een zoon verwekt. Heilig is Hij. Neen,
alles, wat in de hemelen en
op aarde is, behoort Hem toe en alles gehoorzaamt Hem.
117. Wondere Schepper van de hemelen en aarde. Wanneer Hij iets besluit, zegt
Hij slechts: “Wees” en
het wordt”.
118. En de onwetenden zeggen: “Waarom spreekt Allah niet tot ons, of, komt er
geen teken tot ons?”
Zo spraken ook degenen, die vòòr hen waren. Hun harten zijn aan elkander gelijk.
Wij hebben de tekenen
voorzeker duidelijk gemaakt, voor een volk, dat standvastig gelooft.
119. Voorzeker Wij hebben u als drager van blijde tijdingen en waarschuwer
gezonden met de
Waarheid. En gij zult niet verantwoordelijk worden gesteld voor de bewoners der
hel.
120. En de Joden en de Christenen zullen u nooit welgezind zijn, tenzij gij hun
godsdienst belijdt. Zeg:
“Voorzeker, Allah’s leiding is de Merkelijke leiding”. En, indien gij hun wensen
volgt, nadat de kennis tot u is
gekomen, zult gij aan Allah Vriend noch Helper hebben.
121. Zij, wie Wij het Boek hebben gegeven, volgen het na, zoals het behoort te
worden nagevolgd;
dezen zijn het, die er in geloven. En die er niet in geloven, zullen de
verliezers zijn.
122. O, gij kinderen Israëls, gedenkt Mijn gunsten die Ik u bewees, dat Ik u
boven die volkeren verhief.
123. En vreest de Dag, waarop geen ziel een andere ziel van nut kan zijn, waarop
geen losprijs van haar
zal worden aanvaard, geen voorspraak haar zal baten, noch zullen zij worden
geholpen.
124. En toen Abrahams Heer hem met zekere opdrachten beproefde en Abraham deze
vervulde, zeide
Hij: “Ik zal u tot leider der mensen maken”. Abraham vroeg: “En ook aran onder
mijn nakomelingen?” Hij
zeide: “Mijn verbond betreft de overtreders niet”.
125. En toen Wij het Huis tot een plaats van verzameling voor de mensheid en een
toevluchtsoord
maakten, zeggende: “Neemt de plaats van Abraham als een plaats voor gebed”. En
Wij geboden Abraham
en Ismaël, zeggende: “Reinigt Mijn Huis voor degenen, die de ommegang verrichten
en voor degenen, die er
toegewijd in verblijven en voor degenen, die zich neder buigen en zich ter aarde
werpen.
126. En toen Abraham bad: “Mijn Heer, maak deze plaats toch tot een oord van
vrede en geef vruchten
aan haar bewoners, die aan Allah en de laatste dag geloven”, zeide Hij: “Ik zal
voor een korte tijd ook aan
hem, die niet gelooft weldaden schenken, daarna zal Ik hem in het Vuur drijven:
het is een slechte
verblijfplaats”.
127. En toen Abraham en Ismaël de muren van het Huis optrokken, biddende: “Heer,
aanvaard dit van
ons, want Gij zijt de Alhorende, de Alwetende,
128. Heer, maak ons beiden aan U onderdanig en maak van ons nageslacht een volk,
dat U onderdanig
zij. En toon ons onze wijzen van aanbidding en wend U met barmhartigheid tot
ons, zeker, Gij zijt
Berouwaanvaardend en Genadevol.
129. Heer, doe onder hen een boodschapper opstaan, die hun Uw tekenen zal
verkondigen en hun het
Boek en de Wijsheid zal verklaren en hen zal louteren. Voorzeker, Gij zijt de
Almachtige, de Alwijze.
130. En wie zal zich van het geloof van Abraham afwenden, behalve hij, die dwaas
tegen zichzelf
handelt? Voorzeker, Wij hebben hem in deze wereld uitverkoren en in de volgende
zal hij gewis onder de
rechtvaardigen zijn.
131. Toen zijn Heer tot hem zeide: “Onderwerp U”, zeide hij: “Ik heb mij aan de
Heer der Werelden
onderworpen”.
132. En hetzelfde legde Abraham aan zijn zonen op en Jacob deed desgelijks,
zeggende: “O mijn zonen,
Allah heeft waarlijk dit geloof voor u verkozen, sterft daarom niet, tenzij gij
Moslims zijt.”
133. Of waart gij aanwezig, toen de dood tot Jacob kwam en hij tot zijn zonen
zeide: “Wat zult gij na mij
aanbidden?” Zij antwoordden: “Wij zullen uw God aanbidden, de God uwer vaderen,
Abraham, Ismaël en
Izaäk, de enige God, aan Hem zijn wij onderworpen”.
134. Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij verdienden en
voor u is, hetgeen gij
verdient en gij zult niet worden ondervraagd over hetgeen zij plachten te doen.
135. En zij zeggen: “Weest Joden of Christenen, dan zult gij worden geleid”. Zeg
(hun): “Neen, maar
(volg) de godsdienst van Abraham, de oprechte: hij behoorde niet tot de
afgodendienaren”.
136. Zegt: “Wij geloven in Allah en in hetgeen ons is geopenbaard en in hetgeen
tot Abraham, Ismaël,
Izaäk, Jacob en de stammen werd nedergezonden en in hetgeen aan Mozes en Jezus
werd gegeven en in
hetgeen aan alle andere profeten werd gegeven door hun Heer. Wij maken geen
onderscheid tussen hen en
aan Hem onderwerpen wij ons.
137. En indien zij geloven, zoals gij hebt geloofd, dan zijn zij juist geleid,
maar indien zij zich afwenden,
dan zijn zij in verzet; Allah zal u zeker voldoende zijn tegen hen, want Hij is
de Alhorende, de Alwetende.
138. Maakt Allah’s kleur tot de uwe en wie is beter in kleur, dan Allah? Hem
alleen aanbidden wij.
139. Zeg: “Twist gij met ons omtrent Allah, terwijl Hij uw Heer en onze Heer is?
En voor ons zijn onze
werken en voor u uw werken. En Hem alleen zijn wij oprecht toegewijd.
140. Zegt gij, dat Abraham en Ismaël en Izaäk en Jacob en de stammen Joden of
Christenen waren? Zeg:
“Weet gij het beter of Allah?” En wie is onrechtvaardiger, dan hij, die een
getuigenis verbergt, die hij van
Allah heeft? En Allah is niet onbekend met hetgeen gij doet.
141. Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij verdienden en
voor u is, hetgeen gij
verdient; en gij zult niet worden ondervraagd over hetgeen zij deden.
142. De dwazen onder het volk zullen zeggen: “Wat heeft hen van hun Qiblah, die
zij volgden,
afgekeerd?” Zeg: “Aan Allah behoort het Oosten en het Westen. Hij leidt, wie Hij
wil naar het rechte pad”.
143. En zo hebben Wij u tot een verheven volk gemaakt, opdat gij getuige zult
zijn tegenover de mensen
en de Gezant zij een getuige tegenover u. Wij bepaalden de Qiblah, die gij
volgdet slechts, opdat Wij hem,
die de gezant van Allah volgt, onderscheiden van degene die hem de rug toekeert.
En dit is inderdaad zeer
moeilijk, behalve voor hen, die Allah heeft geleid. En Allah zal u uw geloof
niet doen verliezen; voorzeker,
Allah is Liefderijk en Genadevol jegens de mensen.
144. Waarlijk, Wij zien uw aangezicht zich naar de hemel wenden, daarom zullen
Wij u tot beheerder
maken van de Qiblah, die u behaagt. Wend daarom uw aangezicht naar de Heilige
Moskee en waar gij
ook moogt zijn, wendt uw aangezicht daarheen. En voorzeker, zij wie het Boek is
gegeven, weten, dat dit de
Waarheid is van hun Heer; Allah is niet achteloos ten aanzien van wat zij doen.
145. Zelfs al bracht gij elk teken aan degenen aan wie het Boek is gegeven,
zouden zij nooit uw Qiblah
volgen, noch kunt gij hun Qiblah volgen, noch zijn er onder hen, die de Qiblah
van anderen volgen. En
indien gij aan hun wens zoudt voldoen, nadat kennis tot u is gekomen, zoudt gij
zeker tot de
onrechtvaardigen behoren.
146. Degenen aan wie Wij het Boek hebben gegeven erkennen dit, zoals zij hun
zonen erkennen, maar
voorzeker, sommigen hunner verbergen de Waarheid tegen beter weten in.
147. De Waarheid is van uw Heer, schaar u daarom niet onder hen die twijfelen.
148. Iedereen heeft een richting, waarheen hij zich wendt, wedijvert daarom met
elkander in goede
werken. Waar gij ook zijt, Allah zal u allen tezamen brengen. Voorzeker, Allah
heeft macht over alle dingen.
149. Vanwaar gij ook komt, wend uw aangezicht naar de Heilige Moskee, want dat
is inderdaad de
Waarheid van uw Heer. En Allah is niet achteloos ten aanzien van hetgeen gij
doet.
150. Vanwaar gij ook komt, wend uw aangezicht naar de Heilige Moskee; waar gij
ook zijt, wendt uw
aangezicht daarheen, opdat de mensen, met uitzondering van de onrechtvaardigen
geen bezwaar tegen u
mogen aanvoeren – vreest hen dus niet, maar vreest Mij – en opdat Ik Mijn gunst
aan u moge voltooien en
opdat gij juist geleid moogt worden.
151. Omdat Wij uit uw midden een boodschapper hebben gezonden, die u Onze
tekenen verkondigt, u
zuivert, u het Boek en de Wijsheid onderwijst en u leert, hetgeen gij niet wist.
152. Gedenkt Mij daarom en Ik zal u gedenken en weest Mij dankbaar en weest Mij
niet ondankbaar.
153. O, gij die gelooft, zoekt hulp met geduld en gebed; voorzeker, Allah is met
de geduldigen.
154. En zegt niet van degenen, die voor Allah’s zaak zijn gedood, dat zij dood
zijn – neen, zij leven, maar
gij bemerkt het niet.
155. En Wij zullen u een weinig beproeven door vrees, honger, verlies van
bezittingen, levens en
vruchten; maar verkondig blijde tijdingen aan de geduldigen,
156. Zij die, wanneer een rampspoed hen achterhaalt, zeggen: “Voorzeker, wij
zijn van Allah en tot Hem
zullen wij wederkeren”.
157. Dezen zijn het, op wie de zegeningen en de barmhartigheid van hun Heer
rusten en dezen zijn het,
die de rechte weg volgen.
158. Voorzeker, Safaa en Marwah zijn onder de tekenen van Allah. Er rust
derhalve op hem, die de Hadj
(pelgrimstocht) doet, of (of soms) de Omrah verricht, geen blaam, indien hij om
beiden (heen) loopt. En wie vrijwillig goed doet,
voorzeker, Allah is Waarderend, Alwetend.
159. Voorzeker, degenen, die hetgeen Wij aan tekenen en leiding hebben
nedergezonden, verbergen,
nadat Wij zein het Boek aan de mensen duidelijk hebben gemaakt, zijn het, die
Allah vervloekt en zij die het
recht hebben te vervloeken, vervloeken hen ook.
160. Maar zij, die berouw hebben en zich beteren en (de Waarheid) verkondigen,
dezen zijn het, tot wie
Ik Mij met vergiffenis wend – Ik ben Berouwaanvaardend, Genadevol.
161. Voorzeker, die verwerpen en als ongelovigen sterven, over hen zal de vloek
komen van Allah en
van de engelen en van alle mensen.
162. Daarin zullen zij blijven. Hun straf zal niet worden verlicht, noch zal hun
uitstel worden verleend.
163. En uw God is één God, er is geen God buiten Hem, de Barmhartige, de
Genadevolle.
164. Voorwaar, in de schepping der hemelen en der aarde en in de wisseling van
nacht en dag en in de
schepen die de zee bevaren, met datgene wat de mensen tot voordeel strekt; en in
het water dat Allah van de
hemel nederzendt, waarmede Hij de aarde doet herleven na haar dood en daarop
alle soorten dieren
verspreidt, en in de verandering der winden, en in de wolken die tussen de hemel
en de aarde in dienst zijn
gesteld, zijn inderdaad tekenen voor een volk, dat begrijpt.
165. Onder de mensen zijn er, die voorwerpen van aanbidding buiten Allah nemen
en ze liefhebben,
zoals zij Allah behoren lief te hebben. Maar zij die geloven zijn sterker in hun
liefde voor Allah. En als zij die
overtreden (nu) de tijd kunnen zien wanneer zij de straf zullen zien, (dan
zouden zij beseffen) dat alle macht
aan Allah toebehoort en dat Allah streng is in het straffen.
166. Wanneer de leiders hun volgelingen zullen verzaken en de straf zullen
bemerken en al hun banden
zullen worden verbroken,
167. Zullen de volgelingen zeggen: “Indien wij slechts terug konden keren,
zouden wij hen verzaken,
zoals zij ons hebben verzaakt”. Zo zal Allah aan hen hun werken tonen tot
wroeging en zij zullen het Vuur
niet kunnen ontkomen.
168. O gij mensen, eet van hetgeen geoorloofd en goed is op aarde en treedt niet
in de voetstappen van
Satan; voorzeker, hij is voor u een openlijke vijand.
169. Hij gebiedt u alleen, wat kwaad en wat onrein is en dat gij over Allah
zegt, wat gij niet weet.
170. En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Volgt hetgeen Allah heeft
geopenbaard”, zeggen zij: “Neen,
wij zullen datgene volgen, wat wij onze vaderen zagen volgen”. Zelfs al hadden
hun vaderen in het geheel
geen verstand en volgden zij ook de rechte weg niet?
171. De ongelovigen gelijken op hem, die schreeuwt naar hetgeen niets hoort, het
blijft een roep en een
schreeuw. Zij zijn doof, stom en blind, zij begrijpen dus niet.
172. O gij die gelooft, eet van de goede dingen, waarmede Wij u hebben voorzien
en dankt Allah, indien
gij Hem alleen aanbidt.
173. Hij heeft u slechts het gestorvene, het bloed, het varkensvlees en datgene,
waarover een andere
naam, dan die van Allah is uitgeroepen, verboden. Maar hij, die gedwongen is en
dit niet wenst en geen
overtreder is, op hem rust geen zonde. Want Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
174. Voorzeker, zij, die datgene verbergen, wat Allah heeft geopenbaard,
namelijk het Boek en het voor
een geringe prijs verruilen, vullen hun buik met niets, dan Vuur. Allah zal op
de Dag der Opstanding niet tot
hen spreken, noch zal Hij hen rein achten. Er wacht hun een pijnlijke straf.
175. Zij zijn het, die dwaling in ruil voor leiding hebben aanvaard en straf
voor vergiffenis. Hoe groot is
hun overmoed tegenover het Vuur!
176. Dit komt, omdat Allah het Boek met de Waarheid heeft nedergezonden en
voorzeker, zij, die tegen
het Boek ingaan, zijn in verregaand verzet.
177. Het is geen deugd, dat gij uw gezicht naar het Oosten of naar het Westen
wendt, maar waarlijke
deugd is in hem, die in Allah, de Laatste Dag, de engelen, het Boek en de
profeten gelooft en die van zijn
vermogen geeft uit liefde voor Hem aan de verwanten, de wezen, de armen, de
reiziger, de bedelaars en voor
het vrijkopen van slaven en die het gebed onderhoudt en de Zakaat betaalt;
verder in degenen, die hun
belofte nakomen, wanneer zij een belofte doen en de geduldigen in armoede, in
kwellingen en in oorlogstijd;
dezen zijn het, die bewezen hebben, waarachtig te zijn en dezen zijn vromen.
178. O gij die gelooft, vergelding inzake doodslag is u voorgeschreven: de vrije
man tegen de vrije man,
de slaaf tegen de slaaf en de vrouw tegen de vrouw. Maar, indien iemand
kwijtschelding is verleend door
zijn broeder, dan moet de eis billijk zijn, en betaling moet hem worden gedaan
met goedheid. Dit is
verzachting en barmhartigheid van uw Heer. Wie daarna overtreedt, hem wacht een
pijnlijke straf.
179. En in vergelding is leven voor u, o mensen van begrip, zodat gij behouden
zult worden.
180. Het is u voorgeschreven, dat wanneer de dood tot één uwer komt, en hij een
vermogen nalaat, hij
een testament opmake voor ouders en naaste familieleden, billijkerwijze. Dit is
een verplichting voor de
godvruchtigen.
181. En hij, die het vervalst nadat hij het heeft gehoord, de schuld er van zal
gewis op hem rusten, die
dat verandert. Waarlijk, Allah is Alhorend, Alwetend.
182. Maar hij die vreest, dat degene, die het testament maakte, partijdig werd,
of een fout heeft begaan,
en die een schikking treft (tussen de belanghebbenden), die zal daarmede geen
zonde begaan. Voorzeker,
Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
183. O, gij gelovigen, het vasten is u voorgeschreven, zoals het degenen die
vòòr u waren was
voorgeschreven, opdat gij vroom zult zijn.
184. Voor een zeker aantal dagen (zult gij vasten) maar wie onder u ziek is, of
op reis, vaste een aantal
andere dagen – er is een losprijs voor degenen, die niet kunnen vasten – het
voeden van een arme. Maar hij,
die vrijwillig goed doet, het zal beter voor hem zijn. Het vasten is goed voor
u, indien gij het beseft.
185. De maand Ramadaan is die, waarin de Koran als een richtsnoer voor de mensen
werd
nedergezonden en als duidelijke bewijzen van leiding en onderscheid. Wie onder u
daarom deze maand
beleeft, laat hem daarin vasten. Maar wie onder u ziek of op reis is, een aantal
andere dagen. Allah wenst
gemak voor u en geen ongemak, en opdat gij het aantal zult voltooien en opdat
gij Allah’s grootheid zult
prijzen, omdat Hij u terecht heeft geleid en opdat gij dankbaar zult zijn.
186. En wanneer Mijn dienaren u over Mij vragen, zeg dan: “Ik ben nabij. Ik
verhoor het gebed van de
smekeling, wanneer hij Mij aanroept.” Daarom moeten zij naar Mij luisteren en in
Mij geloven, opdat zij
geleid zullen worden.
187. Het is u veroorloofd, om op de nacht van het vasten tot uw vrouwen in te
gaan. Zij zijn een gewaad
voor u en gij zijt haar een gewaad. Allah weet, dat gij onrechtvaardig hebt
gehandeld tegenover uzelf en
heeft Zich met barmhartigheid tot u gewend en u verlichting geschonken. Daarom
moogt gij nu tot haar
ingaan en betrachten, hetgeen Allah u heeft verordend; en eet en drinkt, totdat
bij de dageraad de witte
draad zich onderscheidt van de zwarte draad. Voltooit dan het vasten tot het
vallen van de avond. En
verbreng uw tijd niet met uw vrouwen wanneer u in de Moskeeën ??? houdt. Dit
zijn de beperkingen van
Allah – dus nadert deze niet. Zo zet Allah zijn geboden uiteen voor de mensen,
opdat zij vroom zullen zijn.
188. En verteert uw rijkdommen niet onder elkander door valse middelen en brengt
ze niet naar de
rechters, opdat gij een deel der rijkdommen der mensen in zonde kunt verteren,
tegen beter weten in.
189. Zij vragen u betreffende de nieuwe manen. Zeg: “Zij zijn tijdsaanwijzingen
voor de mensen en voor
de bedevaart.” Het is geen deugd, dat gij de huizen binnengaat aan de
achterzijde: maar deugdzaamheid is in
hem, die Allah vreest. Dus gaat de huizen door de deuren binnen en vreest,
Allah, opdat gij zult slagen.
190. En strijdt voor de zaak van Allah tegen degenen, die tegen u strijden, maar
overschrijdt de grens
niet. Voorzeker, Allah heeft de overtreders niet lief.
191. En doodt hen, waar gij hen ook ontmoet en drijft hen uit, vanwaar zij u
hebben uitgedreven; want
vervolging is erger dan doden. En bevecht hen niet nabij de heilige Moskee,
voordat zij u daarin bevechten.
Maar indien zij u bevechten, bevecht hen dan – zo is de vergelding voor de
ongelovigen.
192. Maar als zij ophouden, dan is Allah zeker Vergevensgezind, Genadevol.
193. En bestrijdt hen, totdat er geen vervolging meer is en de godsdienst alleen
voor Allah wordt. Maar
indien zij (met strijden) ophouden, dan is er geen vijandelijkheid meer
toegestaan, behalve tegen de
onrechtvaardigen.
194. De heilige maand voor de heilige maand! Er is (een wet van) vergelding voor
alle heilige dingen.
Wie daarom agressief tegen u handelt, vergeldt hem naarmate hij tegen u heeft
gedaan. En vreest Allah en
weet, dat Allah met de godvruchtzgen is.
195. En besteedt uw bezit voor de zaak van Allah en stort u niet met uw eigen
handen in het verderf
doch doet goed: voorzeker, Allah heeft hen lief, die goed doen.
196. En voleindigt de Hadj (pilgrimstocht) en Omrah, ter wille van Allah, maar
als gij verhinderd zijt, brengt dan het
offer, dat gemakkelijk verkrijgbaar is en scheert uw hoofd niet, voordat het
offer zijn bestemming heeft
bereikt. En wie onder u ziek is of een kwaal in het hoofd heeft, moet een
losprijs geven, òf door te vasten, òf
door aalmoezen te geven, òf door een offer te brengen. En wanneer gij veilig
zijt, moet hij die gebruik maakt
van Omrah, tegelijk met de Hadj een offer brengen, dat gemakkelijk verkrijgbaar
is. Maar degenen, die geen
(offer) kunnen vinden, moeten drie dagen gedurende de bedevaart vasten en zeven
dagen, wanneer (men)
terugkeert; dit is tien dagen in het geheel. Dit is voor hem, wiens familie niet
dicht bij de Heilige Moskee
woont. En vreest Allah en weet, dat Allah streng is in het straffen.
197. De maanden der bedevaart zijn bekend, dus, wie besluit ter bedevaart te
gaan in deze maanden,
bedenke, dat er geen onreine taal, noch enige overtreding, noch enige twist
gedurende de bedevaart mag
zijn. En wat gij ook aan goeds doet, Allah weet het. En rust u uit met het
nodige, maar de beste uitrusting is
godsvrucht. En vreest Mij alleen, o mensen van begrip.
198. Het is voor u geen zonde, wanneer gij de overvloed van uw Heer zoekt. Maar,
wanneer gij van
(de berg ) Arafaat weggaat, gedenkt dan Allah te het Sacrale Monument en gedenkt
Hem, omdat Hij u heeft
geleid, terwijl gij voordien tot de dwalenden behoordet.
199. Gaat dan voort, vanwaar het volk voortgaat en zoekt vergiffenis van Allah;
Voorwaar, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
200. En wanneer gij uw wijdingen hebt verricht, gedenkt dan Allah, zoals gij uw
vaderen gedenkt en
zelfs meer dan dat. En er zijn mensen, die zeggen: “Onze Heer, schenk ons (veel)
in deze wereld”, maar voor
hen is er geen aandeel in het Hiernamaals.
201. Sommigen hunner zeggen: “Onze Heer, schenk ons het goede in deze wereld,
alsook in de komende
wereld en bescherm ons voor de marteling van het Vuur.”
202. Voor dezen zal er een aandeel zijn wegens hetgeen zij hebben verdiend. En
Allah is vlug in het
verrekenen.
203. En gedenkt Allah gedurende het vastgestelde aantal dagen, maar wie na twee
dagen zich haast (om
te vertrekken) het zal voor hem geen zonde zijn en wie achterblijft, ook voor
hem zal het geen zonde zijn. Dit
geldt voor hem, die God vreest. Vreest Allah en weet, dat gij voor Hem zult
worden verzameld.
204. En onder de mensen is iemand, wiens spreken over dit leven u zou behagen en
hij stelt Allah tot
getuige voor wat in zijn hart is en toch is hij de meest twistzieke.
205. Wanneer hij gezag heeft, gaat hij in het land rond, om er wanorde te
stichten en de oogst en het
nageslacht (van de mens) te vernietigen, maar Allah houdt niet van wanorde.
206. En wanneer er tegen hem wordt gezegd: “Vrees Allah”, dan spoort de trots
hem aan tot verdere
zonde. Daarom is de hel goed genoeg voor hem en voorzeker, deze is een kwade
rustplaats.
207. En onder de mensen is iemand, die zich weggeeft, Allah’s welbehagen
zoekende; Allah is
goedertieren jegens Zijn dienaren.
208. O gij die gelooft, komt in volledige overgave en volgt de voetstappen van
Satan niet; hij is
voorzeker uw verklaarde vijand.
209. Maar indien gij uitglijdt nadat de duidelijke tekenen tot u zijn gekomen,
weet dan, dat Allah
Almachtig, Alwijs is.
210. Zij wachten op niets anders, dan dat Allah en de engelen in de schaduw der
wolken tot hen komen
en dat de zaak beslist wordt. En tot Allah worden alle dingen teruggebracht.
211. Vraag de kinderen Israëls, hoeveel duidelijke tekenen Wij hun hebben
gegeven. Maar hij die de
gunst van Allah verandert, nadat zij tot hem is gekomen, (wete) dat Allah streng
is in het straffen.
212. Het leven dezer wereld is voor de ongelovigen schoonschijnend gemaakt en
zij bespotten de
gelovigen. Maar de godvrezenden zullen boven hen verheven zijn op de dag der
opstanding: Allah schenkt
Zijn gaven overvloedig aan wie Hij wil.
213. De mensheid was één gemeenschap. Daarna verwekte Allah profeten als
brengers van goede
tijdingen en als waarschuwers en zond met hen het Boek neder, dat de waarheid
bevatte, om onder de
mensen te richten over datgene waarin zij verschilden. En niemand verschilde er
over, dan degenen aan wie
het (Boek) was gegeven, nadat duidelijke tekenen tot hen waren gekomen, – uit
afgunst jegens elkander. Dan
heeft Allah door Zijn gebod de gelovigen geleid betreffende de waarheid,
waarover zij het oneens waren; en
Allah leidt naar het rechte pad, wie Hij wil.
214. Denkt gij dat gij de Hemel zult binnengaan, terwijl cle toestand dergenen,
die vòòr u gingen, nog
niet over u is gekomen? Armoede en tegenslagen kwamen over hen en zij werden
hevig geschokt, totdat de
boodschapper en de gelovigen met hem zeiden: “Wanneer komt Allah’s hulp?” Ja,
voorzeker, de hulp van
Allah is nabij.
215. Zij vragen u, wat zij moeten besteden. Zeg hun: “Welke rijkdom gij ook
weggeeft, het moet zijn
voor ouders, naaste verwanten, wezen, behoeftigen en reizigers. En welke weldaad
gij ook doet – Allah weet
het goed.
216. Vechten is u geboden ofschoon gij er afkerig van zijt; maar het kan zijn,
dat gij tegenzin hebt in iets
terwijl het goed voor u is en het kan zijn, dat u iets behaagt terwijl het
slecht voor u is. Allah weet het en gij
weet het niet.
217. Zij vragen u omtrent het vechten in de heilige maand. Zeg: “Het vechten
hierin is een grote
overtreding, maar de mensen van de weg van Allah af te houden en Hem ondankbaar
te zijn en (de toegang
tot) de Heilige Moskee (te verhinderen) en haar mensen er van te verdrijven, is
bij Allah een grotere zonde;
en vervolging is erger dan doden.” En zij zullen niet ophouden, u te bevechten,
totdat zij u van uw geloof
hebben afgebracht, als zij kunnen. Maar wie onder u zich van zijn geloof afkeert
en sterft als een ongelovige
– diens werken zullen tevergeefs zijn in deze wereld en in de toekomende.
Dezulken zijn de bewoners van het
Vuur en zij zullen daarin verblijven.
218. Zij, die geloven en zij die voor de zaak van Allah hun land verlaten en er
voor ijveren, zijn het, die
Allah’s barmhartigheid verwachten en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
219. Zij vragen u omtrent wijn en kansspel. Zeg hun: “In beide is groot nadeel
en ook enig voordeel
voor de mensen, maar het nadeel is groter dan het voordeel.” En zij vragen u,
wat zij moeten weggeven. Zeg
hun: “Hetgeen gij kunt missen.” Zo maakt Allah u Zijn geboden duidelijk, opdat
gij over deze en de
volgende wereld zult nadenken.
220. En zij vragen u omtrent de wezen. Zeg hun: “De bevordering van hun welzijn
is een goede daad. En
als gij met hen omgaat zijn zij uw broeders. En Allah weet de kwaadstichters van
de vredestichters te
onderscheiden. En indien Allah het had gewild, zou Hij het u moeilijk hebben
gemaakt. Voorzeker, Allah is
Almachtig, Alwijs.
221. En huwt geen afgodendienaressen voordat zij geloven; waarlijk een gelovige
slavin is beter, dan
een afgodendienares, ofschoon zij u moge behagen. En huwt haar (gelovige
vrouwen) niet aan
afgodendienaren uit, voordat zij geloven; waarlijk een gelovige slaaf is beter,
dan een afgodendienaar,
ofschoon hij u moge behagen. Zij noden tot het Vuur, maar Allah noodt u tot de
Hemel en tot vergiffenis
door Zijn gebod. En Hij maakt Zijn tekenen aan de mensen duidelijk, opdat zij
lering zullen trekken.
222. En zij vragen u omtrent de menstruatie. Zeg (hun): “Het is iets
schadelijks, blijft dus gedurende de
menstruatie van de vrouwen weg en gaat niet tot haar in, voordat zij hersteld
zijn. Maar wanneer zij zich
hebben gereinigd, gaat tot haar in, zoals Allah het u heeft bevolen. Allah
bemint hen, die zich tot Hem
wenden en zich rein houden.
223. Uw vrouwen zijn een akker voor u – komt daarom tot uw akker, zoals het u
behaagt en doet goed
voor uzelf en vreest Allah en weet, dat gij Hem zult ontmoeten en geef goede
tijdingen aan de gelovigen.
224. En verschuilt u niet achter Allah met uw eden om u te onthouden van het
goeddoen en het
rechtvaardig handelen en het stichten van vrede tussen de mensen. Allah is
Alhorend, Alwetend.
225. Allah zal u niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele eden, maar Hij
zal u ter verantwoording
roepen voor hetgeen uw hart heeft verdiend. Allah is Vergevensgezind,
Verdraagzaam.
226. Voor hen, die onthouding zweren jegens hun vrouwen is de wachtperiode vier
maanden; als zij
echter ervan terugkomen, voorzeker, dan is Allah Vergevensgezind, Genadevol.
227. En indien zij besluiten tot echtscheiding voorzeker Allah is Alhorend,
Alwetend.
228. De gescheiden vrouwen moeten drie menstruatieperioden wachten; en het is
haar niet geoorloofd,
hetgeen Allah in haar baarmoeder heeft geschapen, te verbergen, indien zij in
Allah en de laatste dag
geloven; en haar echtgenoten hebben het recht, haar (intussen) terug te nemen,
indien zij verzoening
wensen. En vòòr haar geldt hetzelfde als tegen haar, hetgeen billijk is, de
mannen hebben voorrang boven
haar, Allah is Machtig, Alwijs.
229. Is de echtscheiding twee keer geschied, behoud haar dan op behoorlijke
wijze of zend haar met
vriendelijkheid weg. En het is u niet geoorloofd, iets te nemen van hetgeen gij
haar hebt gegeven, tenzij
beiden vrezen, Allah’s bepalingen niet in acht te kunnen nemen. Indien gij
(familieleden) vreest, dat zij
Allah’s bepalingen niet in acht kunnen nemen, dan zal er voor geen van hen
beiden zonde zijn in hetgeen zij
teruggeeft om daardoor vrij te worden. Dit zijn de door Allah voorgeschreven
beperkingen, overschrijdt ze
daarom niet; wie de door Allah voorgeschreven grenzen overschrijden, zijn
overtreders.
230. Indien hij van haar (ten derden male) scheidt, is zij voor hem niet meer
geoorloofd, voordat ze een
andere echtgenoot heeft gehuwd en indien deze van haar scheidt, zal het voor hen
geen zonde zijn, tot
elkander terug te keren, indien zij er van overtuigd zijn, dat zij de door Allah
voorgeschreven beperkingen in
acht zullen nemen. Dit zijn Allah’s bepalingen, welke Hij aan de mensen, die
kennis hebben duidelijk maakt.
231. En wanneer gij van uw vrouwen scheidt en zij het einde van de haar
voorgeschreven periode
bereiken, behoudt haar dan op een behoorlijke manier, of zendt haar op een
betamelijke manier weg, maar
behoudt haar niet tot haar nadeel, waardoor gij de perken te buiten gaat. Wie
zulks doet, doet gewis zijn
eigen ziel onrecht. En drijft niet de spot met Allah’s geboden en gedenkt
Allah’s gunst aan u en (gedenkt)
het Boek en de wijsheid, die Hij u heeft nedergezonden, waarmede Hij u vermaant.
En vreest Allah en weet,
dat Allah de Kenner is van alle dingen.
232. En wanneer gij van vrouwen scheidt en zij het einde van haar wachtperiode
hebben bereikt,
verhindert haar niet, haar (aanstaande) man te huwen, als zij met elkander op de
gebruikelijke wijze tot
overeenstemming zijn gekomen. Dit is een vermaning voor hem, die onder u in
Allah en de laatste dag
gelooft. Het is beter en reiner voor u; Allah weet en gij niet.
233. Moeders (gescheiden vrouwen) zullen haar kinderen twee volle jaren zogen,
dit is voor hen, die de
zoogtijd wensen te voltooien. En op de vader rust de zorg voor voedsel en
kleding voor haar volgens
gebruik. Geen ziel wordt belast boven haar vermogen. De moeder zal geen leed
worden aangedaan wegens
haar kind, noch zal de vader leed worden aangedaan wegens zijn kind en hetzelfde
geldt voor de erfgenaam.
Als beiden besluiten, het kind te spenen door wederzijdse overeenkomst en
overleg, rust er geen schuld op
hen. En als gij verkiest, een min voor uw kinderen te nemen, zal er geen blaam
op u rusten, mits gij hetgeen
gij overeenkomt naar billijkheid betaalt. En vreest Allah en weet, dat Allah
ziet, wat gij doet.
234. En diegenen uwer, die sterven en vrouwen achterlaten, (hun vrouwen) moeten
vier maanden en
tien dagen wachten. Wanneer zij het einde der wachtperiode hebben bereikt, zal
er op u geen zonde rusten
voor hetgeen zij voor zichzelf op behoorlijke wijze doen; Allah weet, wat gij
doet.
235. En er zal geen schuld op u rusten, indien gii niet rechtstreeks spreekt
over een huwelijksaanzoek
aan die vrouwen, of indien gij dit in uw gedachten verborgen houdt. Allah weet,
dat gij het haar zult zeggen.
Maar belooft haar niets in het geheim tenzij gij op de goede wijze spreekt. En
besluit niet tot de
huwelijksband, voordat de voorgeschreven wachttijd ten einde is. En weet, dat
Allah weet, wat in uw
gedachten is en vreest derhalve voor Hem en weet, dat Allah Vergevensgezind,
Verdraagzaam is.
236. Het zal voor u geen zonde zijn, indien gij van uw vrouw scheidt, voordat
gij haar hebt benaderd of
voor haar een bruidsschat hebt vastgesteld. Maar maakt een voorziening voor
haar, de rijke naar zijn
middelen en de arme naar zijn middelen, een gebruikelijke voorziening – dit is
een verplichting voor de
deugdzamen.
237. En indien gij van haar scheidt, voor gij haar hebt benaderd maar haar een
bruidsschat hebt
toegekend, (geeft) dan de helft van hetgeen gij hebt vastgesteld, tenzij zij het
u kwijtschelden, of degene, die
de huwelijksband in handen heeft het u zou kwijtschelden. En, indien gij
kwijtscheldt is dit dichter bij de
godsvrucht. En vergeet niet, elkander goed te doen. Voorzeker, Allah ziet, wat
gij doet.
238. Waakt over uw gebeden en het tussengebed en stelt u ootmoedig voor Allah.
239. Als gij in gevaar verkeert, bidt dan lopende of rijdende, maar wanneer gij
veilig zijt, gedenkt dan
Allah, zoals Hij u heeft geleerd, wat gij niet wist.
240. En degenen uwer, die wanneer zij sterven vrouwen achterlaten, moeten voor
hun vrouwen een
testament maken voor hun levensonderhoud gedurende één jaar, zonder dat zij
worden uitgezet. Doch
indien zij weggaan zal er geen schuld op u rusten, wegens datgene, wat zij
omtrent zichzelf op behoorlijke
wijze doen. En Allah is Almachtig, Alwijs.
241. En er moet voor de gescheiden vrouwen een billijke voorziening zijn, dit is
een verplichting voor de
godvruchtigen.
242. Zo zet Allah Zijn geboden uiteen, opdat gij zult begrijpen.
243. Weet gij niet van degenen, die uit angst voor de dood hun huizen verlieten
– het waren er
duizenden. Allah zeide tot hen: “Sterft” en dan schonk Hij hun leven. Voorzeker,
Allah is genadig jegens de
mensen, maar de meeste mensen zijn ondankbaar.
244. Strijdt voor de zaak van Allah en weet, dat Allah Alhorend, Alwetend is.
245. Wie aan Allah het goede deel afstaat, Hij zal het voor hem vele malen
vermenigvuldigen en Allah
vermindert en vermeerdert en tot Hem zult gij worden teruggebracht.
246. Weet gij niet van de leiders der kinderen Israëls na Mozes, toen zij tot
één hunner profeten zeiden:
“Stel ons een koning aan, opdat wij ter wille van Allah kunnen strijden.” Hij
zeide: “Is het niet waarschijnlijk,
dat gij niet zult willen vechten, wanneer het u wordt voorgeschreven?” Zij
zeiden: “Welke reden hebben wij
om ons van het vechten voor Allah’s zaak te willen onthouden, wanneer wij van
onze huizen en onze
kinderen zijn verdreven?” Maar, toen het vechten hun werd bevolen, wendden zij
zich af, met uitzondering
van een klein aantal hunner; Allah kent de overtreders goed.
247. En hun profeet zeide tot hen: “Waarlijk, Allah heeft Taloet (Saul) als
koning over u aangesteld.” Zij
zeiden: “Hoe kan hij over ons regeren, terwijl wij meer recht op heerschappij
hebben dan hij en hem geen
overvloed van rijkdommen is gegeven?” Hij zeide: “Voorzeker, Allah heeft hem
boven u gekozen en heeft
hem overvloedig toegerust met kennis en kracht.” En Allah geeft Zijn
heerschappij aan wie Hij wil en Allah
is Milddadig, Alwetend.
248. En hun profeet zeide tot hen: “Het teken van zijn heerschappij is, dat u
een hart zal worden
gegeven, waarin de kalmte van uw Heer zal zijn, het beste van de nalatenschap
der volgelingen van Mozes
en der volgelingen van Aäron, (een hart) door de engelen gebracht. Voorzeker,
hierin is voor u een teken, als
gij gelovigen zijt.”
249. En toen Taloet met de strijdkrachten uitrukte, zeide hij: “Voorzeker, Allah
zal u door een stroom
beproeven: dus hij die er van drinkt, is niet met mij, behalve wanneer hij maar
een handvol neemt, en hij die
er niets van neemt, is zeker met mij.” Maar behoudens enigen hunner dronken zij
er van. En toen zij de rivier
overstaken, hij en de gelovigen met hem – zeiden zij: “Wij hebben vandaag geen
macht over Djaloet (Goliath)
en zijn strijdkrachten.” Maar zij, die er zeker van waren, dat zij Allah zouden
ontmoeten, zeiden: “Hoevele
kleine groepen hebben niet onder Allah’s bevel over een grote groep
gezegevierd.” En Allah is met de
geduldigen.
250. En toen zij uitgingen om Djaloet en zijn strijdkrachten te ontmoeten,
zeiden zij: “Onze Heer, stort
geduld over ons uit en maak onze voetstappen vast en help ons tegen het
ongelovige volk!”
251. Zo versloegen zij hen door het gebod van Allah en David doodde Djaloet en
Allah gaf hem
heerschappij en wijsheid en onderwees hem, hetgeen Hij wilde. Had Allah sommige
mensen niet door
anderen laten terugdrijven, dan zou de aarde verdorven zijn. Maar Allah is
genadig jegens de werelden.
252. Dit zijn de tekenen van Allah. Wij dragen ze u voor naar waarheid.
Voorzeker, gij zijt één der
boodschappers.
253. Van deze boodschappers hebbell wij sommigen boven anderen verheven; tot
sommigen hunner
sprak Allah en sommigen hunner verhief Hij in rang. En Wij gaven Jezus, zoon van
Maria duidelijke tekenen
en versterkten hem met de geest der heiligheid. En indien Allah wilde, zouden
zij, die na hem kwamen,
elkander niet hebben bestreden, nadat de duidelijke tekenen tot hen waren
gekomen, maar zij twistten, daar
sommigen hunner geloofden en anderen verwierpen. En indien Allah wilde, zouden
zij elkander niet hebben
bestreden, maar Allah doet, wat Hij wil.
254. O, gij die gelooft, geeft van hetgeen Wij u hebben geschonken, voordat de
dag komt, waarop noch
handel, noch vriendschap, noch voorspraak zal zijn; en de ongelovigen zijn de
onrechtvaardigen.
255. Allah! Er is geen God dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande. Sluimer, noch
slaap overmant Hem.
Al wat in de hemelen en wat op aarde is, behoort Hem. Wie kan bij Hem bemiddelen
zonder Zijn verlof? Hij
kent hetgeen voor hen is en wat achter hen is en zij kunnen niets van Zijn
kennis omvatten, dan wat Hij wil.
Zijn troon strekt zich uit over hemelen en aarde en het waken over beide
vermoeit Hem niet; Hij is de
Verhevene, de Grote.
256. Er is geen dwang in de godsdienst. Voorzeker, het juiste pad is van dwaling
onderscheiden;
derhalve, hij die de duivel verloochent en in Allah gelooft, heeft een sterk
houvast gegrepen, dat
onbreekbaar is. Allah is Alhorend, Alwetend.
257. Allah is de Vriend dergenen, die geloven; Hij brengt hen uit de duisternis
tot het licht. Maar de
vrienden der ongelovigen zijn de duivelen, zij brengen hen uit het licht in de
duisternis; dezen zijn de
bewoners van het vuur, daarin zullen zij wonen.
258. Hebt gij niet vernomen van hem, die met Abraham over zijn Heer redetwistte,
omdat Allah hem het
koninkrijk had gegeven? Toen Abraham zeide: “Mijn Heer is Hij, die het leven
geeft en doet sterven”, zeide
hij: “Ik geef leven en doe sterven.” Abraham zeide: “Nu, Allah doet de zon van
het Oosten opgaan, doet gij
haar van het Westen opgaan.” Daarop verstomde de ongelovige in verbazing. En
Allah leidt het
onrechtvaardige volk niet.
259. Of, gelijk degene, die langs een stad komende, welke was ingestort,
uitriep: “Hoe zal Allah haar
doen herleven na haar vernietiging?” Toen deed Allah hem sterven voor honderd
jaren; daarna wekte Hij
hem op en zeide: “Hoelang zijt gij hier reeds?” Hij antwoordde: “Ik ben een dag,
of een gedeelte van een dag
gebleven.” Hij zeide: “Neen, gij zijt honderd jaren gebleven. Kijk nu naar uw
voedsel en uw drank; zij zijn niet
bedorven. En kijk naar uw ezel; (dit is) opdat Wij u tot een teken voor de
mensen maken. En kijk naar de
beenderen, hoe Wij ze in elkaar zetten en ze daarna met vlees bekleden.” En toen
hem dit duidelijk werd zeide
hij: “Ik weet, dat Allah macht heeft over alle dingen.”
260. En toen Abraham zeide: “Mijn Heer, toon mij, hoe Gij de doden tot leven
opwekt.” Hij zeide:
“Gelooft gij dan niet?” Hij zeide: “Ja, maar opdat mijn hart rustig zij.” Hij
antwoordde: “Neem vier vogels en
maak ze aan u gehecht. Zet dan ieder hunner op een heuvel; roep hen dan; ze
zullen haastig tot u komen. En
weet, dat Allah Almachtig, Alwijs is.
261. De gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen voor de zaak van Allah
besteden, is als de
gelijkenis van een graankorrel, die zeven aren voortbrengt, in elke aar honderd
korrels. Allah vermeerdert
voor wie Hij wil; Allah is Alomvattend, Alwetend.
262. Zij, die hun rijkdommen ter wille van Allah besteden, en het besteden niet
doen volgen door
(anderen) te verwijten of te krenken, voor hen is er beloning bij hun Heer en
zij zullen geen vrees hebben,
noch zullen zij treuren.
263. Een vriendelijk woord en vergiffenis schenken is beter, dan liefdadigheid,
gevolgd door krenking.
En Allah is Zichzelf genoeg, Verdraagzaam.
264. O, gij die gelooft, maakt uw aalmoezen niet waardeloos door verwijt of
krenking, zoals hij, die zijn
rijkdommen weggeeft, om op te vallen bij de mensen en hij gelooft niet in Allah
en de laatste dag. Hij is als
een gladde rots, die met aarde is bedekt, waarop een stortregen valt, welke haar
kaal achterlaat. Zij hebben
geen macht over wat zij verdienen. En Allah leidt het ongelovige volk niet.
265. En de gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen weggeven, Allah’s
welbehagen zoekende en hun
ziel versterkende, is als een tuin op hooggelegen grond, die bij regen
tweevoudig vruchten voortbrengt. En
als er geen regen op valt, dan is dauw voldoende. Allah ziet, wat gij doet.
266. Zou iemand uwer wensen dat er voor hem een tuin was met palmbomen en
wijnstokken waardoor
beken vloeien en waarin voor hem allerlei vruchten groeien, terwijl hij oud is
en een zwak nakomelingschap
heeft, en dat hem (de tuin) een vurige wervelwind treft en hem verschroeit? Zo
zet Allah u Zijn woorden
uiteen, op dat gij tot nadenken zult komen.
267. O, gij die gelooft, geeft van de goede dingen weg, die gij hebt verdiend en
van hetgeen Wij voor u
uit de aarde voortbrengen en zoekt niet hetgeen slecht is, om er van weg te
geven, wanneer gij het zelf niet
zoudt nemen, tenzij oogluikend; en weet, dat Allah Zichzelf-genoeg, Geprezen is.
268. Satan dreigt u met armoede en gelast u hetgeen slecht is, terwijl Allah uit
Zichzelf u vergiffenis en
overvloed belooft; en Allah is Overvloedig-gevend, Alwetend.
269. Hij schenkt wijsheid aan wie Hij wil en wie wijsheid is geschonken is
inderdaad overvloedig
begiftigd en niemand trekt er lering uit, behalve zij, die begrip hebben.
270. En alles wat gij geeft en elke gelofte, die gij aflegt, voorzeker Allah
weet het; er is geen hulp voor
de onrechtvaardigen.
271. Als gij openlijk aalmoezen geeft is het goed, maar als gij dit in stilte
doet en aan de armen geeft is
het beter voor u en Hij zal de fouten van u wegnemen. En Allah weet, wat gij
doet.
272. Hen te leiden is niet uw plicht, maar Allah leidt wie Hij wil. En welke
rijkdommen gij ook weggeeft,
het komt u ten goede en gij geeft alleen om Allah’s welbehagen te zoeken. En
welke rijkdommen gij ook
besteedt, het zal u ten volle worden terugbetaald en u zal geen onrecht worden
aangedaan.
273. (Aalmoezen zijn) voor de armen, die gebonden zijn (door hun dienst) aan
Allah, en in het land niet
kunnen rondtrekken. De onwetende beschouwt hen als rijken wegens hun
hescheidenheid. Gij zult hen aan
hun tekenen herkennen, daar zij niet op een opdringerige wijze bij de mensen
vragen. En welke rijkdommen
gij ook besteedt, voorzeker, Allah weet het goed.
274. Zij, die hun rijkdommen nacht en dag, heimelijk of openlijk weggeven,
ontvangen hun beloning van
hun Heer; zij zullen niet vrezen, noch zullen zij treuren.
275. Degenen, die woekerwinst maken, verrijzen zoals iemand, die door Satan met
krankzinnigheid is
geslagen. Dat komt, omdat zij zeggen: “Handel is gelijk aan rente”, terwijl
Allah de heeft wettig en de rente
onwettig heeft verklaard. Die daarom een vermaning van zijn Heer krijgt en er
mee ophoudt, hem zal
toebehoren, hetgeen hij vroeger heeft ontvangen en zijn zaak is bij Allah. En
zij, die terugvallen, zij zijn de
mensen van het Vuur, daarin zullen zij vertoeven.
276. Allah schaft de rente af en doet de weldadigheid toenemen. En Allah heeft
niet lief alle
ondankbaren en zondaren.
277. Voorzeker, zij die geloven en goede daden doen en het gebed houden en de
Zakaat betalen, hun
beloning is bij hun Heer en voor hen is geen vrees, noch zullen zij treuren.
278. O, gij die gelooft, vreest Allah en doet afstand van de rest van de rente,
als gij gelovigen zijt.
279. Maar indien gij dit niet doet, bereidt u dan ten oorlog met Allah en Zijn
boodschapper; indien gij
berouw hebt is voor u het oorspronkelijke kapitaal: zo zult gij geen onrecht
doen, noch zal u onrecht worden
aangedaan.
280. En indien iemand in verlegenheid is, laat er dan uitstel zijn tot het hem
past. En wanneer gij
kwijtscheldt is het beter voor u; wist gij het slechts.
281. En vreest de dag, waarop gij tot Allah zult worden teruggebracht; dan zal
aan elke ziel ten volle
worden betaald hetgeen zij heeft verdiend; en onrecht zal hen niet worden
aangedaan.
282. O, gij die gelooft, wanneer gij van elkander leent voor een vastgestelde
periode, schrijft het dan op.
Laat een schrijver het naar waarheid in uw bijzijn optekenen en geen schrijver
moet weigeren, te schrijven,
zoals Allah hem heeft onderwezen; laat hem daarom schrijven en laat de
schuldenaar dicteren en hij moet
Allah, zijn Heer vrezen en niets daaraan afdoen. Maar, indien de schuldenaar
weinig verstand heeft, of zwak
is, of zelf niet kan dicteren, laat dan zijn zaakwaarnemer eerlijk dicteren. En
roept van onder uw mannen twee
getuigen en als er geen twee mannen zijn, dan één man en twee vrouwen van
degenen, die u als getuigen
aanstaan, zodat, wanneer één der twee vrouwen zich zou vergissen, de ene de
andere indachtig moge maken.
En de getuigen mogen niet weigeren, wanneer zij worden gedaagd. En wordt het
schrijven niet moe, of het
weinig of veel zij, betreffende de vervaltijd. Dit is in Allah’s ogen eerder
rechtvaardig, het maakt het
getuigenis zekerder en weerhoudt u van twijfel. Maar wanneer het contante handel
is, die gij onderling drijft,
zal het geen blaam voor u zijn, als gij het niet neerschrijft. En hebt getuigen,
wanneer gij aan elkander
verkoopt en de schrijver en de getuigen mag geen leed worden aangedaan. En
indien gij zulks doet, zal het
zeker overtreding van u zijn. Vreest Allah. Allah schenkt u kennis en Allah weet
alle dingen goed.
283. En indien gij op reis zijt en geen schrijver vindt, laat er dan een
onderpand voor worden gegeven.
En indien één uwer de ander iets toevertrouwt, laat dan degene aan wie het
toevertrouwd is, het
toevertrouwde teruggeven en laat hem Allah zijn Heer vrezen. Verbergt geen
getuigenis; en wie dat wel doet
diens hart is zeker zondig en Allah weet goed, wat gij doet.
284. Aan Allah behoort wat in de hemelen en wat op de aarde is; en indien gij
openbaart hetgeen in uw
innerlijk is of het verborgen houdt, Allah zal u er rekenschap voor vragen; dan
zal Hij vergeven wie Hij wil en
straffen, wie Hij wil. Allah heeft macht over alle dingen.
285. Deze boodschapper gelooft in hetgeen hem van zijn Heer is geopenbaard en
ook de gelovigen,
allen geloven in Allah, Zijn engelen, Zijn boeken en Zijn boodschappers,
zeggende: “Wij maken geen
verschil tussen Zijn boodschappers”; en zij zeggen: “Wij hebben gehoord en
gehoorzaamd, Heer, wij vragen
U vergiffenis en tot U is (onze) terugkeer.”
286. Allah belast geen ziel boven haar vermogen. Voor haar is wat zij verdient
en tegen haar is ook wat
zij verdient. “Onze Heer, straf ons niet als wij vergeten of een fout hebben
begaan, Heer, en belast ons niet,
zoals Gij degenen, die vòòr ons waren hebt belast; onze Heer belast ons niet met
datgene, waarvoor wij de
kracht niet hebben (het te dragen), wis onze fouten uit en schenk ons
vergiffenis en wees ons barmhartig;
Gij zijt onze Meester, help ons daarom tegen het ongelovige volk.”
3. De Familie van Imraan (Al-Imraan)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem.
2. Allah! Er is geen God, dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande.
3. Hij heeft u het Boek met de waarheid nedergezonden, vervullende, hetgeen er
aan voorafgaat en Hij
zond voordien de Torah en het Evangelie als leiding voor het volk en Hij heeft
het Verschil geopenbaard.
4. Voorzeker, zij, die de tekenen van Allah verwerpen, zullen een strenge straf
ontvangen; Allah is
machtig, de Heer der Vergelding.
5. Voorzeker, er is niets op aarde of in de hemelen voor Allah verborgern.
6. Hij is het, Die u in de baarmoeder vormt zoals Hij wil; er is geen God dan
Hij, de Almachtige, de
Alwijze.
7. Hij is het, Die u het Boek heeft nedergezonden; er zijn verzen in, die
onoverdrachtelijk zijn, zij vormen
de grondslag van het Boek, en er zijn andere (verzen), die zinnebeeldig zijn.
Maar degenen in wier hart
dwaling is, volgen die, welke zinnebeeldig (bedoeld) zijn en zoeken tweedracht
en de verkeerde uitleg. En
niemand kent de juiste uitleg dan Allah en degenen, die vast gegrondvest zijn in
kennis, die zeggen: “Wij
geloven er in; het geheel is van onze Heer”; en niemand trekt er lering uit, dan
zij, die begrip hebben.
8. “Onze Heer, laat ons hart niet afdwalen nadat Gij ons hebt geleid en schenk
ons Uw barmhartigheid;
waarlijk, Gij zijt de Milddadige.
9. Onze Heer, Gij zijt het, Die de mensen zal verzamelen op de Dag, waaraan geen
twijfel is; voorzeker,
Allah breekt de belofte niet.”
10. Voorzeker zullen de bezittingen en kinderen der ongelovigen hun tegen Allah
in het geheel niet
baten: dezen zullen brandstof voor het Vuur zijn,
11. Op de wijze van Pharao’s volk en degenen, die vòòr hen waren. Zij
verloochenden Onze tekenen,
dus strafte Allah hen voor hun zonden; Allah is streng in het straffen.
12. Zeg tot de ongelovigen: “Gij zult worden terneergeslagen en in de hel worden
verzameld, dit is een
kwade rustplaats.
13. Voorzeker was er voor u een teken in de twee legers die elkander ontmoetten,
het ene leger vechtend
voor de zaak van Allah en het andere ongelovig, dezen zagen de anderen voor hun
eigen ogen dubbel zo
talrijk als zijzelf. En Allah versterkt met Zijn hulp, wie Hij wil. Daarin is
zeker een les voor hen, die ogen
hebben.
14. Voor de mensen is de liefde tot begeerten schoonschijnend gemaakt, vrouwen,
kinderen, stapels
goud en zilver, raspaarden, vee en akkers. Dat is de voorziening van het leven
dezer wereld, maar Allah is
het, bij Wie het juiste einddoel ligt.
15. Zeg: “Zal ik u over iets beters inlichten dan over dit alles?” Voor degenen,
die God vrezen, zijn er
tuinen bij hun Heer, waar doorheen rivieren stromen; daar zullen zij vertoeven
en voor hen zijn reine
metgezellen, alsmede Allah’s welbehagen. En Allah ziet Zijn dienaren.
16. Hen die zeggen: “Onze Heer, voorzeker hebben wij geloofd, vergeef ons daarom
onze zonden en red
ons van de straf van het Vuur.”
17. En de geduldigen, de waarachtigen, de gehoorzamen en zij die wel doen en zij
die vergiffenis vragen
in de morgenstond.
18. Allah getuigt, dat er geen God is dan Hij en de engelen en degenen, die
kennis bezitten, getuigen dit
eveneens, handhavende de rechtvaardigheid: er is geen God dan Hij, de
Almachtige, de Alwijze.
19. Gewis, de ware godsdienst voor Allah is de Islam. En degenen, aan wie het
Boek was gegeven,
verschilden eerst onderling uit afgunst, nadat kennis tot hen was gekomen. En
wie de tekenen van Allah
verwerpt, (wete) dat Allah vlug is in het verrekenen.
20. En zeg wanneer zij met u redetwisten: “Ik, en degenen die mij volgen hebben
zich aan Allah
onderworpen.” En zeg tot degenen aan wie het Boek is gegeven en tot de
onwetenden: “Hebt gij u
onderworpen?” Als zij zich onderwerpen, dan zijn zij op de rechte weg, maar
indien zij zich afwenden, dan is
uw plicht slechts de duidelijke verkondiging ervan; en Allah ziet zijn dienaren.
21. Voorzeker, degenen, die de tekenen van Allah verwerpen en de profeten ten
onrechte doden en ook
trachten de mensen te doden welke tot rechtvaardigheid aanmanen, verkondig hun
een pijnlijke straf.
22. Dezen zijn het wier daden in deze wereld en voor het Hiernamaals verloren
zijn gegaan; er zal geen
hulp zijn voor hen.
23. Kent gij niet degenen, aan wie een gedeelte van het Boek werd gegeven? Zij
worden tot het Boek
van Allah geroepen, opdat het onder hen rechter zij; dan wendt zich een gedeelte
hunner af terwijl zij afkerig
zijn.
24. Dat komt, doordat zij zeggen: “Het Vuur zal ons slechts voor een luttel
aantal dagen deren.” En wat
zij plachten te verzinnen, heeft hen in hun godsdienst bedrogen.
25. Hoe zal het dan zijn, wanneer Wij hen verzamelen op de Dag, waarover geen
twijfel bestaat en
waarop elke ziel voor hetgeen zij verdient ten volle zal worden betaald en hun
geen onrecht zal worden
aangedaan.
26. Zeg: “O, Allah, Heer van het Koninkrijk, Gij geeft heerschappij aan wie Gij
wilt en neemt terug van
wie Gij wilt. Gij verheft, wie Gij wilt en vernedert, wie Gij wilt. Slechts in
Uw hand is het goede. En Gij hebt
macht over alle dingen.
27. Gij doet de nacht in de dag overgaan en de dag in de nacht. En Gij brengt
het levende uit het dode
voort en Gij brengt het dode uit het levende voort. En Gij geeft onbeperkt aan
wie Gij wilt.”
28. Laat de gelovigen geen ongelovigen als vrienden verkiezen boven de gelovigen
– en wie dat doet
heeft geen deel aan Allah, tenzij gij u zorgvuldig voor hen hoedt. En Allah
waarschuwt u voor Hemzelf en tot
Allah zullen allen wederkeren.
29. Zeg: “Of gij dat wat in uw hart is verbergt of onthult, Allah weet het en
Hij weet wat in de hemelen
en op aarde is. Allah heeft de macht over alle dingen.
30. (Gedenkt) de Dag, waarop iedere ziel zich geplaatst zal vinden tegenover het
goede dat zij heeft
verricht en het kwade dat zij heeft gedaan, dan zal zij wensen dat er een grote
afstand ware tussen haar en
het kwade. En Allah waarschuwt u voor Hemzelf. En Allah is liefderijk jegens
Zijn dienaren.
31. Zeg: “Indien gij Allah liefhebt, volgt mij, Allah zal u liefhebben en uw
zonden vergeven. Allah is
Vergevensgezind, Genadig.”
32. Zeg: “Gehoorzaamt Allah en de boodschapper”, maar als zij zich afwenden, dan
heeft Allah de
ongelovigen niet lief.
33. Allah verkoos Adam en Noach en de nakomelingen van Abraham en de
nakomelingen van Imraan
boven de volkeren.
34. Afstammelingen, de een van de ander. En Allah is Alhorend, Alwetend.
35. Toen de vrouw van Imraan zeide: “Ik draag aan U op wat in mijn baarmoeder
is, dat het vrij zal zijn
(om U te dienen), aanvaard het van mij, Gij zijt gewis Alhorend, Alwetend.”
36. Maar, toen zij er van verlost was, zeide zij: “Mijn Heer, ik ben verlost van
een meisje.” – Allah wist
het beste wat zij voortbracht. “En de man is niet gelijk aan de vrouw. En ik heb
haar Maria genoemd en ik stel
haar en haar nageslacht onder Uw bescherming tegen Satan, de verworpene.”
37. Daarom nam haar Heer haar (Maria) met welbehagen aan en deed haar goed
opgroeien en
vertrouwde haar aan Zacharia toe. Telkens, wanneer Zacharia bij haar in de kamer
ging, vond hij voedsel bij
haar. Hij zeide: “O, Maria, waar hebt gij dit vandaan?” Zij antwoordde: “Het
komt van Allah.” Voorzeker,
Allah geeft volop aan wie Hij wil.
38. Toen bad Zacharia tot zijn Heer: “Mijn Heer geef mij een rein nageslacht;
voorzeker, Gij verhoort het
gebed.”
39. En de engelen riepen tot hem, terwijl hij in de kamer stond te bidden:
“Allah geeft u de blijde tijding
over Johannes, die Allah’s woord zal vervullen – en hij zal edel, kuis en een
profeet onder de
rechtvaardigen zijn.
40. Hij zeide: “Heer, hoe zal er een zoon voor mij zijn, waar ouderdom al over
mij gekomen en mijn vrouw
onvruchtbaar is?” Hij antwoordde: “Zo doet Allah, wat Hij wil.”
41. Hij zeide: “Heer, geef mij een teken.” Hij antwoordde: “Uw teken zal zijn,
dat gij drie dagen slechts
door gebaar tot de mensen zult spreken. Gedenk uw Heer vaak en verheerlijk Hem
’s avonds en ’s morgens.”
42. Toen zeiden de engelen: “O, Maria, Allah heeft u uitverkoren en u gereinigd
en u boven de vrouwen
aller vollkeren uitverkoren.”
43. “O, Maria, wees uw Heer gehoorzaam en werp u neder en aanbid met degenen,
die aanbidden.”
44. Dit is een van de tijdingen van het ongeziene, die wij u openbaren. En gij
waart niet bij hen toen zij
lootten (om te zien), wie hunner de voogd van Maria zou zijn, noch waart gij bij
hen, toen zij met elkander
redetwistten.
45. Toen de engelen zeiden: “O, Maria, waarlijk, Allah geeft u blijde tijding
door Zijn woord: Zijn naam
zal zijn: de Messias, Jezus, zoon van Maria, geëerd in deze wereld en in de
volgende en hij zal tot hen
behoren die in Gods nabijheid zijn.
46. En hij zal tot het volk spreken in de wieg en op middelbare leeftijd en hij
zal één der rechtvaardigen
zijn.”
47. Zij zeide: “Heer, hoe zal ik een zoon hebben, daar geen man mij heeft
benaderd?” Hij zeide: “Zo
schept Allah, wat Hij wil. Wanneer Hij iets beslist, zegt Hij daartoe slechts:
“Wees” en het wordt.
48. “En Hij zal hem het Boek (de goddelijke Wet) en de Wijsheid en de Torah en
het Evangelie
onderwijzen.”
49. En hij zal een boodschapper voor de kinderen Israëls zijn. “Ik kom tot u met
een teken van uw Heer;
ik zal u uit klei de vorm van een vogel maken, dan adem ik daarin en hij zal een
vogel worden, door Allah’s
gebod. En ik genees de blinden en de melaatsen en doe de doden herleven en ik
deel u mede, wat gij zult
eten en wat gij in uw huizen zult opslaan. Voorzeker, daarin is voor u een
teken, indien gij gelovigen zijt.”
50. Ik kom tot u met een teken van uw Heer bevestigende wat vòòr mij was,
namelijk, de Torah en om u
iets, van wat u was verboden toe te staan; vreest daarom Allah en gehoorzaamt
mij.
51. Voorzeker, Allah is mijn Heer en uw Heer; aanbidt Hem daarom, dit is het
rechte pad.”
52. Toen Jezus hun (der Israëlieten) ongeloof bemerkte, zeide hij: “Wie zullen
mijn helpers zijn terwille
van Allah?” De discipelen antwoordden: “Wij zijn de helpers van Allah. Wij
geloven in Allah. En getuigt gij
dat wij Moslims zijn.”
53. “Onze Heer, wij geloven in hetgeen Gij hebt geopenbaard en volgen deze
boodschapper. Schrijf ons
onder hen die getuigen.”
54. En zij maakten plannen (tegen Jezus). Allah maakte ook plannen (tegen hen),
maar Allah voorziet het
beste.
55. Toen Allah zeide: “O, Jezus, ik zal u doen sterven en u tot Mij; opheffen en
u zuiveren van de
ongelovigen en zal uw volgelingen tot de laatste dag over hen doen zegevieren
die u niet geloven; dan zal
uw terugkeer tot Mij zijn en Ik zal onder u rechtspreken over datgeen waarin gij
verschildet.
56. Doch de ongelovigen zal Ik in deze wereld en in de volgende streng straffen
en zij zullen geen
helpers hebben.”
57. De gelovigen die goede werken verrichten zal Ik volle beloning toekennen.
Maar Allah heeft de
onrechtvaardigen niet lief.
58. Dat is hetgeen Wij u van de tekenen en de wijze vermaning meedelen.
59. Voorzeker, het geval van Jezus is bij Allah hetzelfde als dat van Adam. Hij
(Allah) schiep hem uit
stof en zeide: “Wees” en hij werd.
60. De waarheid is van uw Heer, behoort daarom niet tot degenen, die twijfelen.
61. Zou men nu met u over hem (Jezus) redetwisten, nadat de kennis tot u gekomen
is, zeg dan: “Kom,
laat ons onze kinderen en uw kinderen en onze vrouwen en uw vrouwen en ons volk
en uw volk roepen; laat
ons daarna vurig bidden en de vloek van Allah roepen over degenen, die liegen.”
62. Dit is voorzeker de ware uitleg, en er is geen God dan Allah en waarlijk,
Hij is de Almachtige, de
Alwijze.
63. Doch indien zij zich afwenden, Allah kent de onheilstichters toch goed.
64. Zeg: “O, mensen van het Boek, komt tot één woord, waarin wij met elkander
overeenstemmen: dat
wij niemand dan Allah aanbidden en dat wij niets met Hem vereenzelvigen en dat
sommigen onzer geen
anderen tot goden nemen, buiten Allah.” Maar, als zij zich afwenden, zegt dan:
“Getuigt, dat wij Moslims
zijn.”
65. O, mensen van het Boek, waarom redetwist gij over Abraham, wanneer de Torah
en het Evangelie
eerst na hem werden geopenbaard? Wilt gij dan niet begrijpen?
66. Ziet, gij twist over hetgeen, waarvan gij kennis hebt. Waarom twist gij dan
(eveneens) over hetgeen,
waarvan gij geen kennis hebt? Allah weet en gij weet niet.
67. Abraham was noch een Jood, noch een Christen, maar hij was een oprecht
Moslim. En hij behoorde
niet tot de afgodendienaren.
68. Voorzeker, zij die Abraham het dichtst nabijkomen, zijn degenen, die hem
volgen; en deze profeet en
de gelovigen; en Allah is de Vriend der gelovigen.
69. Een deel der mensen van het Boek zou u gaarne willen doen dwalen, maar zij
doen niemand dwalen
dan zichzelf; en zij beseffen het niet.
70. O, mensen van het Boek, waarom verwerpt gij de tekenen van Allah terwijl gij
er getuige van zijt?
71. O, mensen van het Boek, waarom verwart gij de waarheid met de leugen en
verbergt de waarheid
tegen beter weten in?
72. En een gedeelte der mensen van het Boek zegt: “Gelooft in hetgeen de
gelovigen (Moslirns) is
geopenbaard, in de vroege ochtendstond en verwerpt het aan het einde van de dag;
misschien keren zij wel
terug.”
73. “En gelooft niet, behalve in hem, die uw godsdienst belijdt. – Zeg:
“Voorzeker, de ware leiding is
Allah’s leiding – dat iemand zal worden gegeven, als aan u werd gegeven, anders
zullen zij met u redetwisten
bij uw Heer.” Zeg: “Genade is in Allah’s hand. Hij schenkt deze aan wie Hij
wil”. En Allah is Milddadig,
Alwetend.
74. Hij geeft Zijn genade aan wie Hij wil. Allah is de Heer van grote genade.
75. Onder de mensen van het Boek is hij, die, als gij hem een schat
toevertrouwt, u deze zal teruggeven,
en er zijn er onder, die, als gij hun een dinar toevertrouwt, deze niet aan u
zullen teruggeven, tenzij gij er
voortdurend om vraagt. Dat komt, omdat zij (de Joden) zeggen: “Wij zijn niet
aansprakelijk voor de zaak van
de ongeletterden.” Daarmede uiten zij tegen beter weten in een leugen tegen
Allah.
76. Neen, maar wie zijn belofte vervult en vreest – voorwaar, Allah heeft de
godvrezenden lief.
77. Die een geringe prijs (het wereldse) in ruil nemen voor hun verbond met
Allah en voor hun eed,
voor dezen is er geen voordeel in het Hiernamaals en Allah zal niet tot hen
spreken, noch hen aanzien op de
Dag des Oordeels, noch zal Hij hen als rein beschouwen en er zal een smartelijke
straf voor hen zijn.
78. En voorzeker, onder hen zijn er, die hun tong verdraaien, terwijl zij het
Boek voordragen, opdat gij
het van het Boek moogt achten, hoewel het niet van het Boek is. En zij zeggen:
“Dit is van Allah,” ofschoon
het niet van Allah is en zij uiten een leugen tegen Allah, tegen beter weten in.
79. Het betaamt een mens niet, als Allah hem het Boek en de macht en het
profeetschap geeft, dat hij
dan tot de mensen zou zeggen: “Weest mijn dienaren buiten Allah”; maar
(veeleer): “Weest aanbidders van
de Heer, daar gij het Boek onderwijst en zelf bestudeert.”
80. Noch zal hij u gebieden de engelen en de profeten als goden te aanvaarden.
Zou hij u ongeloof
bevelen, nadat gij Moslims werd?
81. En toen Allah met de profeten een verbond sloot, zeide Hij: “Voorwaar, Ik
heb u het Boek en de
Wijsheid geschonken en daarna zal een boodschapper tot u komen, vervullend
hetgeen bij u is, in hem zult
gij geloven en hem zult gij helpen.” En Hij zeide: “Hebt gij bekrachtigd en
daarmede Mijn verbond
aanvaard?” Zij antwoordden: “Wij bekrachtigen het.” Hij zeide: “Getuigt dan en
Ik ben met u onder de
getuigen.”
82. Maar die zich hierna terugtrekken, (zij) zijn voorzeker de overtreders.
83. Zoeken zij een godsdienst anders, dan die van Allah, terwijl al hetgeen in
de hemelen en op aarde is
zich willens of onwillens aan Hem moet onderwerpen? En tot Hem zullen zij worden
teruggebracht.
84. Zeg: “Wij geloven in Allah en in hetgeen ons werd geopenbaard en hetgeen
werd geopenbaard aan
Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob, en de stammen en hetgeen aan Mozes en Jezus en de
profeten door hun Heer
werd gegeven. Wij maken geen onderscheid tussen wie dan ook van hen. Aan Hem
alleen onderwerpen wij
ons.
85. En wie een andere godsdienst zoekt dan de Islam, het zal van hem niet worden
aanvaard en hij zal in
het Hiernamaals onder de verliezers zijn.
86. Hoe zal Allah een volk leiden, dat heeft verworpen, na te hebben geloofd, en
de getuigenis te
hebben afgelegd dat de boodschapper waarachtig was en nadat de duidelijke
bewijzen tot hen waren
gekomen? Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
87. De vergelding van dezulken is slechts, dat de vloek van Allah, de engelen en
de mensen, op hen
rust.
88. Zij zullen daaronder blijven. Hun straf zal niet worden verlicht, noch zal
hun uitstel worden verleend.
89. Behalve degenen die daarna berouw hebben en zich verbeteren. Allah is
voorzeker
Vergevensgezind, Genadevol.
90. Voorzeker, degenen die terugvallen na te hebben geloofd en dan in ongeloof
toenemen: hun berouw
zal niet worden aanvaard, dezen zijn de dwalenden.
91. Degenen die ongelovig zijn en als ongelovigen sterven, van geen hunner zal
een aarde vol goud
worden aanvaard als hij zich daarmede zou willen vrijkopen. Dezen zijn het wie
een smartelijke straf wacht en
er zullen voor hen geen helpers zijn.
92. Gij zult stellig geen goedheid bereiken, tenzij gij mededeelt van hetgeen u
lief is en wat gij ook
besteedt. Allah weet dit eveneens.
93. Alle voedsel was de kinderen Israëls geoorloofd, uitgezonderd hetgeen Israël
zichzelf verbood
voordat de Torah was nedergezonden. Zeg: “Komt met de Torah en leest haar als
gij waarachtig zijt.”
94. Degenen die hierna een leugen verzinnen tegen Allah, zijn de
onrechtvaardigen.
95. Zeg: “Allah heeft de waarheid gesproken; volgt daarom de godsdienst van
Abraham, de oprechte,
hij behoorde niet tot de afgodendienaren.
96. Voorzeker, het eerste huis dat voor de mensheid bestemd werd, is dat te
Bekka (Mekka) vol van
zegeningen en als richtsnoer voor alle werelden.
97. Daarin zijn duidelijke tekenen: het is de plaats van Abraham en wie het
binnengaat is in vrede. En de
bedevaart naar het Huis is door Allah aan de mensen opgelegd die er een weg
naartoe kunnen vinden. En
wie niet gelooft, Allah is voorzeker Onafhankelijk van alle werelden.
98. Zeg: “O, mensen van het Boek, waarom verwerpt gij de tekenen van Allah,
terwijl Allah ziet hetgeen
gij doet?”
99. Zeg: “O, mensen van het Boek waarom houdt gij de mensen af van het (rechte)
pad van Allah en
wenst gij het krom te maken, terwijl gij er getuige van zijt? Allah is niet
onachtzaam over hetgeen gij doet.
100. O gij die gelooft, als gij sommigen hunner wie het Boek is gegeven
gehoorzaamt, zullen zij u weer
tot ongelovigen maken, nadat gij hebt geloofd.
101. Hoe kunt gij verwerpen, terwijl u de tekenen van Allah worden voorgedragen
en Zijn
boodschapper onder u aan wezig is? En hij, die zich aan Allah vasthoudt, is
inderdaad naar het rechte pad
geleid.
102. O gij die gelooft, vreest Allah zoals het behoort en sterft niet, tenzij
gij Moslim zijt.
103. En houdt u allen tezamen vast aan het koord van Allah en weest niet
verdeeld en gedenkt de gunst
van Allah, die Hij u bewees toen gij vijanden waart en Hij uw harten verenigde,
zo werdt gij door Zijn gunst
broeders en gij waart aan de rand van een vuurput en Hij redde u er van. Zo legt
Allah u Zijn geboden uit
opdat gij zult worden geleid.
104. En laat er een groep onder u zijn die tot goedheid aanspoort en tot
rechtvaardigheid maant en het
kwade verbiedt; dezen zijn het die zullen slagen.
105. En weest niet als degenen, die verdeeld waren en van mening verschilden
nadat de duidelijke
bewijzen tot hen waren, gekomen. Voor hen zal er een zware straf zijn.
106. Op den dag, waarop sommige gezichten verlicht en andere gezichten
verduisterd zullen zign. Wat
hen betreft, wier gezicht verduisterd zal zijn: “Hebt gij verworpen, nadat gij
hadt geloofd? Ondergaat dan de
straf, omdat gij placht te verwerpen”.
107. Maar degenen wier gezicht verlicht zal zijn, dezen zullen Allah’s
barmhartigheid smaken; daarin
zullen zij verblijven.
108. Dit zijn de tekenen van Allah welke wij u naar waarheid voordragen; Allah
wenst de werelden geen
kwaad toe.
109. En aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op aarde is en
tot Allah worden alle
dingen teruggebracht.
110. Gij (Moslims) zijt het beste volk dat voor de mensheid (ter lering) is
verwekt; gij gebiedt wat goed
is, verbiedt wat kwaad is en gelooft in Allah. En, indien de mensen van het Boek
hadden geloofd, zou het
zeker beter voor hen zijn geweest. Sommigen hunner zijn gelovigen, maar de
meesten hunner zijn
overtreders.
111. Zij kunnen u niet schaden, alleen enige moeilijkheid bezorgen en als zij
tegen u vechten zullen zij u
spoedig hun rug tonen. Dan zullen zij niet worden geholpen.
112. Waar zij zich ook bevinden, worden zij door vernedering getroffen, tenzij
zij een verbond met Allah
of een verbond met andere volkeren hebben. Zij keerden terug met Allah’s toorn
en werden door armoede
getroffen. Dat kwam, doordat zij de tekenen van Allah verwierpen en de profeten
onrechtvaardig doodden.
Dat kwam, doordat zij ongehoorzaam waren en (zijn gebod) overtraden.
113. Zij zijn niet allen gelijk. Onder de mensen van het Boek is een oprechte
groep, die het Woord van
Allah in de uren van de nacht opzegt en zich met het gelaat ter aarde werpt.
114. Zij geloven in Allah en de laatste Dag en gebieden het goede en verbieden
het kwade en
wedijveren met elkander in goede werken. Dezen behoren tot de rechtvaardigen.
115. En het goede dat zij doen, zal niet worden ontkend en Allah kent de
Godvrezenden.
116. Voorzeker, degenen die verwerpen hun bezittingen noch kinderen zullen hun
iets kunnen baten
tegen Allah en dezen worden de bewoners van het Vuur. Zij zullen daarin
verblijven.
117. De gelijkenis van hetgeen zij voor het tegenwoordige leven besteden is als
de wind, gepaard aan
een hevige koude, die de oogst treft van een volk, dat zichzelf onrecht heeft
aangedaan en deze vernietigt.
En Allah had hun geen onrecht aangedaan, maar zij doen zichzelf onrecht aan.
118. O gij die gelooft, neemt buiten uw volk geen ander tot intieme vrienden;
zij zullen niet in gebreke
blijven u te benadelen. Zij houden van leedvermaak. Nijd laten zij blijken en
wat hun innerlijk verbergt is nog
erger. Wij hebben u onze geboden duidelijk gemaakt, indien gij ze wilt
begrijpen.
119. Ziet, gij hebt hen lief, maar zij hebben u niet lief. En gij gelooft in het
gehele Boek; wanneer zij u
ontmoeten zeggen zij: “Wij geloven.” maar wanneer zij alleen zijn, bijten zij op
hun vingertoppen van razernij
over u. Zeg: “Sterft in uw razernij.” Waarlijk, Allah weet goed wat in de harter
is.
120. Als u iets goeds overkomt verdriet het hen en als u iets kwaads overkomt
verheugen zij zich er
over. Maar, indien gij geduldig blijft en God vreest, zullen hun plannen u in
het geheel niet schaden;
voorzeker, Allah weet hetgeen zij doen.
121. Toen gij in de vroege morgen van uw huisgezin wegtrokt om de gelovigen hun
plaatsen voor het
gevecht aan te wijzen, – Allah is Alhorend, Alwetend. –
122. Toen wilden twee uwer groepen lafheid tonen, hoewel Allah hun Vriend was.
En in Allah behoren
de gelovigen te vertrouwen.
123. En Allah had u reeds bij Badr geholpen, terwijl gij machteloos waart.
Vreest daarom Allah, opdat gij
dankbaar zult zijn.
124. Toen gij tot de gelovigen zeidet: “Zal het niet genoeg voor u zijn, dat uw
Heer u met drie duizend
nedergezonden engelen zal helpen?
125. Ja, indien gij geduldig en rechtvaardit zijt en zij (de ongelovigen) u
dadelijk in wilde vaart aanvallen,
zal uw Heer u met vijf duizend nedergezonden engelen bijstaan.”
126. En Allah heeft het alleen als blijde boodschap voor u gemaakt om uw hart
daardoor gerust te
stellen en hulp komt slechts van Allah, de Almachtige, de Alwijze.
127. Opdat Hij een deel der ongelovigen kon afsnijden en hen vernederen, zodat
zij onverrichter zake
zouden teruggaan.
128. Gij hebt met de zaak niets uitstaande: Hij (Allah) moge Zich in
barmhartigheid tot hen wenden of
hen straffen, voorzeker zij zijn de boosdoeners.
129. En aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen en al hetgeen op aarde is.
Hij vergeeft wie Hij wil en
Hij straft wie Hij wil en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
130. O gij die gelooft, neemt geen rente, daar (deze) aanleiding geeft tot
eindeloze vermeerdering (van
bezit) en vreest Allah, opdat gij moogt slagen.
131. En vreest het Vuur dat voor de ongelovigen is bereid.
132. En gehoorzaamt Allah en de boodschapper, zodat u barmhartigheid moge worden
betoond.
133. Wedijvert met elkaar in het vragen om vergiffenis van uw Heer en om het
paradijs, welks
uitgestrektheid de hemelen en de aarde is, bereid voor de godvrezenden,
134. Zij, die in voorspoed en in tegenspoed wel doen en zij, die toorn
onderdrukken en mensen
vergeven; Allah heeft hen die goed doen, lief.
135. En zij, die wanneer zij een slechte daad begaan of zichzelf onrecht aandoen
Allah gedenken en om
vergiffenis vragen voor hun zonden – wie kan deze zonden vergeven buiten Allah?
– en niet volharden in
hun (slechte) daden tegen beter weten in,
136. Dezen zijn het, wier loon vergiffenis is van hun Heer; in tuinen waar
doorheen rivieren stromen
zullen zij vertoeven; hoe goed is het loon van degenen die werken.
137. Voorzeker, vòòr u zijn verschillende volkeren voorbijgegaan, reist daarom
over de aarde en ziet,
hoe het einde was van degenen, die loochenden.
138. Dit is een duidelijke verklaring voor de mensen, een leiding en vermaning
voor de
godvrezenden.
139. Verslapt noch treurt; gij zult zeker overwinnaar worden, als gij gelovig
blijft.
140. Als gij (Moslims) letsel krijgt (in de strijd); dat volk (de tegenstander)
is reeds een dergelijk letsel
overkomen. Zulke dagen laten Wij onder de mensen wisselen, opdat Allah degenen,
die geloven
onderscheide en uit uw midden getuigen (martelaren) neme en Allah heeft de
onrechtvaardigen niet lief.
141. Opdat Allah de gelovigen moge louteren en de ongelovigen vernietigen.
142. Denkt gij, dat gij het paradijs moogt binnengaan, terwijl Allah degenen
uwer die strijden en
standvastig zijn nog niet heeft onderscheiden?
143. En gij placht deze dood te wensen voordat gij hem ontmoettet, nu hebt gij
hem gezien en gij staart
er naar.
144. En Mohammed is slechts een boodschapper. Waarlijk, alle boodschappers vòòr
hem zijn
heengegaan. Zult gij u dan op de hielen omkeren als hij sterft of gedood wordt?
Hij, die zich omkeert zal aan
Allah in het geheel geen schade berokkenen. En Allah zal de dankbaren gewis
belonen.
145. Geen ziel kan sterven zonder Allah’s toestemming, daar de tijd is
vastgesteld. En wie de beloning
van de tegenwoordige wereld wenst, zullen Wij er van geven; en wie de beloning
van het Hiernamaals
wenst, hem zullen Wij daar van geven en Wij zullen de dankbaren gewis belonen.
146. Er zijn vele profeten geweest aan wier zijden talrijke aanbidders van de
Heer streden. Zij verslapten
door niets wat hen op de weg van Allah overkwam, noch verzwakten zij, noch
vernederden zij zich. En Allah
heeft de geduldigen lief.
147. En hun woord was slechts: “Onze Heer, vergeef ons onze zonden en de
buitensporigheden in ons
gedrag en maak ons standvastig en help ons tegen het ongelovige volk.”
148. Daarom gaf Allah hun de beloning van deze wereld, alsmede een goede
beloning in de volgende en
Allah heeft degenen die goeddoen, lief.
149. O gij die gelooft, als gij de ongelovigen gehoorzaamt, zullen zij u doen
omkeren (op het goede pad);
dan zult gij als verliezers terugkomen.
150. Neen, Allah is uw Beschermer en Hij is de Beste der helpers.
151. Wij zullen de harten der ongelovigen met ontzag vervullen omdat zij aan
Allah deelgenoten
toeschrijven waarvoor Hij geen gezag heeft nedergezonden. Hun verblijfplaats is
het Vuur en slecht is de
woning der overtreders.
152. En Allah heeft Zijn belofte aan u gehouden, toen gij hen met Zijn verlof
dooddet totdat gij
onstandvastig werdt en het over het gebod onder elkander oneens werdt en gij
niet gehoorzaamdet, nadat
Hij u hetgeen u behaagde had laten zien. Onder u waren er die deze tegenwoordige
wereld begeerden en er
waren onder u die het Hiernamaals begeerden. Toen wendde Hij u van hen af, opdat
Hij u mocht beproeven;
maar Hij heeft het u vergeven. Allah is Genadevol jegens de gelovigen.
153. Toen gij wegvluchttet en naar niemand omzaagt, terwijl de boodschapper u
van verre nariep, gaf
Hij u smart op smart, opdat gij niet zoudt treuren over hetgeen was verloren,
noch over hetgeen met u
gebeurde. En Allah is goed op de hoogte van hetgeen gij doet.
154. Toen zond Hij na de smart een vredige sluimer over u neder, die een deel
uwer overviel en het
andere deel was bezorgd over zichzelf, terwijl zij ten onrechte, over Allah de
gedachte der onwetendheid
koesterden. Zij zeiden: “Hebben wij iets met de zaak uit te staan?” Zeg: “De
zaak is geheel in Allah’s
handen.” Zij verbergen in hun gedachten hetgeen zij niet aan u onthullen; zij
zeggen: “Als de zaak in onze
handen was geweest zouden wij hier niet hebben moeten vechten.” Zeg: “Indien gij
in uw huizen waart
gebleven, zouden zij wie het strijden was bevolen, zeker naar de plaats waar zij
zouden sterven, zijn gegaan,
opdat Allah mocht beproeven wat in uw innerlijk was en louteren wat in uw hart
was. Allah weet, wat in het
innerlijk is.
155. Voorzeker, diegenen onder u die op de dag waarop de twee scharen elkander
ontmoetten,
omkeerden, werden door Satan wegens hun daden aan het wankelen gebracht. Maar
Allah heeft het hen
vergeven. Voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
156. O gij die gelooft, weest niet als de ongelovigen die over hun broeders,
wanneer zij door het land
reizen of ten strijde trekken, zeggen: “Waren zij bij ons gebleven, zij zouden
niet zijn gestorven of gedood;
opdat Allah dit tot een oorzaak van wroeging in hun (der ongelovigen) hart moge
maken. Allah geeft leven
en veroorzaakt de dood; Allah ziet, wat gij doet.
157. En als gij voor de zaak van Allah wordt gedood of sterft, zal Allah’s
vergiffenis en barmhartigheid
zeker beter zijn, dan hetgeen zij bijeengaren.
158. En indien gij sterft of gedood wordt, voorzeker, tot Allah zult gij worden
teruggebracht.
159. Door de barmhartigheid van Allah zijt gij (de Profeet) zachtmoedig jegens
hen (gelovigen); als gij
ruw en hardvochtig waart geweest zouden zij zich zeker uit uw omgeving hebben
verwijderd. Vergeef hen
daarom en vraag voor hen vergiffenis en raadpleeg hen in belangrijke zaken en
wanneer gij vastbesloten zijt,
leg dan uw vertrouwen in Allah. Voorzeker, Allah heeft degenen lief die
vertrouwen in Hem hebben.
160. Als Allah u helpt, zal niemand u overweldigen, maar als Hij u verlaat, wie
is er dan die u buiten Hem
kan helpen? In Allah zullen de gelovigen hun vertrouwen leggen.
161. En het betaamt een profeet niet oneerlijk te handelen; wie oneerlijk
handelt zal op de Dag der
Opstanding zijn oneerlijke handelingen met zich meebrengen. Dan zal iedere ziel
ten volle worden vergolden
naar hetgeen zij verdiende, – toch zal hun geen onrecht worden aangedaan.
162. Is hij die het behagen van Allah zoekt en hij die de toorn van Allah tot
zich trekt en wiens
verblijfplaats de hel is, gelijk? Deze (laatste) is een slechte bestemming.
163. Zij hebben bij Allah graden en Allah ziet wat zij doen.
164. Voorwaar, Allah heeft de gelovigen een gunst bewezen, daar Hij een
boodschapper uit hun midden
opwekte, die hun Zijn tekenen verkondigt, hen loutert en hun het Boek en de
wijsheid onderwijst, hoewel zij
voordien duidelijk dwaalden.
165. Wanneer u rampspoed overkomt – en gij hadt het dubbele er van aangedaan
(aan uw vijanden) –
zegt gij: “Vanwaar komt dit?” Zeg: “Het komt door uzelf.” Voorwaar, Allah heeft
macht over alle dingen.
166. En hetgeen u op de dag waarop de twee partijen elkander ontmoetten, is
overkomen, geschiedde
met Allah’s verlof en dit was om de gelovigen te onderscheiden,
167. En opdat Hij de huichelaars mocht doen onderkennen. En er werd tot hen
gezegd: “Komt en vecht
voor Allah’s zaak en verdedigt u.” Zij zeiden: “Als wij wisten dat het vechten
was, zouden wij u zeker
hebben gevolgd.” Zij stonden op die dag dichter bij het ongeloof dan bij het
geloof. Zij zeggen met hun
mond wat niet in hun hart is. Doch Allah weet goed wat zij verbergen.
168. Degenen, die omtrent hun broeders zeiden terwijl zij zelf achterbleven:
“Als zij ons hadden
gehoorzaamd, zouden zij niet zijn gedood.” Zeg: “Wendt dan de dood van uzelf af,
als gij waarheid spreekt.”
169. En denkt niet over degenen, die terwille van Allah zijn gedood, als doden.
Neen, zij zijn levend en
bij hun Heer worden hun gaven geschonken.
170. Jubelend, over hetgeen Allah hun van Zijn overvloed heeft gegeven, zich
verblijdend over
degenen die achterbleven, en hen nog niet hebben ingehaald, dat er geen vrees
over hen zal komen, noch
dat zij zullen treuren.
171. Zij verheugen zich over Allah’s gunst en Zijn overvloed en dat Allah de
beloning der gelovigen
niet verloren doet gaan.
172. Degenen, die de roep van Allah en de boodschapper beantwoordden, nadat zij
gewond waren –
diegenen hunner, die goeddoen en rechtvaardig handelen, zullen een grote
beloning ontvangen.
173. En toen de mensen tot hen zeiden: “De volkeren hebben zich tegen u
verzameld, vreest hen
daarom,” vermeerderde dit hun geloof en zij antwoordden: “Allah is ons genoeg en
Hij is een uitstekende
Beschermer.”
174. Daarom keerden zij met de gunst en genade van Allah terug, geen kwaad had
hen aangeraakt en zij
volgden Allah’s welbehagen; en Allah is de Heer van grote overvloed.
175. Satan alleen maakt zijn vrienden bang: vreest dezen niet maar vreest Mij,
als gij gelovigen zijt.
176. En laat degenen, die vlug tot ongeloof vervallen, u niet verdrieten;
voorzeker, zij kunnen Allah
niets aandoen. Allah wil hen aan het toekomstig leven geen deel doen hebben, er
zal voor hen een strenge
straf zijn.
177. Waarlijk, degenen die het ongeloof hebben aanvaard in ruil voor het geloof,
kunnen Allah niets
aandoen; hen wacht een pijnlijke straf.
178. En laat de ongelovigen niet denken dat het uitstel, dat Wij hun geven, goed
voor hen is; Wij geven
hun slechts uitstel, zodat zij in zonde toenemen; er zal voor hen een
vernederende straf zijn.
179. Allah is niet zo dat Hij de gelovigen in de toestand laat waarin zij
verkeren, totdat Hij de kwaden
van de goeden scheidt, noch is Allah zo, dat Hij u het ongeziene bekend maakt.
Maar Allah kiest tot Zijn
boodschappers, wie Hij wil. Gelooft daarom in Allah en Zijn boodschappers. Als
gij gelooft en rechtvaardig
zijt, zal er een grote beloning voor u zijn.
180. En laat degenen, die gierig zijn, ten opzichte van wat Allah hun van Zijn
overvloed heeft gegeven,
niet denken, dat het goed voor hen is, neen, het is slecht voor hen. Hetgene,
waarmee zij gierig zijn zal op de
Dag der Opstanding als een halsband om hun nek worden gelegd. En aan Allah
behoort het erfdeel der
hemelen en der aarde en Allah is goed op de hoogte van hetgeen gij doet.
181. En voorzeker, Allah heeft de uiting gehoord van degenen, die zeiden: “Allah
is arm en wij zijn rijk.”
Wij zullen hetgeen zij hebben gezegd en hun pogingen om de profeten
onrechtvaardig te doden, optekenen
en Wij zullen zeggen: “Ondergaat de straf van het branden.”
182. Dit is hetgeen gij hebt verdiend: Allah is in het geheel niet
onrechtvaardig jegens zijn dienaren.
183. En degenen, die zeggen: “Allah heeft ons opgedragen in geen boodschapper te
geloven, voordat
deze ons een offer brengt dat door het vuur wordt verteerd”, zeg hun: “Er zijn
reeds vòòr mij boodschappers
tot u gekomen met duidelijke tekenen en met hetgeen, waarover gij spreekt.
Waarom trachttet gij hen dan te
doden, als gij eerlijk zijt?”
184. En wanneer men u (de profeet) verloochent, (weet dan) dat er eveneens
boodschappers vòòr u
verloochend werden die met duidelijke tekenen en geschriften en het stralende
Boek kwamen.
185. Elke ziel zal de dood ondergaan. En voorzeker zal u op de Dag der
Opstanding uw beloning ten
volle worden uitbetaald. Wie daarom van het Vuur wordt verwijderd en de Hemel
binnengelaten, heeft
inderdaad zijn doel bereikt. Het leven dezer wereld is niets dan een middel tot
bedrog.
186. Gij zult zeker worden beproefd in uw bezittingen en in uzelf en gij zult
gewis vele pijnlijke dingen
horen van degenen, aan wie het Boek was gegeven vòòr u en van degenen, die
afgoderij bedrijven. Maar als
gij geduldig blijft en rechtvaardig handelt, dat is waarlijk een zaak van
vastberadenheid.
187. En toen Allah een verbond sloot met degenen, die het Boek gegeven was,
zeide Hij: “Gij zult dit
aan de mensen bekend maken en het niet verbergen.” Maar zij verwaarloosden dat
voor luttel gewin. Kwaad
was hetgeen zij in ruil namen.
188. Degenen die juichen over hetgeen zij hebben gedaan en gaarne worden geroemd
voor hetgene zij
niet deden, denkt niet, dat zij veilig zijn voor straf. Er wacht hen een
pijnlijke kastijding.
189. En aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en Allah heeft
macht over alle
dingen.
190. Er zijn voorzeker in de schepping der hemelen en der aarde en in de
wisseling van dag en nacht
tekenen voor mensen van begrip.
191. Zij die staande, zittende en op hun zijden liggende Ailah gedenken, en
nadenken over de
schepping der hemelen en der aarde, zeggende: “Onze Heer, Gij hebt dit niet
tevergeefs geschapen; neen,
heilig zijt Gij; red ons daarom van de straf van het Vuur.
192. Onze Heer, wie Gij het Vuur doet ingaan, hem hebt Gij voorzeker vernederd.
En de
onrechtvaardigen zullen geen helper vinden.
193. Onze Heer, wij hebben een prediker gehoord, die opriep tot het geloof: ‘
Gelooft in de Heer’ en wij
hebben geloofd. Onze Heer, vergeef ons daarom onze zonden en bedek onze
zwakheden en doe ons sterven
met de rechtvaardigen.
194. Onze Heer, schenk ons hetgeen Gij ons door Uw boodschappers hebt beloofd en
verneder ons niet
op de Dag der Opstanding. Voorzeker, Gij breekt de belofte niet.”
195. En hun Heer verhoorde hen, zeggende: “Ik zal het werk van iedere werker
onder u, hetzij man of
vrouw, niet verloren doen gaan. – Gij behoort tot elkander. – En Ik zal van hen,
die hun land verlieten en van
hun huizen zijn verjaagd en voor Mijn zaak zign vervolgd en die hebben gevochten
en zijn gedood, de
fouten zeker bedekken en zal hen tuinen doen binnengaan, waar doorheen rivieren
stromen: een beloning
van Allah en bij Allah is de beste beloning.”
196. Laat de bewegingen der ongelovigen in het land u niet bedriegen.
197. Het is een gering voordeel voor hen; daarna zal de hel hun tehuis zijn en
slecht is deze rustplaats.
198. Maar zij, die hun Heer vrezen, zullen tuinen hebben, waar doorheen rivieren
stromen, daarin zullen
zij vertoeven als onthaal van Allah. En hetgeen bij Allah is, is voor de
rechtvaardigen beter.
199. En voorzeker, onder de mensen van het Boek zijn er, die in Allah en in
hetgeen u is geopenbaard en
in hetgeen tot hen was neergedaald, geloven, zich voor Allah verootmoedigend.
Zij ruilen de tekenen van
Allah niet in voor een geringe prijs. Dezen zijn het, die hun beloning bij hun
Heer zullen ontvangen.
Voorzeker, Allah is vlug in het verrekenen.
200. O, gij die gelooft, blijft geduldig en spoort anderen aan volhardend te
zijn en blijft op uw hoede en
vreest Allah, opdat gij zult slagen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O, gij mensen, vreest uw Heer, Die u van één enkele ziel schiep en daaruit
haar gezellin schiep en uit
hen beiden mannen en vrouwen verspreidde en vreest Allah in Wiens naam gij een
beroep op elkander doet
en (weest plichtsgetrouw) betreffende de familiebanden. Voorwaar, Allah is
Bewaker over u.
2. En geeft de wezen hun eigendom en verruilt het slechte (van u) niet voor het
goede (van hen) noch
verbruikt hun eigendom met het uwe. Voorzeker, dat is een grote zonde.
3. En als gij vreest dat gij niet rechtschapen zult zijn bij het behandelen der
wezen, huwt dan vrouwen
die u behagen, twee of drie, of vier en als gij vreest, dat gij niet
rechtvaardig zult handelen, dan één of wat
uw rechter handen bezitten. Dat is voor u de beste weg, om onrechtvaardigheid te
voorkomen.
4. En geeft de vrouwen gewillig haar huwelijksgift. Maar als zij naar haar eigen
behagen u er een
gedeelte van kwijtschelden, geniet het dan met genoegen en heilzaam gevolg.
5. En geeft eigendom, dat Allah als middel van bestaan heeft gegeven niet aan de
dwazen (in eigen
beheer), maar voedt hen er mee en kleedt hen en spreekt vriendelijke woorden tot
hen.
6. En ondervraagt de wezen, wanneer zij de huwbare leeftijd bereikt hebben: als
gij in hen rijpheid van
verstand vindt stelt hun dan hun eigendom ter hand; en verteert het niet in
buitensporigheid en haast,
omdat zij opgroeien. En laat hij, die rijk is zich onthouden en laat hij die arm
is naar billijkheid er gebruik van
maken. En wanneer gij hun eigendommen overhandigt, neemt er dan getuigen bij.
Allah is toereikend om
rekenschap te vragen.
7. Er is voor mannen een aandeel van hetgeen hun ouders en bloedverwanten
nalaten en er is voor
vrouwen een aandeel van hetgeen hun ouders en bloedverwanten nalaten, of het
weinig of veel zij: een
vastgesteld gedeelte.
8. Wanneer verwanten en wezen en de armen bij de verdeling (der erfenis)
aanwezig zijn, geeft hun er
iets van en spreekt vriendelijke woorden tot hen.
9. En laat hen Allah vrezen, die, indien zij hun eigen zwakke nageslacht mochten
achterlaten, bezorgd
zouden zijn. Laat hen Allah daarom vrezen en laat hen het juiste woord spreken.
10. Voorzeker, zij, die het eigendom van wezen onrechtvaardig verteren, verteren
slechts vuur in hun
buik en zij zullen in een laaiend Vuur branden.
11. Allah gebiedt u aangaande uw kinderen: voor het mannelijke kind evenveel als
het deel van twee
vrouwelijke kinderen, maar als er alleen meisjes zijn, meer dan twee, dan is er
voor haar tweederde van de
nalatenschap en als er slechts één is, voor haar is de helft. En voor elk zijner
ouders is er een zesde deel der
erfenis, als hij een kind heeft, maar als hij geen kind heeft en zijn ouders van
hem erven, dan is er voor zijn
moeder een derde deel en als hij broeders en zusters heeft, dan is er voor zijn
moeder een zesde deel na de
betaling van enig legaat, dat hij heeft nagelaten of van (niet vereffende)
schuld. Uw ouders en uw kinderen,
gij weet niet, wie van hen u het meest tot heil is. Dit is vastgesteld door
Allah. Voorzeker, Allah is Alwetend,
Alwijs.
12. En gij zult de helft hebben van hetgeen uw vrouwen nalaten, indien zij geen
kind hebben, maar
indien zij een kind hebben, is er voor u een vierde van hetgeen zij nalaten na
de betaling van enig legaat, dat
zij hebben nagelaten of van schuld. En zij zullen een vierde hebben van hetgeen
gij nalaat, als gij geen kind
hebt, maar als gij een kind hebt, zo is er voor hen een achtste deel van hetgeen
gij nalaat, na de betaling van
enig legaat of van onverrekende schuld. En indien er een man of een vrouw is,
van wie wordt geërfd en deze
is ouderloos en kinderloos en heeft een broeder of een zuster, dan is er voor
elk hunner een zesde deel. Maar
als er meer dan dezen zijn, dan zijn zij deelgenoten in een derde na de betaling
van enig legaat, dat is
nagelaten of van schuld, zonder benadeling. Dit is gebod van Allah en Allah is
Alwetend, Verdraagzaam.
13. Dit zijn de door Allah vastgestelde bepalingen en wie Allah en Zijn
boodschapper gehoorzaamt, Hij
zal hem tuinen doen binnengaan, waar doorheen rivieren stromen, daar zullen zij
in verblijven en dat is een
grote zegepraal.
14. En wie Allah en Zijn boodschapper niet gehoorzaamt en Zijn grenzen
overschrijdt zal Hij het Vuur
doen binnengaan; hij zal daarin verblijven en dit zal voor hem een vernederende
straf zijn.
15. En voor degenen uwer vrouwen, die zich aan ontucht schuldig maken, roept
vier uwer als getuigen
tegen haar en als zij getuigen, sluit haar dan in de huizen op, totdat de dood
haar achterhaalt, of totdat Allah
haar een weg opent.
16. En als twee mannen van u zich hieraan schuldig maken, straft hen beiden. En
als zij berouw
hebben en zich verbeteren, laat hen dan met rust, voorzeker, Allah is
Berouwaanvaardend, Genadevol.
17. Waarlijk, berouw bestaat bij Allah alleen van degenen, die in onwetendheid
kwaad doen en dan
daarna berouw hebben. Dezen zijn het, tot wie Allah Zich met barmhartigheid
wendt; en Allah is Alwetend,
Alwijs.
18. Er is geen (aanvaarding van) berouw voor degene, die kwaad doet, totdat de
dood hem in het
gezicht staart en hij zegt: “ik heb berouw;’ noch voor degenen die als
ongelovigen sterven. Dezen zijn het,
voor wie Wij een pijnlijke straf hebben bereid.
19. O, gij die gelooft, het is u niet geoorloofd, vrouwen te erven tegen haar
wil, noch moogt gij haar
tegenhouden opdat gij een gedeelte van wat gij haar hebt gegeven, moogt
terugnemen, tenzij zij schuldig
zijn aan een schandelijk kwaad; en blijft met haar vriendelijk omgaan en als gij
afkeer van haar hebt, kan het
zijn, dat gij afkeer hebt van iets, waarin Allah veel goeds kan hebben gelegd.
20. En indien gij een vrouw in plaats van een andere wenst te nemen en gij hebt
één harer een schat
gegeven, neemt er niets van terug. Wilt gij het door laster en een
klaarblijkelijk zondige manier nemen?
21. En hoe kunt gij het nemen, wanneer de een uwer tot de andere is ingegaan en
zij een sterk verbond
met u hebben gesloten?
22. En huwt niet de vrouwen, die uw vaders huwden, met uitzondering van wat
reeds gebeurd is. Het is
een slecht en afschuwelijk iets en een verkeerde weg.
23. Verboden zijn u uw moeders en uw dochters en uw zusters en uw vaders zusters
en uw moeders
zusters en uw broeders dochters en uw zusters dochters en uw minnen en uw
zoogzusters en de moeders
uwer vrouwen en uw stiefdochters, die uw beschermelingen zijn door uw vrouwen
tot wie gij zijt ingegaan,
maar als gij niet tot haar zijt ingegaan zal er geen zonde op u rusten en de
vrouwen uwer eigen zonen (zign
ook verboden) alsmede twee zusters tezamen te hebben, met uitzondering van wat
reeds voorbij is; gewis,
Allah is Vergevensgezind, Genadevol;
24. En getrouwde vrouwen, met uitzondering van haar, die gij bezit. Dit is een
gebod van Allah voor u.
Degenen, die daar buiten vallen, zijn u toegestaan; dat gij zoekt door middel
van wat gij bezit haar behoorlijk
te huwen en geen overspel te plegen. En geeft haar een huwelijksgift, tegenover
de voordelen, die gij van
haar hebt, dit is verplicht; er zal na het vaststellen daarvan geen zonde op u
rusten in alles wat gij onderling
overeenkomt. Voorzeker, Allah is Alwetend, Alwijs.
25. En wie uwer het niet kan bekostigen vrije gelovige vrouwen te huwen, hij
huwe hetgeen gij bezit,
namelijk gelovige slavinnen. En Allah kent uw geloof het beste. Gij zijt van
elkander; huwt haar daarom met
de toestemming van haar meesters en geeft haar een huwelijksgift op de
gebruikelijke wijze, kuis zijnde, geen
ontucht plegende, noch er heimelijke minnaars op nahoudende. En indien zij,
nadat zij gehuwd zijn zich
schuldig maken aan ontrouw – geldt voor haar de helft van de straf, die voor de
vrije vrouwen is
voorgeschreven. Dit is voor degene uwer die vreest te zondigen. Maar het is
beter voor u dat gij u
weerhoudt en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
26. Allah wenst u te onderrichten en te leiden naar de paden van degenen die
vòòr u waren en u Zijn
barmhartigheid te betonen. Allah is Alwetend, Alwijs.
27. En Allah wenst Zich in barmhartigheid tot u te wenden, maar zij, die hun
lagere begeerte volgen,
wensen dat gij ver zult afdwalen.
28. Allah wil uw last verlichten, want de mens is zwak geschapen.
29. O, gij die gelooft, gebruikt elkanders eigendom niet met leugen en bedrog
maar handelt bij
onderlinge overeenkomst. En pleeg geen zelfmoord. Voorzeker, Allah is u
Genadevol.
30. En wie dit ook doet bij wijze van overtreding en onrechtvaardigieid, hem
zullen Wij in het Vuur
werpen; en dat is voor Allah eenvoudig.
31. Als gij de grootste dingen die u verboden zijn vermijdt, zullen Wij uw
zwakheden voor u bedekken
en u tot een plaats van grote eer toelaten.
32. En begeert niet datgene, waarmede Allah sommigen uwer boven anderen deed
uitblinken. Mannen
zullen een aandeel hebben in hetgeen zij hebben verdiend en vrouwen zullen een
aandeel hebben in hetgeen
zij hebben verdiend. En vraagt om Allah’s overvloed. Waarlijk, Allah kent alle
dingen.
33. En voor een ieder hebben Wij erfgenamen bepaald ten aanzien van hetgeen de
ouders en de
bloedverwanten nalaten; en van degenen met wie uw eden een overeenkomst hebben
bekrachtigd, geeft
ieder hunner daarom zijn deel. Waarlijk, Allah is Bewaker over alle dingen.
34. Mannen zijn voogden over de vrouwen omdat Allah de enen boven de anderen
heeft doen
uitmunten en omdat zij van hun rijkdommen besteden. Deugdzame vrouwen zijn dus
zij, die gehoorzaam zijn
en heimelijk bewaren, hetgeen Allah onder haar hoede heeft gesteld. En degenen,
van wie gij
ongehoorzaamheid vreest, wijst haar terecht en laat haar in haar bedden alleen
en tuchtigt haar. Als zij u dan
daarna gehoorzamen, zoekt geen weg tegen haar. Waarlijk, Allah is Verheven,
Groot.
35. En als gij een breuk tussen hen vreest, stelt dan een scheidsrechter van
zijn familie en van haar
familie aan. Indien zij verzoening wensen zal Allah deze tussen hen tot stand
brengen. Voorzeker, Allah is
Alwetend, Alkennend.
36. En aanbidt Allah en vereenzelvigt niets met Hem en bewijst vriendelijkheid
aan ouders, verwanten,
wezen, de behoeftigen en aan de nabuur, die een vreemdeling is en de nabuur die
een bloedverwant is en
aan de metgezel, de reiziger en aan degenen die onder uw macht zijn. Voorzeker,
Allah heeft de pochers en
de opscheppers niet lief.
37. Evenmin die gierig zijn en de mensen aansporen ook gierig te zijn en die
hetgeen Allah hun van Zijn
overvloed heeft gegeven, verbergen. Wij hebben voor de ongelovigen een
vernederende straf bereid,
38. En voor degenen, die hun rijkdommen besteden om door de mensen te worden
gezien en niet in
Allah noch in de laatste Dag geloven. En wie Satan als metgezel heeft, heeft een
kwade metgezel.
39. Wat kan hun overkomen, indien zij in Allah en de laatste Dag zouden geloven
en hadden
weggegeven van hetgeen Allah hen heeft geschonken? Allah kent hen zeer goed.
40. Waarlijk, Allah doet in het geheel geen onrecht aan. Als het een goede daad
is vermenigvuldigt Hij
deze en geeft van Zijn kant een grote beloning.
41. En wat geschiedt, wanneer Wij een getuige van elk volk zullen roepen en u
als getuige tegen deze
zullen brengen?
42. Op die Dag zullen zij, die verwierpen en de boodschapper niet gehoorzaamden,
wensen, dat de aarde
met hen gelijk zou worden gemaakt en zij zullen geen woord voor Allah kunnen
verbergen.
43. O, gij die gelooft, komt niet tot het gebed als gij bedwelmd zijt; totdat
gij weet wat gij zegt, noch,
wanneer gii onrein zijt tot gij u hebt gebaad, tenzij gij onderweg zijt. En
indien gij ziek zijt, of op reis, of een
uwer van de afzondering komt, of gij hebt vrouwen aangeraakt en gij vindt geen
water, neemt dan uw
toevlucht tot zuivere aarde en veegt er uw gezicht en handen mee af. Waarlijk,
Allah is Inschikkelijk,
Vergevensgezind.
44. Kent gij niet degenen, die deel hebben aan het Boek? Zij geven de voorkeur
aan dwaling en wensen,
dat ook gij van de (rechte) weg moogt afdwalen.
45. Allah kent uw vijanden goed. Allah is voldoende als Vriend en Allah is
toereikend als Helper.
46. Er zijn onder de Joden, die woorden uit hun verband rukken. En zij zeggen: ”
Wij horen en
gehoorzamen niet” en “luistert gij, zonder te horen” en “Raainaa”, terwijl zij
woorden verdraaien en het
geloof zoeken te schenden. En indien zij gezegd hadden: “Wij horen en wij
gehoorzamen” en “hoort toe” en
,,Kijk ons aan” het dit beter en oprechter voor hen zijn geweest. Maar Allah
heeft hen wegens hun ongeloof
vervloekt, zij geloven dus slechts weinig.
47. O, mensen van het Boek, gelooft in hetgeen Wij hebben nedergezonden,
vervullende hetgeen bij u
is voordat Wij uw leiders vernietigen en neerwerpen of hen vervloeken, zoals Wij
het volk van de Sabbath
vervloekten. Allah’s gebod zal volbracht worden.
48. Waarlijk, Allah vergeeft niet dat men iets met Hem vereenzelvigt, maar Hij
zal al hetgeen daarbuiten
staat vergeven, wie Hij wil. En wie iets met Allah vereenzelvigt, heeft
inderdaad een zeer grote zonde begaan.
49. Hebt gij over hen niet vernomen die zichzelf rein achten? Neen, Allah is
het, Die reinigt, wie Hij wil.
Hen zal niet het minste onrecht worden aangedaan.
50. Zie, hoe zij een leugen tegen Allah smeden. En dat is, voorzeker, een
klaarblijkelijke zonde.
51. Hebt gij degenen niet waargenomen aan wie een gedeelte van het Boek was
gegeven? Zij geloven in
afgoden en duivelen en zeggen van de ongelovigen: “Dezen zijn beter geleid op
het pad dan de gelovigen.”
52. Dezen zijn degenen die Allah heeft vervloekt en die Allah vervloekt voor hen
zult gij geen helper
vinden.
53. Hadden zij een aandeel in het koninkrijk dan zouden zij de mensen zelfs het
geringste onthouden.
54. Of benijden zij de mensen om hetgeen Allah hun vanuit Zijn overvloed heeft
gegeven? Waarlijk, Wij
gaven aan de kinderen van Abraham het Boek en de Wijsheid en Wij gaven hun ook
een groot koninkrijk.
55. En sommigen hunner geloofden er in en sommigen hunner weerhielden anderen er
van te (geloven).
De hel, met het laaiende vuur is toereikend (voor hen).
56. Gewis, degenen die Onze tekenen verwerpen zullen Wij weldra het Vuur doen
binnengaan. Wij
zullen hen telkens, wanneer hun huiden zijn verbrand, andere huiden er voor in
de plaats geven; opdat zij de
straf ten volle zullen ondergaan. Waarlijk, Allah is Almachtig, Alwijs.
57. En degenen, die geloven en goede daden verrichten, zullen Wij tuinen doen
binnengaan waar
doorheen rivieren stromen om er eeuwig te vertoeven, daarin zullen zij reine
metgezellen hebben en Wij
zullen hen door schaduw omringen.
58. Voorwaar, Allah gebiedt u het u toevertrouwde over te geven aan hen die er
recht op hebben en dat,
wanneer gij tussen mensen richt, gij rechtvaardig handelt. En waarlijk,
voortreffelijk is datgene, waartoe
Allah u maant. Voorzeker, Allah is de Alhorende, de Alziende.
59. O, gij die gelooft, gehoorzaamt Allah en Zijn boodschapper en degenen, die
onder u gezag hebben.
En indien gij over iets twist, verwijst het naar Allah en Zijn boodschapper, als
gij gelooft in Allah en de
laatste Dag. Dit is beter en uiteindelijk het beste.
60. Kent gij niet degenen, die beweren dat zij geloven in hetgeen u is
geopenbaard en hetgeen vòòr u is
geopenbaard? Zij wensen recht te zoeken bij de opstandigen ofschoon het hun was
geboden, dezen te
verwerpen. En Satan wenst hen ver van het rechte pad te doen afdwalen.
61. En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Komt tot hetgeen Allah heeft
nedergezonden en tot Zijn
boodschapper”, ziet gij dan de huichelaars zich vol afkeer van u afwenden?
62. Hoe kan het dan dat, wanneer een rampspoed over hen komt door hetgeen zij
verdienden, zij
zwerend tot u komen: “Bij Allah, wij beoogden niets dan het goede (te doen) en
verzoening?”
63. Allah weet wat in het hart van dezen is. Wend u daarom van hen af en vermaan
hen en spreek tot
hen een doeltreffend woord ten bate van henzelf.
64. Wij zenden geen boodschapper of hij moet worden gehoorzaamd volgens Allah’s
gebod. Als zij tot
u waren gekomen, toen zij hun ziel onrecht hadden aangedaan en Allah om
vergiffenis hadden gevraagd en
de boodschapper ook om vergiffenis voor hen had gevraagd, zouden zij Allah
voorzeker
Berouwaanvaardend, Genadevol hebben bevonden.
65. Maar neen, bij uw Heer, zij zullen geen gelovigen zijn, voordat zij u
(profeet) tot rechter maken over
al hun geschillen en in hun hart geen aarzeling vinden aangaande hetgeen gij
oordeelt en zij zich geheel en al
onderwerpen.
66. En indien Wij hun hadden geboden: “Wijdt u ten dode” of: “verlaat uw huizen”
zouden zij het met
uitzondering van weinigen hunner niet hebben gedaan en indien zij hetgeen hun
gemaand was te doen,
hadden gedaan, zou het voor hen zeker goed zijn geweest en het, beste ter
versterking (van hun geloof).
67. En Wij zouden hun gewis een grote beloning van Ons hebben gegeven.
68. En Wij zouden hen zeker op het rechte pad hebben geleid.
69. En wie aldus Allah en deze boodschapper gehoorzaamt, zal zijn onder degenen
wie Allah Zijn
zegeningen heeft geschonken, namelijk, de profeten, de waarachtigen, de getuigen
(martelaars) en de
goeden en dezen zijn uitstekende metgezellen.
70. Dit is de genade van Allah en Allah is toereikend als de Alwetende.
71. O, gij die gelooft, neemt uw voorzorgsmaatregelen, rukt dan op in
afzonderlijke groepen of allen
tezamen.
72. En onder u is hij, die achter blijft en als u een rampspoed overkomt, zegt
hij: “Waarlijk, Allah is mij
genadig geweest omdat ik niet bij hen tegenwoordig was.”
73. Maar als een genade van Allah tot u komt, zegt hij – alsof er geen
vriendschap tussen u en hem
bestond – “Ware ik bij hen geweest, dan zou ik inderdaad een groot voordeel
hebben bereikt.”
74. Laten derhalve zij, die hun tegenwoordig leven voor het leven in het
Hiernamaals willen offeren,
voor de zaak van Allah strijden. En wie voor de zaak van Allah strijdt, hetzij
hij gedood wordt of overwint,
weldra zullen Wij hem een grote beloning geven.
75. En waarom strijdt gij niet voor de zaak van Allah en voor de zwakken —
mannen, vrouwen en
kinderen – die zeggen: “Onze Heer, neem ons uit deze stad waarvan de bewoners
onderdrukkers zijn en
schenk ons een vriend en een helper uwerzijds.
76. Zij die geloven, strijden voor de zaak van Allah, maar de ongelovigen
strijden voor de zaak van de
boze. Strijdt daarom tegen de vrienden van Satan; voorzeker, Satan’s plan is
zwak.
77. Ziet gij niet degenen, tot wie gezegd werd: “Weerhoudt uw handen, houdt het
gebed en betaalt de
Zakaat? ” En wanneer het strijden hun is voorgeschreven, ziet, een deel hunner
vreest de mensen zoals men
Allah behoort te vrezen, of zelfs nog erger en zij zeggen: “Onze Heer, waarom
hebt Gij ons het strijden
voorgeschreven? Waarom hebt Gij ons niet voor een korte tijd uitstel verleend?”
Zeg: “Het voordeel van
deze wereld is gering en het Hiernamaals zal beter zijn voor hem die Allah
vreest. En u zal niet het minste
onrecht worden aangedaan.
78. Waar gij ook zijt, de dood zal u achterhalen, zelfs al waart gij in sterk
gebouwde torens. En als hen
iets goeds overkomt zeggen zij: “Dit komt van Allah” en als hen iets kwaads
overkomt zeggen zij: “Dit komt
van u” (van de profeet). Zeg: “Alles komt van Allah”. Wat scheelt deze mensen,
dat zij het woord niet willen
begrijpen?
79. Welk goed ook tot u komt, dat komt van Allah en welk kwaad u overkomt, komt
door uzelf. En wij
hebben u als boodschapper tot de mensheid gezonden; Allah is als Getuige
toereikend.
80. Wie de boodschapper gehoorzaamt, gehoorzaamt inderdaad Allah en wie zich
afkeert – tot hen
hebben wij u niet als bewaker gezonden.
81. En zij zeggen: “Gehoorzaamheid”, maar wanneer zij van u weggaan, smeedt een
deel hunner plannen
in de nacht tegen hetgeen gij hebt gezegd. Allah tekent op, al hetgeen zij
beramen gedurende de nacht.
Wend u dus van hen af en stelt uw vertrouwen in Allah alleen. Allah is
toereikend als Voogd.
82. Denken zij dan niet na over de Koran? Was deze van iemand anders dan van
Allah dan hadden zij
zeker menige tegenstrijdigheid daarin ontdekt.
83. En als er enig nieuws tot hen komt, hetzij over vrede of over vrees,
verspreiden zij het en indien zij
het naar de boodschapper hadden verwezen en naar hun gezaghebbers dan zouden
degenen, die het
konden verwerken, het zeker hebben begrepen. En ware Allah’s genade en Zijn
barmhartigheid niet over u,
dan zoudt gij zeker met uitzondering van enkelen, Satan hebben gevolgd.
84. Strijd daarom voor de zaak van Allah – slechts gij wordt verantwoordelijk
gesteld – en spoor de
gelovigen aan. Het kan zijn, dat Allah de macht der ongelovigen zal beteugelen
en Allah is sterker in macht
en streng in het opleggen van straf.
85. Wie het goede bijvalt, zal er aandeel aan hebben en wie het kwade bijvalt
zal er een gelijk aandeel
aan hebben; En Aliah houdt toezicht over alles.
86. En wanneer gij met een groet wordt begroet, groet dan terug met een betere
groet, of geeft deze
althans terug. Voorzeker, Allah houdt rekening met alle dingen.
87. Allah! Er is geen God, dan Hij. Hij zal u zeker bijeenroepen op de Dag der
Opstanding, waaromtrent
geen twijfel is. En wie is waarachtiger in Zijn woord, dan Allah?
88. Waarom zijt gij betreffende de huichelaars (in) twee partijen (verdeeld)?
Allah heeft hen
neergeslagen wegens hetgeen zij verdienden. Wenst gij hen te leiden, die Allah
te gronde deed gaan? En
voor hen, die Allah doet dwalen, zult gij geen uitweg vinden.
89. Zij wensen dat gij verwerpt, evenals zij hebben verworpen, zodat gij aan hen
gelijk zult worden.
Neemt derhalve geen vrienden uit hun midden totdat zij voor de zaak van Allah
werken. En indien zij tot
vijandschap vervallen, grijpt hen dan en doodt hen waar gij hen ook vindt; en
neemt vriend noch helper uit
hun midden.
90. Behalve degenen die tot een volk behoren waarmee gij een verbond gesloten
hebt, of zij die tot u
komen terwijl hun hart zich verzet u te bestrijden of hun eigen volk aan te
vallen. En indien Allah wilde, zou
Hij hun macht tegen u hebben gegeven; dan zouden zij zeker tegen u hebben
gevochten. Dus, als zij zich
van u op een afstand houden en u niet bestrijden en u vrede aanbieden – heeft
Allah u niet toegestaan iets
tegen hen te ondernemen.
91. Gij zult anderen vinden die veilig bij u willen zijn en bij hun eigen volk;
telkens wanneer zij tot
vijandigheid worden opgeroepen, doen zij blindelings mee. Als zij zich derhalve
niet op een afstand van u
houden, noch u vrede aanbieden, noch hun handen terughouden, grijpt hen dan aan
en doodt hen waar gij
hen ook vindt. Tegen dezen hebben Wij u duidelijk gezag gegeven.
92. Het betaamt een gelovige niet, een andere gelovige te doden, tenzij dit bij
vergissing gebeurt. En wie
een gelovige bij vergissing doodt moet een gelovige slaaf bevrijden en bloedgeld
betalen ter overhandiging
aan de erfgenamen, tenzij deze het uit liefdadigheid kwijtschelden. Maar indien
hij (de gedode) tot een u
vijandig gezind volk behoort en een gelovige is, dan moet (de overtreder) een
gelovige slaaf bevrijden en als
hij van een volk is waarmede gij een verbond hebt, dan moet een bloedgeld aan
zijn familie worden betaald
en een gelovige slaaf worden bevrijd. Maar wie er geen vindt, moet twee maanden
achtereenvolgens vasten
– een boete van Allah. En Allah is Alwetend, Alwijs.
93. En wie een gelovige opzettelijk doodt, zijn vergelding zal de hel zijn;
daarin zal hij vertoeven. Allah’s
toorn is op hem; Hij heeft hem vervloekt en zal hem een grote straf bereiden.
94. O, gij die gelooft, wanneer gij voor Allah’s zaak oprukt, onderzoekt dan en
zegt niet tegen iemand die
u met de vredesgroet begroet: “Gij zijt geen gelovige”. Zoekt gij de goederen
van dit leven? Bij Allah zijn
goede dingen in overvloed. Zo waart gij voordien maar Allah bewees u Zijn gunst;
stelt daaromtrent een
nauwkeurig onderzoek in. Voorzeker, Allah weet, wat gij doet.
95. Diegenen der gelovigen die niets doen, met uitzondering der onbekwamen, zijn
niet gelijk aan
degenen die met hun rijkdommen en hun persoon terwille van Allah strijden. Allah
heeft degenen, die met
hun rijkdommen en hun persoon strijden doen uitmunten boven de rustenden en aan
ieder heeft Allah het
goede beloofd. Allah zal de strijders boven de stilzittenden doen uitblinken
door een grote beloning,
96. nl. in graden, ook van vergiffenis en barmhartigheid. En Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
97. Voorwaar de engelen zullen tot hen die ze doen sterven, terwijl dezen hun
eigen ziel onrecht
aandoen, zeggen: “In welke toestand waart gij?” Zij zullen antwoorden: “Wij
waren in het land machteloos.”
Zij (de engelen) zullen echter zeggen: “Was Allah’s aarde u niet groot genoeg om
daarop te verhuizen?” Zij
zijn het, wier tehuis de hel zal zijn en dat is een kwade bestemming.
98. Met uitzondering van de zwakken onder de mannen en vrouwen en kinderen, die
geen middelen tot
en beschikking hebben, noch een weg kunnen vinden.
99. Dezen zijn het, wie Allah moge vergeven, want Allah is de Inschikkelijke, de
Vergevensgezinde.
100. Wie terwille van Allah vlucht, zal op aarde toevluchtsoorden en overvloed
vinden. En wie van zijn
huis weggaat, zijn land verlatend terwille van Allah en Zijn boodschapper en de
dood achterhaalt hem – zijn
beloning bij Allah staat vast; Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
101. En wanneer gij door het land reist, zal het voor u geen zonde zijn het
gebed te bekorten, als gij
vreest dat degenen, die niet geloven u last zullen veroorzaken. Voorwaar, de
ongelovigen zijn een openlijke
vijand voor u.
102. En wanneer gij in hun midden zijt en het gebed voor hen leidt, laat een
deel hunner bij u staan en
hun wapenen meenemen. En wanneer zij hun prostratie hebben verricht, laat hen
achter u gaan en laat die
andere groep, die nog niet gebeden heeft naar voren komen en met u bidden en
laat hen hun afweermiddelen
en wapenen medenemen. De ongelovigen wensen, dat gij onachtzaam wordt op uw
wapenen en uw bagage,
zodat zij u plotseling overvallen. En als gij uw wapenen opzij legt indien de
regen u stoort, of indien gij ziek
zijt, zal dat voor u geen zonde zijn. Maar gij dient uw afweermiddelen steeds
mede te nemen. Voorzeker,
Allah heeft voor de ongelovigen een vernederende straf bereid.
103. Wanneer gij het gebed hebt beëindigd, gedenkt dan Allah, staande, zittende
en op uw zijde
liggende. En, wanneer gij veilig zijt, houdt het gebed, voorwaar, het gebed is
de gelovigen op vastgestelde
uren opgelegd.
104. En toont geen zwakheid in de vervolging van dit (vijandige) volk. Als gij
lijdt, lijden zij ook zoals gij
lijdt. Maar gij verwacht van Allah, wat zij niet verwachten. En Allah is
Alwetend, Alwijs.
105. Wij hebben u waarlijk het Boek (de Koran), dat. de waarheid bevat,
nedergezonden, opdat gij
tussen de mensen zoudt richten door hetgeen Allah u heeft onderwezen. En wees
geen pleiter voor de
oneerlijken.
106. En vraagt vergiffenis van Allah. Voorzeker, Allah is Vergevensgezind,
Genadevol.
107. Pleit niet voor degenen, die hun ziel onrecht aandoen. Voorzeker, Allah
heeft degene, die volkomen
oneerlijk en een groot zondaar is, niet lief.
108. Zij trachten zich voor de mensen te verbergen, maar zij kunnen zich niet
voor Allah verbergen en
Hij is bij hen wanneer zij de nacht doorbrengen met een bespreking, die Hem niet
behaagt. Allah weet, wat zij
doen.
109. Ziet, gij zijt degenen die in het tegenwoordige leven voor hen pleiten.
Maar wie zal bij Allah voor
hen pleiten op de dag der opstanding, of wie zal een voogd over hen zijn?
110. Wie kwaad doet of zijn ziel onrecht aandoet en daarna Allah om vergiffenis
vraagt, zal Allah
Vergevensgezind, Genadevol vinden.
111. En wie een zonde begaat, begaat deze slechts jegens zijn eigen ziel. En
Allah is Alwetend, Alwijs.
112. Wie een fout of een zonde begaat en deze dan aan een onschuldige
toeschrijft, draagt voorzeker de
(schuld van) lastering en klaarblijkelijke zonde.
113. Ware Allah’s genade en barmhartigheid niet over u, dan zou een gedeelte
hunner hebben besloten
u te vernietigen, maar zij vernietigen niemand dan zichzelf en zij kunnen u in
het geheel niet schaden. En
Allah heeft u het Boek en de Wijsheid nedergezonden en heeft u in hetgeen gij
niet wist, onderwezen en
Allah’s genade aan u is groot.
114. Er steekt in de beraadslagingen (der huichelaars) niets goeds; in
tegenstelling tot diegenen die tot
liefdadigheid of goedheid, of het stichten van vrede onder de mensen aansporen.
En wie dit doet wijl hij
Allah’s welbehagen zoekt, hem zullen Wij een grote beloning schenken.
115. En hij, die zich tegen de boodschapper verzet nadat diens leiding hem
duidelijk is geworden en die
een andere weg dan die der gelovigen volgt, Wij zullen hem laten volgen wat hij
wil en Wij zullen hem in de
hel werpen. Dat is een kwade bestemming.
116. Allah vergeeft niet dat iets met Hem vereenzelvigd wordt en Hij zal, buiten
dat, vergeven wie Hij
wil. En wie iets met Allah vereenzelvigt, is inderdaad ver afgedwaald.
117. Zij roepen buiten Hem niets aan dan godinnen dingen en zij roepen niemand
aan dan Satan, de
opstandige.
118. Allah heeft hem vervloekt. En hij (Satan) zeide: “Ik zal voorzeker een
bepaald deel van uw dienaren
nemen.”
119. “En ik zal hen zeker doen dwalen en ijdele begeerten in hen opwekken en ik
zal hen voorzeker
ophitsen en zij zullen de oren van het vee afsnijden en ik zal hen voorzeker
aansporen en zij zullen Allah’s
schepping bederven.” Derhalve hij, die buiten Allah Satan tot vriend neemt, zal
zeker zichtbaar verlies leiden.
120. Hij doet hun beloften en wekt begeerten en Satan belooft hun niets dan
bedrog.
121. Dezen zijn het, wier tehuis de hel is en zij zullen voor het Vuur geen
wijkplaats vinden.
122. Degenen, die geloven en goede werken verrichten, zullen Wij in tuinen
toelaten, waar doorheen
rivieren stromen en zij zullen daar voor eeuwig vertoeven. De belofte van Allah
is werkelijkheid en wie is
waarachtiger in woord, dan Allah?
123. Niet naar uw wensen (de ongelovigen), noch naar de wensen van de mensen van
het Boek. Wie
kwaad doet zal er voor worden gestraft en hij zal buiten Allah vriend, noch
helper vinden.
124. Maar, wie goede werken verricht, hetzij man of vrouw, en gelovig is, zal de
Hemel binnengaan en
hem zal niet het geringste onrecht worden aangedaan.
125. En wie is beter in geloof dan hij, die zich aan Allah onderwerpt en die het
goede doet en de
godsdienst volgt van Abraham de oprechte? Allah nam Abraham tot vriend.
126. En aan Allah behoort alles, wat in de hemelen en alles wat op aarde is en
Allah omvat alle dingen.
127. En zij (de gelovigen) vragen uw uitspraak over de vrouwen; Zeg: “Allah
geeft u Zijn uitspraak over
haar; alsmede hetgeen u in het Boek (de Koran) is verkondigd over de
weesmeisjes, aan wie gij het haar
toegekende niet geeft en die gij wenst te huwen en over de zwakken onder de
kinderen en dat gij de wezen
rechtvaardig moet behandelen. En welke weldaad gij ook verricht, voorzeker,
Allah weet het goed.
128. Als een vrouw mishandeling of onverschilligheid van haar man vreest, zal
het geen blaam voor hen
zijn als zij een verzoening met elkander tot stand brengen – verzoening is het
beste. De mensen zijn tot
gierigheid geneigd. En als gij goed doet en rechtvaardig zijt, waarlijk dan is
Allah op de hoogts van wat gij
doet.
129. Gij kunt geen volkomen gelijkheid tussen vrouwen handhaven, hoe gaarne gij
het ook zoudt
wensen. Maar neigt niet geheel tot één, zodat gij de andere in onzekerheid laat.
En als gij u betert en vroom
zijt, dan is Allah voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.
130. En als zij scheiden, dan zal Allah hen beiden door Zijn overvloed
onafhankelijk maken; Allah is
Milddadig, Alwijs.
131. Aan Allah behoort, wat in de hemelen en wat op aarde is. En wij hebben
zeker degenen aan wie
vòòr u het Boek werd gegeven en ook u geboden: Allah te vrezen. Maar als gij
verwerpt – voorzeker wat in
de hemelen en op de aarde is behoort aan Allah en Allah is Onafhankelijk,
Lofwaardig.
132. En aan Allah behoort alles, wat in de hemelen en alles, wat op aarde is en
Allah is voldoende als
Voogd.
133. Indien Hij wil, zal Hij u, o volk, wegnemen en anderen in uw plaats brengen
en Allah heeft de volle
macht, dit te doen.
134. Wie de beloning dezer wereld verlangt – bij Allah is de beloning dezer
wereld en van de volgende
en Allah is Alhorend, Alziend.
135. O, gij die gelooft, weest voorstanders der rechtvaardigheid, getuigen voor
Allah, zelfs al was het
tegen uzelf, of ouders en verwanten. Hetzij rijk of arm, Allah is beter dan
beiden. Volgt niet de begeerten,
opdat gij niet onrechtvaardig zult zijn. En als gij de waarheid omzeilt of er u
van afwendt, Allah is goed op de
hoogte van wat gij doet.
136. O gij die gelooft, gelooft in Allah en Zijn boodschapper en in het Boek dat
Hij Zijn boodschapper
heeft geopenbaard, en in het Boek, dat Hij voordien openbaarde. En wie Allah en
Zijn engelen en Zijn
Boeken en Zijn boodschappers en de laatste Dag verwerpt, is waarlijk ver
afgedwaald.
137. Voorzeker, degenen die geloven, daarna verwerpen, dan wederom geloven dan
wederom
verwerpen en daarna in ongeloof toenemen, hen zal Allah niet vergeven, noch zal
Hij hen op de rechte weg
leiden.
138. Verkondig de huichelaars, dat hen een pijnlijke straf wacht.
139. Zij, die ongelovigen tot vrienden nemen liever dan gelovigen, – zoeken zij
eer bij hen hoewel alle eer
aan Allah behoort?
140. En Hij heeft u reeds in het Boek ( Koran) geopenbaard, dat wanneer gij
hoort dat Allah’s tekenen
worden verloochend en bespot, gij niet (eerder) met hen samen zult zijn, dan dat
zij zieh met een ander
onderwerp bezig houden, anders zoudt gij hun gelijk zijn. Voorzeker, Allah zal
de huichelaars en de
ongelovigen allen tezamen in de hel bijeenbrengen.
141. Degenen, die afwachten tot u een overwinning van Allah ten deel valt,
zeggen: “Waren wij niet met
u?” En als de ongelovigen er aandeel in krijgen, zeggen zij (tot hen): “Hebben
wij niet de overhand over u
gekregen en u beschermd tegen de gelovigen?” Allah zal op de Dag des Oordeels
tussen u richten en Allah
zal de ongelovigen op generlei wijze over de gelovigen doen zegevieren.
142. De huichelaars trachten Allah te bedriegen, maar Hij zal hen voor hun
bedrog straffen. En wanneer
zij zich oprichten om te bidden, staan zij loom, en tonen zich aan de mensen en
gedenken Allah slechts
weinig,
143. Weifelend tussen dat en dit. Zij behoren noch tot dezen, noch tot genen. En
voor hem, die Allah
doet dwalen, zult gij geen uitweg vinden.
144. O, gij die gelooft, neemt geen ongelovigen tot vrienden boven de gelovigen.
Wilt gij Allah een
duidelijk bewijs tegen uzelf geven?
145. De huichelaars zullen zeker in de diepste diepte van het Vuur zijn en gij
zult voor hen geen helper
vinden.
146. Behalve degenen, die berouw hebben en zich verbeteren en aan Allah
vasthouden en hun
gehoorzaamheid zuiver houden voor Allah. Dezen behoren tot de gelovigen. En
Allah zal de gelovigen
weldra een grote beloning geven.
147. Waarom zou Allah u straffen, als gij dankbaar zijt en gelooft? Allah is
Waarderend, Alwetend.
148. Allah houdt niet van het uiten van beledigende taal in het openbaar,
behalve door iemand, die
onrecht wordt aangedaan; en Allah is Alhorend, Alwetend.
149. Of gij een goede daad openlijk verricht of deze verbergt, of een kwaad
vergeeft, Allah is voorzeker
de Inschikkelijke, de Almachtige.
150. Waarlijk, degenen die Allah en Zijn boodschappers verwerpen en onderscheid
wensen te maken
tussen Allah en Zijn boodschappers, zeggende: “Wij geloven in sommige en niet in
andere,” zij willen een
tussenweg volgen.
151. Dezen zijn inderdaad de ongelovigen en Wij hebben voor de ongelovigen een
vernederende straf
bereid.
152. En degenen, die in Allah en al Zijn boodschappers geloven en geen
onderscheid tussen wie dan
ook, maken, dezen zijn het, wie Hij spoedig hun beloning zal geven; Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
153. De mensen van het Boek vragen u een Boek uit de hemel op hen te doen
nederdalen. Zij vroegen
Mozes meer dan dit, zij zeiden: “Toon ons Allah openlijk.” Toen trof hen de
bliksem wegens hun
overtreding. Daarna, hoewel duidelijke tekenen tot hen gekomen waren, namen zij
toch het (gouden) kalf (ter
aanbidding) aan, doch Wij vergaven hun dat. En Wij bekleedden Mozes met
duidelijk gezag.
154. Wij verhieven de berg hoog boven hen tijdens het verbond met hen en Wij
zeiden: “Gaat de poort
ootmoedig binnen” en: “Overtreedt niet inzake de Sabbath”. En Wij sloten met hen
een vast verbond.
155. Om hun schending van hun verbond en de verwerping van Allah’s tekenen en
het ten onrechte
doden van de profeten en omdat ze zeggen: “Onze harten zijn gesluierd” – neen,
Allah heeft deze wegens
hun ongeloof verzegeld, derhalve geloven zij slechts weinig;
156. Om hun ongeloof en het uiten van een kwaadaardige laster tegen Maria;
157. En om hun zeggen: “Wij hebben de Messias, Jezus, zoon van Maria, de
boodschapper van Allah
gedood”, – maar zij doodden hem niet, noch kruisigden zij hem (ten dode), – doch
het werd hun verward, en
zij, die hierover van mening verschilden zijn zeker in twijfel, zij hebben er
geen kennis van doch volgen
slechts een vermoeden en zij doodden hem gewis niet,
158. Integendeel, Allah verhief hem tot Zich en Allah is Almachtig, Alwijs.
159. Er is niemand onder de mensen van het Boek die er niet in zal geloven vòòr
zijn dood. En op de
Dag der Opstanding zal hij (Jezus) getuige tegen hen zijn, –
160. En wegens de onrechtvaardigheid van de Joden en hun weerhouden van Allah’s
weg, verboden
Wij hen de reine dingen die ben (voordien) waren toegestaan.
161. En om het nemen van rente, ofschoon het hun was verboden en het
onrechtvaardig opslokken van
’s mensen rijkdommen, hebben Wij voor degenen onder hen die niet geloven een
pijnlijke straf bereid.
162. Maar degenen hunner, die een grondige kennis bezitten en de gelovigen,
geloven in hetgeen u is
geopenbaard en hetgeen vòòr u werd nedergezonden; en degenen, die het gebed
houden en degenen, die
de Zakaat betalen en degenen, die in Allah en de laatste Dag geloven, dezen
zullen Wij zeker een grote
beloning geven.
163. Waarlijk, Wij hebben u de openbaring gezonden, zoals Wij Noach en de
profeten na hem
openbaring zonden en Wij gaven een openbaring aan Abraham en Ismaël en Izaäk en
Jacob en de stammen;
en aan Jezus, Job, Jonas, Aäron en Salomo en Wij gaven David een psalmen.
164. Wij zonden boodschappers, welke Wij reeds hebben genoemd en boodschappers
welke Wij u niet
hebben genoemd en Allah sprak openlijk tot Mozes.
165. Boodschappers, brengende blijde tijding en waarschuwende, dat de mensen
geen tegenwerping
tegen Allah zullen maken nadat de boodschappers (waren gekomen). En Allah is
Almachtig, Alwijs.
166. Maar Allah getuigt dat, hetgeen Hij u heeft nedergezonden, Hij dit heeft
nedergezonden met Zijn
kennis en de engelen getuigen eveneens en Allah is als getuige toereikend.
167. Zij, die verwerpen en (anderen) van Allah’s weg afhouden, zijn zeker ver
afgedwaald.
168. Waarlijk degenen, die niet geloven en die onrechtvaardig handelen, Allah
zal hen niet vergeven,
noch zal Hij hun een andere weg wijzen,
169. Dan de weg der hel, waarin zij voor een lange tijd zullen vertoeven. Dat is
voor Allah gemakkelijk.
170. O mensdom, de boodschapper is inderdaad met waarheid van uw Heer gekomen,
gelooft daarom;
het zal beter voor u zijn. Maar als gij niet gelooft, voorwaar, aan Allah
behoort wat in de hemelen en op aarde
is en Allah is Alwetend, Alwijs.
171. O, mensen van het Boek, overdrijft in uw godsdienst niet en zegt van Allah
niets dan de waarheid.
Voorwaar, de Messias, Jezus, zoon van Maria was slechts een boodschapper van
Allah en Zijn woord tot
Maria gegeven als barmhartigheid van Hem. Gelooft dus in Allah en Zijn
boodschappers en zegt niet: “Drie
(in één).” Houdt op, dat is beter voor u. Voorwaar, Allah is de enige God. Het
is verre van Zijn heiligheid, dat
Hij een zoon zou hebben. Aan Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is en
Allah is als Bewaarder
afdoende.
172. Voorzeker, de Messias zal het nooit versmaden, een dienaar van Allah te
zijn, noch zullen de
nabijzijnde engelen dit doen en wie het versmaadt Hem te aanbidden, en
hoogmoedig is, Hij zal hen toch
allen tot Zich roepen.
173. Maar degenen die geloven en goede werken verrichten, zal Hij hun beloning
ten volle geven en
meer dan dat uit Zijn overvloed, maar degenen die versmaadden en hoogmoedig
waren, zal Hij met een
pijnlijke straf straffen; zij zullen buiten Allah vriend, noch helper voor zich
vinden.
174. O, gij mensen, een duidelijk bewijs is inderdaad van uw Heer tot u gekomen
en Wij hebben een
helder licht tot u nedergezonden.
175. Daarom, zij die in Allah geloven en aan Hem vasthouden zal Hij zeker tot
Zijn barmhartigheid en
genade toelaten en hen op het rechte pad tot Zich voeren.
176. Zij vragen om een uitspraak. Zeg: “Allah geeft Zijn uitspraak betreffende
“Kalalah”: Indien een
man sterft en geen kind achterlaat en hij heeft een zuster, dan moet zij de
helft van hetgeen hij nalaat
ontvangen en hij zal van haar erven (alles) indien zij geen kind heeft. Maar als
er twee zusters zijn, dan
moeten zij twee derde van hetgeen hij nalaat ontvangen. En als er meer zijn –
zowel mannen als vrouwen –
dan zal de man evenveel als het aandeel van twee vrouwen ontvangen. Allah legt u
dit uit, opdat gij niet zult
afdwalen; Allah heeft kennis van alle dingen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O, gij die gelooft, komt uw verdragen na. Viervoetige dieren buiten die welke
u zijn aangegeven, zijn u
geoorloofd; het wild is niet geoorloofd te achten terwijl gij ter bedevaart zijt.
Voorwaar, Allah gebiedt wat Hij
wil.
2. O, gij die gelooft, ontheiligt de tekenen van Allah niet, noch de heilige
maand, noch de offerdieren,
noch dieren met offertekens, noch degenen, die zich naar het heilige Huis
begeven om genade van hun Heer
en Zijn welbehagen te zoeken. Maar wanneer gij u van uw pelgrimskleed ontdoet,
moogt gij jagen. En laat de
vijandschap van een volk, omdat zij u de toegang tot de heilige Moskee
verhinderen, u niet tot geweld
aansporen. En helpt elkander in deugdzaamheid en vroomheid maar helpt elkander
niet in zonde en
overtreding. En vreest Allah. Waarlijk, Allah is streng in het straffen.
3. Verboden is u het gestorvene, het bloed en het varkensvlees en al waarover
een andere naam dan die
van Allah is aangeroepen; hetgeen is geworgd en is doodgeslagen en hetgeen is
doodgevallen of hetgeen
door de horens van dieren is gedood en hetgeen door een wild beest is
aangevreten, behalve wat gij hebt
geslacht. Verder hetgeen voor afgoden is geslacht en wat gij loot door pijlen,
dit is een overtreding. Heden
zullen de ongelovigen aan uw godsdienst wanhopen. Vreest dus niet hen, maar Mij.
Nu heb Ik uw
godsdienst voor u vervolmaakt, Mijn gunst aan u voltooid en de Islam voor u als
godsdienst gekozen. Maar
wie door honger wordt gedwongen zonder dat hij tot de zonde is geneigd,
voorzeker, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
4. Zij vragen u, wat hun geoorloofd is. Zeg: Alle goede dingen zijn u geoorloofd
en hetgeen gij dieren
en roofvogels hebt geleerd terwille van de jacht, zoals Allah u heeft
onderwezen. Eet dus van hetgeen zij
voor u vangen en spreekt er Allah’s Naam over uit. En vreest Allah. Voorzeker,
Allah is vlug in het
verrekenen.
5. Alle goede dingen zijn u deze dag geoorloofd. Het voedsel der mensen van het
Boek is u geoorloofd
en uw voedsel is hun toegestaan. En geoorloofd zijn voor u kuise, gelovige
vrouwen en kuise vrouwen uit
het midden dergenen, wie het Boek was gegeven vòòr u, wanneer gij haar haar
huwelijksgift geeft, een
geldig huwelijk aangaande en geen ontucht plegende, noch heimelijk minnaressen
nemende. En wie het
geloof verwerpt, diens werk is waarlijk tevergeefs en hij zal in het Hiernamaals
onder de verliezers zijn.
6. O, gij die gelooft, wanneer gij u opricht tot het gebed, wast uw gezicht en
uw handen tot aan de
ellebogen en wrijft uw (natte) handen over uw hoofden en (wast) uw voeten tot
aan de enkels. En als gij
onrein zijt, reinigt u. En als gij ziek of op reis zijt en een uwer komt van de
afzondering, of gij hebt vrouwen
aangeraakt en gij vindt geen water, zoekt dan uw toevlucht tot zuivere aarde en
veegt daarmede uw gezicht
en handen af. Allah wenst u niet in moeilijkheden te brengen, maar Hij wenst u
te reinigen en Zijn gunst aan
u te vervolmaken, opdat gij dankbaar zult zijn.
7. En gedenkt Allah’s gunst aan u en het verbond dat Hij met u sloot, toen gij
zeidet: “Wij horen en wij
gehoorzamen.” En vreest Allah. Voorzeker, Allah weet goed, wat in uw innerlijk
is.
8. O, gij die gelooft, weest oprecht voor Allah en getuigt met rechtvaardigheid.
En laat de vijandschap
van een volk u niet aansporen, om onrechtvaardig te handelen. Weest
rechtvaardig, dat is dichter bij de
vroomheid en vreest Allah, voorzeker, Allah is op de hoogte van hetgeen gij
doet.
9. Allah heeft degenen, die geloven en goede daden verrichten beloofd, dat zij
vergiffenis en een grote
beloning zullen verkrijgen.
10. En degenen, die niet geloven en Onze tekenen verwerpen, zullen de bewoners
der hel zijn.
11. O, gij die gelooft, gedenkt Allah’s gunst aan u toen een volk zijn handen
tegen u wilde uitsteken,
maar Hij weerhield hun handen en vreest Allah. Op Allah moeten de gelovigen zich
verlaten.
12. Waarlijk Allah sloot een verbond met de kinderen Israëls en Wij verwekten
twaalf leiders uit hun
midden. En Allah zeide: “Voorzeker, Ik ben met u. Indien gij het gebed houdt en
de Zakaat betaalt en in Mijn
boodschappers gelooft en hen bijstaat en aan Allah’s (dienst) een goede lening
verstrekt, zal Ik uw zonden
van u verwijderen en u in tuinen toelaten, waar doorheen rivieren stromen. Maar
wie onder u daarna dit
verwerpt, is inderdaad van het rechte pad afgedwaald.”
13. En wegens hun breken van het verbond hebben Wij hen vervloekt en hun hart
verhard. Zij rukken
de woorden uit hun verband en hebben een deel van hetgeen hun was vermaand,
vergeten. En gij zult hen
altijd oneerlijk bevinden op enkelen na, derhalve vergeef hen en wend u van hen
af. Voorzeker, Allah heeft
degenen, die goeddoen, lief.
14. En met degenen die zeggen: “Wij zijn Christenen, sloten Wij (eveneens) een
verbond, maar zij
vergaten een deel van hetgeen hen was voorgehouden. Daarom deden Wij vijandschap
en haat onder hen
ontstaan, tot de Dag der Opstanding. Allah zal hen weldra laten weten, wat zij
deden.
15. O, mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u gekomen, die veel van
hetgeen voor u
verborgen bleef van het Boek heeft ontsluierd en veel overgeslagen. Er is van
Allah inderdaad een licht en
een duidelijk Boek tot u gekomen.
16. En Allah leidt daarmede degenen die Zijn welbehagen zoeken op de paden van
vrede en leidt hen uit
de duisternis tot het licht door Zijn gebod en leidt hen naar het rechte pad.
17. Voorzeker, zij lasteren God die zeggen: “De Messias, zoon van Maria, is
zeker Allah.” Zeg: “Wie
heeft dan macht tegen Allah, als Hij de Messias, zoon van Maria en zijn moeder
en allen die op aarde zijn,
teniet wil doen?” Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en
al wat daartussen is. Hij
schept wat Hij wil en Allah heeft macht over alle dingen.
18. De Joden en de Christenen zeggen: “Wij zijn Allah’s kinderen en Zijn
geliefden.” Zeg: “Waarom
straft Hij u dan voor uw zonden? Neen, gij zijt mensen onder degenen die Hij
schiep. Hij vergeeft, wie Hij wil
en Hij straft, wie Hij wil. En aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en
der aarde en wat daartussen is
en tot Hem is de terugkeer.
19. O, gij mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u gekomen na een
onderbreking in de reeks
van boodschappers, die u klaarheid brengt, opdat gij niet zult zeggen: “Er is
geen brenger van een blijde
tijding en geen waarschuwer tot ons gekomen.” Waarlijk er is een brenger van een
blijde boodschap en een
waarschuwer tot u gekomen. Allah heeft macht over alle dingen.
20. En toen Mozes tot zijn volk zeide: “O, mijn volk, herinner u Allah’s gunst
aan u, toen Hij profeten
onder u aanstelde en u koningen aanwees en Hij u gaf, wat Hij aan niemand onder
de volkeren heeft
gegeven.”
21. “O, mijn volk, gaat het heilige land binnen dat Allah voor u heeft bestemd
en keert het niet de rug
toe, anders zult gij verliezers worden.”
22. Zij zeiden: “O, Mozes, daarin is een trots en machtig volk en wij zullen er
niet binnengaan voordat zij
er uit weggaan. En indien zij er uit weggaan, zullen wij het binnentrekken.”
23. Daarop zeiden twee mannen van degenen die hun Heer vreesden en wie Allah
Zijn gunst had
bewezen: “Gaat de poort (van de stad) binnen, hen tegemoet – wanneer gij er
eenmaal binnen zijt, dan zult gij
zeker overwinnaar worden. En stelt uw vertrouwen in Allah, als gij gelovigen
zijt.”
24. Zij zeiden: “O, Mozes, wij zullen er stellig niet binnengaan zolang zij er
in zijn. Gaat gij en uw Heer en
strijdt – wij blijven hier zitten.”
25. Hij zeide: “Mijn Heer, ik heb macht over niemand dan over mijzelf en mijn
broeder, maak daarom een
onderscheid tussen ons en het opstandige volk.”
26. Allah zeide: “Voorzeker, dat (land) is voor hen voor veertig jaren verboden;
dwalende zullen zij door
het land trekken. Bekommer u daarom niet over het ongehoorzame volk.”
27. En vertel naar waarheid het verhaal van de twee zonen van Adam, toen zij een
offer brachten en het
van één hunner werd aangenomen en van de ander niet. De laatstgenoemde zeide:
“Ik zal u zeker doden.” –
De eerste zeide: “Allah neemt alleen iets van de rechtvaardigen aan.” –
28. “Als gij uw hand naar mij uitstrekt om mij te doden, zal ik mijn hand niet
naar u uitstrekken, om u te
doden. Ik vrees Allah, de Heer der Werelden.
29. Ik wens, dat gij zowel met de zonde tegen mij, als met uw zonde terugkeert,
zodat gij tot de bewoners
van het Vuur zult behoren, dat is de beloning der misdadigers.”
30. Maar zijn kwade neiging dreef hem er toe zijn broeder te doden, dus doodde
hij hem en werd een der
verliezers.
31. Toen zond Allah een raaf, die in de grond krabde, om hem te beduiden, hoe
het lijk van zijn broeder
te verbergen. Hij zeide: “Ware ik maar de raaf gelijk, zodat ik het lijk van
mijn broeder kon verbergen.” En
toen kreeg hij berouw.
32. Deswegen schreven Wij de kinderen Israëls voor, dat wie ook een mens doodt,
behalve wegens het
doden van anderen of het scheppen van wanorde in het land, het ware alsof hij
het gehele mensdom had
gedood, en voor hem, die iemand het leven schenkt, alsof hij aan het gehele
mensdom het leven heeft
geschonken. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot
hen en toch – werden
daarna -velen hunner op aarde tot over treders.
33. De vergelding dergenen die oorlog tegen Allah en Zijn boodschappers voeren
en er naar streven
wanorde in het land te scheppen, is slechts dat zij gedood of gekruisigd worden,
of dat hun handen en hun
voeten de ene rechts en de andere links, worden afgesneden, of dat zij het land
worden uitgezet. Dat zal voor
hen een schande in deze wereld zijn en in het Hiernamaals zullen zij een grote
straf ontvangen.
34. Dit, met uitzondering van hen die berouw tonen, voordat gij hen in uw macht
hebt. Weet derhalve,
dat Allah Vergevensgezind, Genadevol is.
35. O gij die gelooft, vreest Allah en zoekt de weg tot toenadering tot Hem en
strijdt voor Zijn zaak,
opdat gij moogt slagen.
36. Voorzeker, al hadden de ongelovigen al hetgeen op aarde is en nog eens
zoveel, om zich daarmede
van de straf op de Dag der Opstanding vrij te kopen, dan zou het van hen toch
niet worden aanvaard; er
wacht hen een pijnlijke straf.
37. Zij zullen uit het vuur willen komen, maar zij zullen er niet kunnen uitgaan
en dit zal voor hen een
blijvende straf zijn.
38. En snijdt de dief en de dievegge de hand af, als straf voor wat zij
misdeden, een voorbeeldige straf
van Allah. Allah is Almachtig, Alwijs.
39. Maar degene, die na zijn overtreding berouw heeft en zich betert – Allah zal
Zich gewis in
barmhartigheid tot hem wenden; voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
40. Weet gij niet, dat het koninkrijk der hemelen en der aarde aan Allah
toebehoort? Hij straft, wie Hij wil
en Hij vergeeft, wie Hij wil en Allah heeft macht over alle dingen.
41. O gij boodschapper, laat degenen, die gemakkelijk in het ongeloof vervallen
u niet verdrieten, n.l. zij
die met hun mond zeggen: “Wij geloven,” maar in hun hart hebben zij niet
geloofd. En onder de Joden zijn er
die naar een leugen zouden willen luisteren, dezen luisteren terwille van een
ander volk dat niet tot u is
gekomen. Zij verdraaien woorden, nadat zij op hun juiste plaatsen waren gezet en
zeggen: “Als u dit wordt
gegeven, neemt het dan aan, maar als het u niet wordt gegeven, past dan op.” En
wie Allah wenst te
beproeven, gij zult hem tegen Allah stellig niets baten. Dit zijn degenen, wier
hart het Allah niet heeft
behaagd te louteren; er zal voor hen schande in deze wereld en een grote straf
in het Hiernamaals zijn.
42. Zij zijn luisteraars naar leugens en verbruikers van verboden dingen. Indien
zij tot u om recht komen,
spreek recht tussen hen of wend u van hen af. En indien gij u van hen afwendt
kunnen zij u in het geheel
niet schaden. En indien gij rechtspreekt, richt tussen hen met rechtvaardigheid.
Voorzeker, Allah heeft de
rechtvaardigen lief.
43. Hoe zullen zij u tot rechter maken wanneer zij de Torah bij zich hebben
waarin Allah’s oordeel is?
Toch wenden zij zich af. En zij zijn geen gelovigen.
44. Waarlijk, Wij zonden de Torah neder, waarin leiding en licht was, waarmede
de profeten die
gehoorzaam waren recht spraken voor de Joden en de Rabbijnen en de wetgeleerden,
omdat hun de
bewaking van Allah’s Boek was opgelegd en zij waren daarvan getuigen. Vreest
daarom de mensen niet,
doch vreest Mij en ruilt Mijn tekenen niet in tegen het wereldse. En wie niet
rechtspreken volgens hetgeen
Allah heeft nedergezonden, zij zijn ongelovigen.
45. En Wij schreven hen daarin voor: Een leven voor een leven, oog om oog, neus
om neus, oor om oor,
tand om tand en (rechtvaardige) vergelding voor wonden. En hij, die van het
recht hierop afziet, dit zal een
verzoening voor zijn zonden zijn en wie niet rechtspreken bij hetgeen Allah
heeft nedergezonden, zijn
onrechtvaardigen.
46. En Wij deden Jezus, zoon van Maria in hun voetsporen treden, vervullende,
hetgeen vòòr hem in de
Torah was (geopenbaard), en Wij gaven hem het Evangelie, dat licht en leiding
bevatte, bevestigende
hetgeen daarvòòr in de Torah was en een leiding en een vermaning voor de
godvrezenden.
47. En laat de mensen van het Evangelie richten naar hetgeen Allah daarin heeft
geopenbaard en wie
niet richten naar hetgeen Allah heeft geopenbaard, zijn de overtreders.
48. En Wij hebben u het Boek (de Koran) met de waarheid geopenbaard vervullende
hetgeen daarvòòr
in het Boek (de Bijbel) was (verkondigd) en als bewaker daarover. Richt daarom
tussen hen naar hetgeen
Allah heeft geopenbaard en volg hun boze neigingen niet tegen de waarheid die
tot u is gekomen. Voor
iedereen bepaalden Wij een wet en een weg. En indien Allah had gewild zou Hij u
allen tot één volk hebben
gemaakt, maar Hij wenst u te beproeven met hetgeen Hij u heeft gegeven.
Wedijvert dus met elkander in
goede werken. Tot Allah zult gij allen terugkeren, dan zal Hij u datgene
mededelen, waarover gij van mening
verschilt.
49. En spreek recht tussen hen naar hetgeen Allah u heeft geopenbaard en volg
hun boze neigingen
niet en wees op uw hoede dat zij u niet afleiden van hetgeen Allah u heeft
geopenbaard. Maar indien zij zich
afwenden, weet dan, dat Allah hen voor sommige hunner zonden wenst te treffen.
En een groot aantal
mensen is inderdaad ongehoorzaam.
50. Wensen zij het oordeel van onwetendheid? En wie is een betere rechter dan
Allah voor een volk dat
zekerheid van geloof bezit?
51. O, gij die gelooft, neemt de Joden en de Christenen niet tot vrienden. Zij
zijn elkanders vrienden. En
wie uwer hen tot vrienden neemt, is inderdaad één hunner. Voorwaar, Allah leidt
het overtredende volk niet.
52. En gij zult degenen in wier hart een ziekte is, zich tot hen zien haasten,
zeggende: “Wij vrezen, dat
ons rampspoed zal overkomen.” Het is echter waarschijnlijk dat Allah een
overwinning of iets anders tot
stand zal brengen. Dan zullen zij berouw hebben over hetgeen zij in hun
innerlijk verborgen.
53. En de gelovigen zullen zeggen: “Zijn dit degenen die met hun ernstige eden
bij Allah zwoeren dat zij
waarlijk met u waren?” Hun werken zijn verloren gegaan en zij zijn verliezers
geworden.
54. O, gij die gelooft, wie onder u zich van zijn godsdienst afkeert, laat hem
weten, dat Allah weldra een
ander volk zal voortbrengen dat Hij zal liefhebben en die Hem zullen liefhebben
vriendelijk en nederig zijnde
jegens de gelovigen en hard en streng jegens de ongelovigen. Zij zullen voor
Allah’s zaak strijden en het
verwijt van een berisper niet vrezen. Dit is Allah’s genade; Hij schenkt deze
aan wie Hij wil en Allah is
Milddadig, Alwetend.
55. Uw vrienden zijn slechts Allah en Zijn boodschapper en de gelovigen die het
gebed houden en de
Zakaat betalen en aanbidden.
56. En hij, die Allah en de boodschapper en de gelovigen tot vrienden neemt
(wete) dat de partij van
Allah gewis zal zegevieren.
57. O, gij die gelooft, neemt niet degenen tot vrienden die een spotternij en
een spel maken van uw
godsdienst, uit de kring dergenen wie het Boek was gegeven vòòr u, noch van de
ongelovigen. En vreest
Allah als gij gelovigen zijt.
58. En zij die, wanneer gij tot het gebed roept het tot spotternij en spel
maken. Dit komt doordat zij een
volk zijn dat niet begrijpt.
59. Zeg: “O, mensen van het Boek, gij haat ons slechts, omdat wij in Allah
geloven en in hetgeen ons is
nedergezonden en in hetgeen voordien was nedergezonden of doordat de meesten van
u ongehoorzaam
zijn.”
60. Zeg: “Zal ik u vertellen over degenen wier straf bij Allah erger is dan dit?
Dezen zijn het, die Allah
heeft vervloekt en over wie Hij Zijn toorn heeft uitgestort en van wie Hij apen,
zwijnen en duivelsdienaren
heeft gemaakt. Dezen zijn inderdaad in een slechte toestand en ver van het
rechte pad afgedwaald.”
61. Wanneer zij tot u komen, zeggen zij: “Wij geloven,” terwijl zij met ongeloof
binnenkomen en er mee
heengaan en Allah weet het beste, wat zij verbergen.
62. En gij ziet velen hunner zich haasten om zonde te bedrijven en overtreding
en van verboden dingen
te gebruiken. Het is inderdaad slecht, wat zij doen.
63. Waarom weerhouden hun priesters en schriftgeleerden hen niet van zondige
woorden en het eten
van verboden dingen? Het is inderdaad slecht wat zij doen.
64. En de Joden zeggen: “De hand van Allah is gebonden.” Hun handen zijn
gebonden en zij zijn
vervloekt voor hetgeen zij zeggen. Neen, Zijn handen zijn wijd open, Hij geeft,
zoals Hij wil. En hetgeen u
van uw Heer is nedergezonden zal velen hunner in opstandigheid en ongeloof doen
toenemen. En Wij
hebben vijandschap en haat onder hen gezaaid tot aan de Dag der Opstanding.
Telkens wanneer zij het
oorlogsvuur ontsteken, dooft Allah het en zij pogen wanorde te scheppen op aarde
en Allah heeft de
onruststokers niet lief.
65. Als de mensen van het Boek hadden geloofd en rechtvaardig gehandeld, zouden
Wij gewis hun
zonden hebben vergeven en hen in tuinen van zaligheid hebben toegelaten.
66. En als zij de Torah en het Evangelie en hetgeen hun van hun Heer is
nedergezonden, in acht hadden
genomen, zouden zij zeker van wat boven hen is en van hetgeen onder hun voeten
is, hebben gegeten.
Onder hen is een groep die matig is, maar de handelwijze van velen hunner is
slecht.
67. O boodschapper, verkondig hetgeen u van uw Heer is geopenbaard en indien gij
dat niet doet, dan
hebt gij Zijn boodschap niet overgebracht. Allah zal u tegen de mensen
beschermen. Voorzeker, Allah leidt
het ongelovige volk niet.
68. Zeg: “O, mensen van het Boek, gij steunt op niets voordat gij de Torah en
het Evangelie en hetgeen
u van uw Heer is nedergezonden, onderhoudt. En waarlijk, hetgeen u van uw Heer
is nedergezonden zal
velen hunner in opstandigheid en ongeloof doen toenemen; treurt derhalve niet
over het ongelovige volk.
69. Voorzeker, de gelovigen en de Joden en de Sabianen en de Christenen die in
Allah en de laatste Dag
geloven en goede daden verrichten – over hen zal geen vrees komen, noch zullen
zij treuren.
70. Wij hebben waarlijk een verbond met de kinderen Israëls gesloten en Wij
zonden boodschappers
tot hen. Maar telkens, wanneer een boodschapper tot hen kwam met hetgeen hun
hart niet wenste,
behandelden zij sommigen als leugenaars en trachtten zij sommigen te doden.
71. En zij dachten, dat er geen beproeving zou zijn, derhalve werden zig blind
en doof. Doch Allah
wendde Zich in barmhartigheid tot hen; toch werden velen weer blind en doof en
Allah is waakzaam over
hetgeen zij doen.
72. Zij lasteren God, die zeggen: “Waarlijk Allah, Hij is de Messias, de zoon
van Maria,” terwijl de
Messias zelf zeide: “O, kinderen Israëls, aanbidt Allah, Die mijn Heer en uw
Heer is.” Gewis, voor hem die
iets met Allah vereenzelvigt, heeft Allah de Hemel verboden en het Vuur zal zijn
verblijfplaats zijn. Er is voor
de onrechtvaardigen geen helper.
73. Waarlijk zij lasteren God, die zeggen: “Allah is Eén der Drie.” Er is geen
God dan de enige God. En
indien zij niet ophouden met hetgeen zij beweren, zal de ongelovigen een
smartelijke straf overkomen.
74. Willen zij zich dan niet tot Allah wenden en om Zijn vergiffenis vragen
terwijl Allah
Vergevensgezind, Genadevol is?
75. De Messias, de zoon van Maria was slechts een boodschapper; voorzeker, alle
boodschappers vòòr
hem zijn heengegaan. En zijn moeder was een waarheidslievende vrouw. Zij
plachten beiden voedsel tot zich
te nemen. Zie, hoe Wij de tekenen voor hen (de mensen) verduidelijken, en zie,
hoe zij zich afwenden.
76. Zeg: “Aanbidt gij naast Allah datgene wat geen macht heeft u goed of kwaad
te doen? En het is
Allah, Die Alhorend, Alwetend is.
77. Zeg: “O, mensen van het Boek, overdrijft uw godsdienst niet ten onrechte,
noch volgt de neigingen
van een volk dat voordien afdwaalde en velen deed dwalen en van het rechte pad
afweek.
78. Degenen onder de kinderen Israëls, die niet geloofden, werden door de mond
van David en door Jezus de zoon van Maria, vervloekt. Dit geschiedde, omdat zij
niet gehoorzaamden en plachten te
overtreden.
79. Zij plachten elkander de ongerechtigheid niet te verbieden, welke Zij
begingen. Slecht is inderdaad
hetgeen zij deden.
80. Gij zult velen hunner de ongelovigen tot vrienden zien nemen. Waarlijk
slecht is hetgeen zij voor
zichzelf deden zodat Allah toornig op hen is geworden en zij zullen in de straf
verblijven.
81. En indien zij in Allah en deze profeet en hetgeen hem werd geopenbaard
hadden geloofd, zouden zij
hen niet tot vrienden hebben genomen, doch velen hunner zijn ongehoorzaam.
82. Waarlijk, gij zult de Joden en de afgodendienaren het meest vijandig jegens
de gelovigen vinden. En
gij zult degenen die zeggen: “Wij zijn Christenen” het vriendschappelijkst
vinden jegens de gelovigen. Dit
is, wijl er onder hen geleerden en monniken zijn en wijl zij niet trots zijn.
83. En indien zij hetgeen deze boodschapper is geopenbaard, horen, ziet gij hun
ogen vol tranen
vanwege de waarheid welke zij hebben herkend. Zij zeggen: “Onze Heer, wij
geloven. Reken ons daarom
onder de getuigen.”
84. “En waarom zouden wij niet in Allah en in de waarheid die tot ons is gekomen
geloven en begeren
dat onze Heer ons onder de rechtvaardige mensen zou rekenen?”
85. Derhalve beloonde Allah hen voor hetgeen zij zeiden met tuinen, waardoorheen
rivieren stromen.
Daarin zullen zij vertoeven en dit is de beloning voor hen die goeddoen.
86. Maar de ongelovigen die Onze tekenen verloochenen zullen de bewoners der hel
zijn.
87. O, gij die gelooft, maakt de goede dingen die Allah voor u wettig heeft
gemaakt, niet onwettig en
overtreedt niet. Waarlijk, Allah heeft de overtreders niet lief.
88. En eet wat goed en geoorloofd is waarvan Allah u heeft voorzien. En vreest
Allah in Wie gij gelooft.
89. Allah zal u niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele eden, maar Hij zal
u ter verantwoording
roepen voor de eden welke gij in ernst aflegt. De boetedoening er voor is: tien
armen te spijzigen met het
gemiddelde voedsel waarmede gij uw huisgezinnen voedt, of hen te kleden, of het
vrijmaken van een slaaf.
Maar wie dat niet kan doen zal drie dagen vasten. Dit is de boete voor uw eden,
wanneer gij zweert. Maar
houdt uw eden. Zo legt Allah u Zijn tekenen uit, opdat gij dankbaar moogt zijn.
90. O gij die gelooft, wijn en het hazardspel en afgoden en toverpijlen zijn
niet anders dan gruwelen,
door Satan gewrocht. Vermijdt ze dus, opdat gij voorspoedig moogt zijn.
91. Voorzeker, door middel van wijn en hazardspel, wenst Satan onder u
vijandschap en afgunst te
zaaien en u af te houden van het gedenken van Allah en van het gebed. Zult gij
dan worden weerhouden?
92. En gehoorzaamt Allah en gehoorzaamt de boodschapper en weest op uw hoede.
Maar indien gij u
afwendt, weet dan, dat op Onze boodschapper slechts het duidelijk verkondigen
rust.
93. Op de gelovigen die goede werken verrichten zal geen zonde rusten voor
hetgeen zij eten mits zij
Allah vrezen en geloven en goede werken doen en nogmaals vrezen en geloven en
zelfs nogmaals vrezen en
goeddoen. En Allah heeft degenen die goeddoen lief.
94. O, gij gelovigen, voorzeker, Allah zal u beproeven door het wild, hetwelk uw
handen of lansen
kunnen vangen, opdat Allah degenen zal onderscheiden die Hem in het verborgene
vrezen. Derhalve zal
voor hen, die na deze (waarschuwing) overtreden, een pijnlijke straf zijn.
95. O, gij die gelooft, doodt geen wild, terwijl gij ter bedevaart zijt. En wie
onder u het opzettelijk doodt
diens vergoeding is een huisdier gelijk aan hetgeen hij heeft gedood – twee
rechtvaardige mannen onder u
zullen dat beoordelen; – hetwelk als offer naar de Kaba moet worden gebracht; of
hij moet als boetedoening
(een aantal) arme mensen voeden, of een gelijk aantal dagen vasten, opdat hij
het gevolg van zijn daad zal
ondergaan. Allah heeft vergeven wat voorbij is, maar wie er in terugvalt, hem
zal Allah straffen. Allah is
Machtig, de Meester der vergelding.
96. De vangst uit zee en het eten ervan is wettig voor u als voorziening voor u
zelf en de reizigers, doch
zolang gij ter bedevaart zijt is het wild van het land u verboden. En vreest
Allah, tot Wie gij zult worden
verzameld.
97. Allah heeft de Kaaba, het onschendbare Huis tot behoud van de mensheid
gemaakt, alsook de
heilige maand en het offer, en de kamelen met de halsbanden. Dit is, opdat gij
zult begrijpen, dat Allah weet,
wat in de hemelen en wat op aarde is en dat Allah kennis heeft van alle dingen.
98. Weet, dat Allah streng is in het straffen en dat Allah (ook)
Vergevensgezind, Genadevol is.
99. Op de boodschapper rust slechts (de plicht van) het overbrengen (der
boodschap). En Allah weet,
wat gij openbaart en wat gij verbergt.
100. Zeg: “De bozen en de goeden zijn niet gelijk, ofschoon de overvloed der
bozen u in verwondering
brengt. Vreest daarom Allah, o mensen van begrip, opdat gij moogt slagen.
101. O, gij die gelooft, vraagt niet naar dingen die u, als zij u zullen worden
geopenbaard, zullen
mishagen; indien gij er naar vraagt terwijl de Koran wordt nedergezonden, zullen
zij u worden onthuld. Allah
heeft ze achterwege gelaten. En Allah is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
102. Vòòr u stelde een volk vragen omtrent zo iets – naderhand werden zij er
ongelovigen door.
103. Allah heeft geen Bahira, Saiba, Wasila of Haam verordend, maar de
ongelovigen verzinnen een
leugen tegen Allah en de meesten hunner begrijpen dit niet.
104. En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Komt tot hetgeen Allah heeft
geopenbaard en tot de
boodschapper,” zeggen zij: “Voor ons is datgene waarin wij onze vaderen zagen
geloven, voldoende.” Zelfs
indien hun vaderen niets wisten en geen leiding hadden?
105. O, gij die gelooft, past op uzelf. Hij die dwaalt kan u niet schaden
wanneer gij juist geleid zijt. Tot
Allah zult gij allen terugkeren, dan zal Hij u tonen wat gij gedaan hebt.
106. O, gij die gelooft, wanneer de dood één uwer nadert, ten tijde dat gij een
testament maakt, zal er een
getuigenis zijn van twee uwer rechtvaardige mannen; of van twee anderen die niet
van uit uw midden zijn
indien gij door het land reist en de rampspoed des doods u overvalt. Indien gij
twijfelt, houdt hen na het
gebed en laat hen zweren bij Allah, zeggende: “Wij nemen hier geen waarde voor
in ruil, hoewel hij een
bloedverwant is, wij verbergen Allah’s getuigenis niet, wij zouden in dat geval
tot de zondaars behoren.”
107. Maar indien ontdekt wordt, dat de twee schuldig zijn aan zonde dan moeten
twee anderen hun
plaats innemen uit het midden van degenen, tegen wie de twee eersten hebben
getuigd; en de laatste twee
moeten bij Allah zweren en zeggen: “Waarlijk, ons getuigenis is oprechter dan de
getuigenis van hen (de
eersten) en wij zijn geen overtreders, want dan zouden wij inderdaad tot de
onrechtvaardigen behoren.”
108. Dit zal hen eerder getuigenis doen afleggen naar de feiten, of hen doen
vrezen, dat andere eden na
hun eden zullen worden afgelegd. En vreest Allah en luistert. En Allah leidt het
ongehoorzame volk niet.
109. Gedenkt de dag, waarop Allah de boodschappers zal verzamelen en zeggen:
“Hoe werd gij
aangenomen?” Zij zullen zeggen: “Wij hebben geen kennis, Gij alleen zijt de
Oerkenner van het verborgene.”
110. Wanneer Allah zal zeggen: “O Jezus, zoon van Maria, gedenk Mijn gunst aan u
en uw moeder,
toen Ik u met de geest van heiligheid versterkte, dat gij als kind en op
middelbare leeftijd tot het volk spraakt
en toen Ik u het Boek en de wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwees en
toen gij door Mijn gebod
uit klei de vorm van een vogel maakte, dan er in blies en het een vogel werd
door Mijn gebod; en toen gij de
blinden en de melaatsen door Mijn gebod hebt genezen en de doden opgewekt; en
toen Ik de kinderen
Israëls er van weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke tekenen tot hen
kwaamt en degenen onder hen
die verwierpen, zeiden: “Dit is niets, dan klaarblijkelijke tovenarij.”
111. “En toen Ik de discipelen bezielde om in Mij en Mijn boodschapper te
geloven, zeiden zij: “Wij
geloven en getuigt Gij, dat wij ons hebben onderworpen.”
112. Toen de discipelen zeiden: “O, Jezus, zoon van Maria, is uw Heer bij
machte, ons een (met voedsel)
gedekte tafel van de hemel neder te zenden?”, antwoordde hij: “Vreest Allah, als
gij gelovigen zijt.”
113. Zij zeiden: “Wij verlangen zeer, er van te mogen eten zodat ons hart
gerustgesteld moge worden en
wij mogen weten dat gij de waarheid tot ons hebt gesproken en wij daarvan
getuigen mogen zijn.”
114. Jezus, de zoon van Maria, zeide: “O Allah, onze Heer, zend ons een (met
voedsel) gedekte tafel van
de hemel neder, opdat het voor de eersten en de laatsten onzer een feest moge
zijn en een teken van U en tot
onderhoud van ons, want Gij zijt de Beste der onderhouders.”
115. Allah zeide: “Waarlijk, Ik zal haar (de tafel) tot u nederzenden, maar wie
uwer nadien ondankbaar
wordt, zal Ik zò straffen als Ik geen ander onder de volkeren gestraft heb.”
116. En wanneer Allah zal zeggen: “O Jezus, zoon van Maria, hebt gij tot de
mensen gezegd:
‘ Beschouwt mij en mijn moeder als twee Goden naast Allah ?’ zal hij antwoorden:
“Heilig zijt Gij! Ik zou nooit
kunnen zeggen, waarop ik geen recht had. Indien ik het had gezegd zoudt Gij het
zeker hebben geweten. Gij
weet, wat in mijn innerlijk is en ik weet niet, wat in U is. Gij zijt de Kenner
van het onzienlijke.
117. Ik zeide niets tot hen, dan hetgeen Gij mij hebt geboden: “Aanbidt Allah,
mijn Heer en uw Heer.”
En ik was getuige van hen, zolang ik in hun midden verbleef, maar nadat Gij mij
deedt sterven, waart Gij de
Bewaker over hen en Gij zijt Getuige van alle dingen.
118. Indien Gij hen straft, zijn zij Uw dienaren en indien Gij hen vergeeft,
zijt Gij zeker de Almachtige, de
Alwijze.
119. Allah zal zeggen: “Dit is een dag waarop waarachtigheid de waarachtigen zal
baten. Voor hen zijn
tuinen, waar doorheen rivieren stromen; zij zullen daarin voor eeuwig
vertoeven.” Allah heeft behagen in
hen en zij hebben behagen in Hem, dit is de grote zegepraal.
120. Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en wat daartussen
is en Hij heeft macht
over alle dingen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alle lof komt Allah toe, Die de hemelen en de aarde schiep en de duisternis
en het licht deed
ontstaan; toch stellen de ongelovigen gelijken naast hun Heer.
2. Hij is het, Die u uit klei schiep en daarna een termijn bepaalde. De
vastgestelde termijn is bij Hem.
Toch twijfelt gij.
3. En Hij is Allah in de hemelen en op aarde. Hij kent uw innerlijk en uw
uiterlijk en Hij weet, wat gij
verdient.
4. En er komt van de tekenen van hun Heer geen teken tot hen of zij wenden zich
er van af.
5. Zij hebben de waarheid verloochend toen deze tot hen kwam, maar de tijdingen
waarover zij spotten
zullen hen weldra bereiken.
6. Zien zij niet, hoeveel geslachten Wij vòòr hen hebben vernietigd? Wij hadden
hun zulke macht op de
aarde gegeven als Wij u niet hebben geschonken en Wij zonden wolken over hen die
regelmatig regen
deden neerstromen en Wij deden rivieren onder hen vloeien; daarna vernietigden
Wij hen vanwege hun
zonden en deden een ander geslacht na hen ontstaan.
7. En al hadden Wij u een boek op perkament nedergezonden en al hadden zij het
met hun handen
betast, zouden de ongelovigen toch hebben gezegd: “Dit is niets dan
klaarblijkelijke tovenarij.”
8. Zij zeggen: “Waarom is er geen engel tot hem (de Profeet) nedergezonden?” En
indien Wij een engel
zenden dan wordt de zaak afgedaan en er wordt hun geen uitstel gegeven.
9. En als Wij een engel hadden aangesteld, zouden Wij hem als mens hebben doen
voorkomen en zo
zouden Wij hetgeen zij verwarren, voor hen nog verwarder hebben gemaakt.
10. En voorzeker de boodschappers vòòr u werden ook bespot, zo trof diegenen die
bespotten, de straf
voor hetgeen zij bespotten.
11. Zeg: “Gaat op aarde rond en ziet, wat het einde was der loochenaars.”
12. Zeg: “Aan wie behoort hetgeen in de hemelen en op aarde is?” Zeg: “Aan
Allah.” Hij heeft het op
Zich genomen, barmhartigheid te tonen. Voorzeker Hij zal u op de Dag der
Opstanding verzamelen, daaraan
is geen twijfel. Zij, die hun zielen hebben tekort gedaan, geloven niet.
13. Aan Hem behoort wat in nacht en dag bestaat. En Hij is de Alhorende,
Alwetende.
14. Zeg: “Zal ik een andere Beschermer nemen, dan Allah, de Schepper der hemelen
en der aarde, Die
voedt en niet wordt gevoed?” Zeg: “Het is mij bevolen, de eerste te zijn die
zich onderwerpt.” En behoort
niet tot de afgodendienaren.
15. Zeg: “Ik vrees, als ik mijn Heer niet gehoorzaam, de straf van de grote
Dag.”
16. Van wie deze straf op die Dag is afgewend, Allah heeft hem inderdaad
barmhartigheid betoond. En
dat is een klaarblijkelijke overwinning.
17. En als Allah u door schade treft, is er niemand die dit kan afwenden dan
Hij; en als Hij u met
weldaad omringt – Hij heeft macht over alle dingen.
18. Hij is de Oppermachtige over Zijn dienaren en Hij is de Alwijze, en van
alles op de hoogte.
19. Zeg: “Wie is het gewichtigst als getuige?” Zeg: “Allah is getuige tussen u
en mij. En deze Koran is
mij geopenbaard, opdat ik u en wie hij bereikt, moge waarschuwen. Getuigt gij
werkelijk dat er andere goden
buiten Allah zijn?” Zeg: “Ik getuig niet.” Zeg: “Hij is de ene God en ik heb
niets uitstaande met datgene wat
gij met Hem vereenzelvigt.”
20. Degenen, wie Wij het Boek gaven, erkennen hem (de Profeet), zoals zij hun
kinderen erkennen. Maar
zij, die hun ziel hebben tekort gedaan, willen niet geloven.
21. En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen Allah uitdenkt of
Zijn tekenen verloochent?
Voorzeker, de onrechtvaardigen zullen niet slagen.
22. (Gedenk) de Dag, waarop Wij hen allen zullen verzamelen, dan zullen Wij
zeggen tot degenen, die
afgoderij pleegden: “Waar zijn uw mededingers, die gij beweerdet (te bezitten)?”
23. Dan zal hun antwoord niet anders zijn dan dat zij zeggen: “Bij Allah, onze
Heer; wij waren geen
afgodendienaren.”
24. Zie, hoe zij tegen zichzelven liegen en hoe hetgeen zij plachten te
verzinnen voor hen verloren is
gegaan.
25. Er zijn sommigen hunner, die naar u luisteren, maar Wij hebben sluiers om
hun hart gelegd en hun
oren verstopt, zodat zij niet begrijpen. En al zagen zij elk teken, zouden zij
er toch niet in geloven; wanneer zij
tot u komen redetwisten zij met u, en de ongelovigen zeggen: “Dit zijn niets dan
fabelen der ouden.”
26. En zij verbieden (anderen) en blijven er zelt verre van. En zij deren
niemand dan zichzelven, zij
bemerken het echter niet.
27. En als gij het slechts zoudt kunnen zien, wanneer zij voor het Vuur zullen
worden gebracht! Zij
zullen dan zeggen: “O, mochten wij slechts worden teruggezonden, dan zouden wij
de tekenen van onze
Heer niet meer verloochenen en wij zouden tot de gelovigen behoren.”
28. Neen, hetgeen zij voorheen plachten te verbergen is hun duidelijk geworden.
En als zij zouden
worden teruggezonden zoudden zij gewis tot hetgeen hen was verboden terugkeren;
Voorzeker zij zijn
leugenaars.
29. En zij zeggen: “Er is niets dan ons leven van deze wereld en wij kunnen niet
worden opgewekt.”
30. En wanneer gij het slechts zoudt kunnen zien, wanneer zij voor hun Heer
zullen worden gebracht, zal
Hij zeggen: “Is dit niet de waarheid?” Zij zullen antwoorden: “Ja zeker, bij
onze Heer.” Hij zal zeggen:
“Ondergaat dan de straf, omdat gij placht te verwerpen.”
31. Voorzeker, zij, die de ontmoeting met Allah verloochenen, benadelen zich,
totdat het uur
onverwachts over hen komt, en zij zullen zeggen: “O, wij hebben wroeging,
vanwege onze tekortkoming
hierin.” En zij zullen hun lasten op hun ruggen dragen. Ziet toe, wat zij dragen
is zeker slecht.
32. Het wereldse leven is niets dan een spel en een ijdel vermaak. Doch voor
degenen die God vrezen, is
het tehuis van het Hiernamaals beter. Wilt gij dan niet begrijpen?
33. Wij weten zeer goed dat hetgeen zij zeggen u verdriet doet, doch zij
verloochenen u (profeet) niet,
maar het zijn de tekenen van Allah die de boosdoeners verwerpen.
34. Gewis, de boodschappers vòòr u werden ook verloochend en gekweld, niettemin
bleven zij geduldig
in datgene, waarvoor zij waren verloochend; totdat onze hulp tot hen kwam. Er is
niemand die de woorden
van Allah kan veranderen. En er zijn reeds tijdingen omtrent die boodschappers
tot u gekomen.
35. En als hun afkeer u onverdraaglijk is, breng hun dan een teken, indien gij
een opening in de aarde of
een ladder naar de hemelen kunt vinden. En indian Allah wilde zou Hij hen zeker
onder één leiding hebben
verzameld. Behoor dus niet tot de onwetenden.
36. Alleen degenen die luisteren, kunnen aannemen. De doden zal Allah opwekken
en dan zullen zij tot
Hem worden teruggebracht.
37. En zij zeggen: “Waarom is er over hem geen teken van zijn Heer nedergezonden?”
Zeg: “Voorzeker,
Allah heeft de macht om een teken neder te zenden.” Maar de meesten hunner
beseffen het niet.
38. En er is geen beest dat op de aarde kruipt, noch een vogel die op zijn
vleugels vliegt, of zij vormen
gemeenschappen, zoals gij. Wij hebben niets uit het Boek weggelaten. Dan zullen
zij tot hun Heer tezamen
worden gebracht.
39. Zij, die Onze tekenen verloochenen, zijn doof en stom, in de duisternis.
Allah laat wie Hij wil dwalen
en Hij plaatst op het rechte pad wie Hij wil.
40. Zeg: “Wat denkt gij? Als de straf van Allah, of het uur over u komt, zult
gij dan iemand anders
aanroepen, dan Allah, als gij waarachtig zijt?”
41. “Neen, Hem alleen zult gij aanroepen; dan zal Hij datgene verwijderen
waarvoor gij Hem aanroept als
Hij dat wil en gij zult uw afgoderij vergeten.
42. Wij zonden inderdaad tot de volkeren die vòòr u waren, (een profeet) toen
troffen Wij hen (die
volkeren) met armoede en tegenspoed opdat zij zich mochten verootmoedigen.
43. Waarom verootmoedigden zij zich niet toen Onze straf over hen kwam? Maar hun
hart was verhard
en Satan deed hun schoon schijnen al hetgeen zij verrichtten.
44. Toen zij dan hetgeen waarvoor zij waren gewaarschuwd vergaten, openden Wij
hun de poorten van
alle dingen (der wereld) totdat zij verheugd werden over hetgeen hun was
gegeven, dan grepen Wij hen
onverwachts aan en zie, zij werden wanhopig.
45. Zo werd de levensader van de mensen, die slecht handelden, afgesneden. Alle
lof komt Allah toe,
de Heer der Werelden.
46. Zeg: “Wat denkt gij? Als Allah uw gehoor en gezicht zou wegnemen en uw hart
zou verzegelen, wie
is dan God buiten Allah die het u kon teruggeven? Zie, hoe Wij de tekenen
verklaren, toch wenden Zij zich
af.
47. Zeg: “Wat denkt gij? Als de straf van Allah onverwachts of openlijk tot u
komt, zal iemand anders
dan het onrechtvaardige volk vernietigd worden?”
48. Wij zenden de boodschappers alleen als dragers van blijde tijding en als
waarschuwers. Over
degenen, die geloven en zich verbeteren, zal geen vrees komen noch zullen zij
treuren.
49. En degenen, die Onze tekenen verloochenen, hen zal straf raken, omdat zij
niet gehoorzaam waren.
50. Zeg: “Ik zeg niet tot u, dat ik de schatten van Allah bezit, noch dat ik het
onzienlijke ken, noch zeg ik
tot u: “ik ben een engel’; ik volg slechts hetgeen mij wordt geopenbaard.” Zeg:
“Kunnen de blinde en de
ziende gelijk zijn? Wilt gij dan niet nadenken?”
51. Waarschuw daarmede degenen die vrezen, dat zij tot hun Heer worden
verzameld, dat zij buiten Hem
vriend noch bemiddelaar hebben, opdat zij (God) mogen vrezen.
52. En verdrijf niet degenen die hun Heer morgen en avond aanroepen, Zijn
aangezicht zoekend. Gij zijt
volstrekt niet verantwoordelijk voor hen, noch zijn zij enigermate
verantwoordelijk voor u. Zoudt gij hen
verdrijven, dan zult gij tot de onrechtvaardigen behoren.
53. En op deze wijze hebben Wij sommigen hunner door anderen beproefd, zodat zij
kunnen zeggen:
“Zijn dezen het, die Allah onder ons heeft begunstigd?” Kent Allah degenen die
dankbaar zijn niet het
beste?
54. Wanneer degenen die in Onze tekenen geloven, tot u komen, zeg dan: “Vrede
zij u.” Uw Heer heeft
barmhartigheid op zich genomen; dus wie uwer in onwetendheid kwaad doet en
daarna berouw heeft en zich
verbetert, (voor hem) is Hij Vergevensgezind, Genadevol.
55. En zo zetten Wij de tekenen uiteen opdat de weg der schuldigen openbaar
worde.
56. Zeg: “Het is mij verboden degenen, die gij naast Allah aanroept, te
aanbidden. Zeg: “Ik wil uw boze
neigingen niet volgen. In dat geval zal ik tot de dwalenden behoren en niet tot
hen die het rechte pad
volgen.”
57. Zeg: “Ik ben op de rechte weg van mijn Heer en gij verloochent die. Maar wat
gij verhaast is niet in
mijn macht. De beslissing berust slechts bij Allah. Hij zet de waarheid uiteen
en Hij is de beste der
seheidsrechters.”
58. Zeg: “Als hetgeen gij verhaast in mijn macht was, zou de zaak voorzeker
tussen u en mij reeds zijn
beslist. En Allah kent de onrechtvaardigen met beste.
59. En bij Hem zijn de sleutels van het onzienlijke; niemand kent dit, behalve
Hij. En Hij weet wat op het
land en wat in de zee is. En er valt geen blad zonder dat Hij het weet, noch is
er een korrel in de duisternis der
aarde, noch iets dat groen of droog is, zonder dat het in een duidelijk Boek is
vermeld.
60. Hij is het, Die uw ziel in de nacht neemt en weet hetgeen gij overdag doet;
daarna wekt Hij u weder
op, opdat de vastgestelde termijn moge worden voltooid. Dan is uw terugkeer tot
Hem. Daarna zal Hij u
inlichten over hetgeen gij deedt.
61. Hij is oppermachtig over Zijn dienaren en Hij zendt bewakers over u, totdat,
wanneer de dood tot
een uwer komt, Onze boodschappers zijn ziel wegnemen; zij falen daarin niet.
62. Dan worden zij tot Allah, hun ware Heer teruggebracht. Voorzeker, de
beslissing ligt in Zijn handen;
en Hij verrekent het snelst.”
63. Zeg: “Wie verlost u van de rampen van het land en van de zee wanneer gij Hem
in nederigheid en in
het geheim aanroept? (zeggende): “indien Hij ons hiervan redt zullen wij zeker
tot de dankbaren behoren.”
64. Zeg: “Allah verlost u van deze en van elke andere nood en toch schrijft gij
deelgenoten
(medegoden) aan Hem toe.”
65. Zeg: “Hij heeft macht om u van boven of van onder u straf toe te zenden, u
in groepen te verdelen
en elkander geweld aan te laten doen.” Zie, hoe Wij de tekenen uiteenzetten
opdat zij mogen begrijpen.
66. En uw volk heeft het verworpen, ofschoon het de waarheid is. Zeg: “Ik ben
geen voogd over u.”
67. Er is voor elke profetie een vastgestelde tijd en gij zult het weldra te
weten komen.
68. Wanneer gij degenen ziet, die Onze tekenen bespotten, wendt u dan van hen
af, totdat zij een ander
gesprek beginnen. En als Satan het u doet vergeten zit dan niet, nadat het in uw
herinnering opkomt, met het
onrechtvaardige volk bijeen.
69. En degenen die God vrezen, zijn in het geheel niet verantwoordelijk voor
hen, behalve voor de
vermaning, opdat zij behoed zullen worden.
70. Laat degenen die hun geloof tot een spel en tijdverdrijf hebben gemaakt en
wie het wereldse leven
heeft bedrogen, met rust. En waarschuw hiermee, opdat een ziel niet moge worden
overgeleverd voor
hetgeen zij heeft gedaan. Zij zal naast Allah geen helper of bemiddelaar hebben.
En indien zij (zelfs) alles als
losprijs zou aanbieden, zal deze van haar niet worden aanvaard. Dezen zijn het,
die zijn overgeleverd voor
hetgeen zij verdienden. Zij zullen een drank van kokend water en een smartelijke
straf ontvangen, omdat zij
verwerpen.
71. Zeg: “Zullen wij naast Allah datgene aanroepen wat ons noch bevoordelen noch
schaden kan, dan
worden wij, nadat Allah ons heeft geleid, van het rechte pad verwijderd, zoals
iemand die de bozen hebben
neergeveld op de aarde in een toestand van verbijstering en die metgezellen
heeft die hem tot de weg
roepen, zeggende: “kom tot ons’?” Zeg: “De leiding van Allah is voorzeker de
enige leiding en het is ons
bevolen ons aan de Heer der Werelden te onderwerpen.”
72. En: “Onderhoudt het gebed en vreest Hem, tot Wie gij zult worden verzameld.”
73. En Hij is het, Die de hemelen en de aarde in werkelijkheid schiep. En de
dag, waarop Hij zegt:
“Wees”, wordt het. Zijn woord is werkelijkheid; en aan Hem behoort het
koninkrijk op de Dag waarop de
bazuin zal worden geblazen. De Kenner v an het onzichtbare en het zichtbare. Hij
is de Alwijze, de Al-
kennende.
74. Toen Abraham tot zijn vader Azar zeide: “Neemt gij afgoden tot Goden? Ik zie
u en uw volk in
duidelijke dwaling.”
75. Zo toonden Wij Abraham het koninkrijk der hemelen en der aarde, opdat hij
tot de vastgelovenden
zou behoren.
76. En toen de nacht over hem kwam, zag hij een ster. Hij zeide: “Dit is mijn
Heer.” Maar toen zij
onderging, zeide hij: “Ik heb de dingen, die ondergaan niet lief.”
77. En toen hij de maan zag glanzen, zeide hij: “Dit is mijn Heer.” Maar toen
zij onderging zeide hij: “Had
mijn Heer mij niet geleid dan zou ik zeker tot het dwalende volk behoren.”
78. En toen hij de zon zag stralen zeide hij: “Dit is mijn Heer. Dit is de
grootste” Maar toen zij onderging,
zeide hij: “O, mijn volk, ik heb niets uitstaande met uw afgoden.”
79. “Ik heb mijn aangezicht oprecht gewend tot Hem, Die de hemelen en de aarde
schiep en ik behoor
niet tot de afgodendienaren.”
80. En zijn volk redetwistte met hem. Hij zeide: “redetwist gij met mij omtrent
Allah, terwijl Hij mij recht
heeft geleid? En ik vrees hetgeen gij met Hem vereenzelvigt niet, tenzij mijn
Heer iets wenst. Mijn Heer omvat
alle dingen in Zijn kennis. Wilt gij er dan geen lering uit trekken?”
81. “En hoe kan ik uw afgoden vrezen, terwijl gij zelf uw afgoderij niet vreest
waarvoor Allah u geen
gezag heeft nedergezonden? Wie van de twee partijen is dan veiliger, als gij dat
weet?”
82. Zij die geloven en hun geloof niet met onrechtvaardigheid vermengen – dezen
zijn het, die vrede
zullen hebben want zij zijn recht geleid.
83. En dit is onze bewijsgrond die Wij Abraham tegen zijn volk gaven. Wij
verheffen graadsgewijze, wie
Wij willen. Voorzeker, Uw Heer is Alwijs, Alwetend.
84. En Wij gaven hem Izaäk en Jacob; Wij leidden elk hunner en voordien leidden
Wij Noach en van
zijn afstammelingen: David, Salomo, Job, Jozef, Mozes en Aäron. Zo belonen Wij
de goeden.
85. En Zacharia, Johannes, Jezus en Elias. Elk hunner behoorde tot de
deugdzamen.
86. En Ismaël, Elisa, Jonas en Lot; elk hunner verhieven Wij boven de volkeren.
87. En van hun vaderen en hun kinderen en hun broederen verkozen Wij enigen en
leidden hen op het
rechte pad.
88. Dit is de leiding van Allah, Hij leidt daarmede van Zijn dienaren, wie Hij
wil. En, indien zij iets naast
Hem hadden aanbeden, zou voorzeker al hetgeen zij plachten te doen, verloren
zijn gegaan.
89. Dezen zijn het, wie Wij het Boek en de heerschappij en het profetenambt
gaven. Maar nu dezen er
ondankbaar voor zijn, hebben Wij deze aan een volk toevertrouwd dat er niet
ondankbaar voor zal zijn.
90. Dezen zijn het, die Allah juist heeft geleid; volgt daarom hun leiding. Zeg:
“Ik vraag u er geen
beloning voor. Dit is niets dan een vermaning aan alle volkeren.”
91. En zij schatten de juiste waarde van Allah niet wanneer zij zeggen: “Allah
heeft aan niemand iets
geopenbaard.” Zeg: “Wie openbaarde het Boek dat Mozes bracht als licht en
leiding voor de mensen – dat
gij op papieren schrijft, en bekend maakt, terwijl gij toch veel verbergt en
(waardoor) aan u is onderwezen,
hetgeen gij noch uw vaderen wisten?” – Zeg: “Allah”. Laat hen dan met rust om
zich met hun ledig spel te
vermaken.
92. En dit Boek vol zegeningen, hebben Wij geopenbaard, vervullende, hetgeen er
aan voorafging,
opdat gij de moeder der steden (Mekka) en wat er omheen is zoudt waarschuwen. En
degenen die in het
Hiernamaals geloven, geloven er in en zij waken over hun gebed.
93. En wie is onrechtvaardiger dan hij die een leugen over Allah uitdenkt of
zegt: “Het is mij
geopenbaard,” terwijl hem niets is geopenbaard en die zegt: “Ik zal iets
nederzenden dat gelijk is aan hetgeen
Allah heeft nedergezonden?” O, kondet gij het waarnemen, wanneer de
onrechtvaardigen in doodsstrijd zijn
en de engelen hun handen uitstrekken, (zeggende): “Geeft uw zielen op. Deze dag
zal u de straf der schande
worden toegekend, voor hetgeen gij ten onrechte tegen Allah zeidet en omdat gij
u hoogmoedig van Zijn
tekenen afwenddet.
94. Nu zijt gij één voor één tot Ons gekomen zoals Wij u eerst schiepen en gij
hebt, hetgeen Wij u
schonken achter u gelaten en Wij zien de bemiddelaren, waarvan gij beweerdet dat
zij deelgenoten waren in
uw zaken, niet bij u. Voorzeker is nu (de band) tussen u afgesneden en hetgeen
gij placht te beweren is
verloren gegaan.
95. Voorwaar, het is Allah die de graankorrel en de dadelpit doet uitspruiten.
Hij brengt de levenden uit
de doden voort en is de Voortbrenger van doden uit de levenden. Dat is Allah,
waarheen wordt gij dan
afgewend?
96. Hij doet de dag aanbreken en Hij heeft de nacht voor rust ingesteld en de
zon en de maan voor het
uitrekenen (der jaargetijden). Dat is de ordening van de Almachtige, de
Alwetende.
97. Hij is het, Die de sterren voor u heeft gemaakt, opdat gij daardoor de
juiste richting in de
duisternissen van het land en van de zee moogt volgen. Wij hebben de tekenen
uitgelegd aan een volk, dat
kennis bezit.
98. En Hij is het, Die u van uit één ziel heeft voortgebracht en er is een
verblijfplaats en een
bewaarplaats voor u. Wij hebben de tekenen verklaard aan een volk dat begrijpt.
99. En Hij is het, Die water uit de wolken nederzendt en daardoor elke soort van
groei voortbrengt. En
evenzo brengen Wij daarmee groen, waarvan Wij korenaren voortbrengen. En er
komen uit de scheden van
de dadelpalm laaghangende trossen. En Wij (brengen er) wijngaarden en de olijf
en de granaatappel (mee
voort) van gelijke en ongelijke soort. Kijkt naar het fruit ervan, wanneer het
vrucht zet en naar het rijpen
daarvan. Hierin zijn voorzeker tekenen voor een volk dat (wil) geloven.
100. En zij houden de djinn voor deelgenoten van Allah ofschoon Hij dezen
schiep; en zij dichten Hem,
zonder kennis, zonen en dochters toe. Heilig is Hij en verheven boven hetgeen
zij Hem toeschrijven.
101. Wondere Schepper der hemelen en der aarde. Hoe kan Hij een zoon hebben,
wanneer Hij geen
gemalin heeft? Hij heeft alles geschapen; en Hij is de Kenner van alle dingen.
102. Zo is Allah, uw Heer. Er is geen God naast Hem, (Hij is) de Schepper aller
dingen, aanbidt Hem
Want Hij is de Voogd over alles.
103. Ogen kunnen Hem niet bereiken; maar Hij bereikt de ogen. Want Hij is de
Ontastbare, de
Alwetende.
104. “Er zijn inderdaad bewijzen van uw Heer tot u gekomen, wie dus ziet het is
voor hemzelf en wie
blind wordt het is tegen hemzelf. En ik ben geen bewaker over u.”
105. En zo zetten Wij de tekenen uiteen, zodat zij zeggen: “Gij hebt het geleerd
(van iemand)”, en opdat
Wij het aan een volk dat kennis heeft, mogen duidelijk maken.
106. Volg, hetgeen u van uw Heer is geopenbaard: er is geen God naast Hem; en
wend u van de
afgodendienaren af.
107. En als Allah had gewild, zouden zij geen goden hebben opgericht. Wij hebben
u (de Profeet) geen
bewaker over hen gemaakt, noch zijt gij voogd over hen.
108. En scheldt degenen, die zij naast Allah aanroepen niet uit, anders zullen
zij uit nijd in hun
onwetendheid Allah uitschelden. Zo hebben Wij voor elk volk hun daden schoon
doen schijnen. Dan zullen
zij tot hun Heer terugkeren en Hij zal hen inlichten over hetgeen zij plachten
te doen.
109. En zij zweren hun sterkste eden bij Allah, dat, indien er een teken tot hen
zou komen, zij er gewis in
zouden geloven. Zeg: “Voorzeker, de tekenen zijn bij Allah.” En wat weet gij:
Wanneer de tekenen komen,
zullen zij stellig niet geloven.
110. En Wij zullen hun hart en ogen in verwarring brengen, omdat zij er voor de
eerste keer niet in
geloofden en Wij zullen hen in hun overtreding blindelings laten dwalen.
111. En zelfs al zonden Wij engelen tot hen neder en al spraken de doden tot hen
en Wij verzamelden
voor hen alle dingen van aangezicht tot aangezicht, zij zouden er niet in
geloven, tenzij Allah dit wilde. Maar
de meesten hunner gedragen zich onwetend.
112. Op dezelfde wijze hebben Wij een vijand voor elke profeet gemaakt, bozen
van onder de mensen en
de djinn. Zij fluisteren elkander vergulde woorden in om te bedriegen – en als
uw Heer had gewild, zouden zij
het niet hebben gedaan; laat hen daarom met rust met hetgeen zij verzinnen.
113. En opdat de harten dergenen die niet in het Hiernamaals geloven er zich toe
neigen en zij er
tevreden mee mogen zijn en dat zij mogen verdienen hetgeen zij willen verdienen.
114. Zal ik als rechter iemand anders zoeken dan Allah, terwijl Hij het is, Die
u het Boek heeft
nedergezonden dat uitvoerig is verklaard? En degenen, wie Wij het Boek gaven
weten dat het van uw Heer
is nedergezonden met de waarheid; behoort daarom niet tot degenen die twijfelen.
115. En het woord van uw Heer is in waarheid en rechtvaardigheid vervuld.
Niemand kan Zijn woorden
veranderen; Hij is de Alhorende, de Alwetende.
116. En als gij het merendeel dergenen die op aarde zijn, volgt, zullen zij u
van Allah’s weg doen
afdwalen. Zij volgen slechts vermoedens en zij doen niets dan gissen.
117. Voorzeker, uw Heer weet het beste wie van Zijn weg afdwaalt en Hij kent
degenen, die recht geleid
zijn.
118. Eet daarom van hetgeen waarover de naam van Allah is uitgesproken als gij
in Zijn tekenen
gelooft.
119. En welke reden hebt gij, dat gij niet van datgene zoudt eten, waarover de
naam van Allah is
uitgesproken, terwijl Hij u reeds heeft uitgelegd wat Hij u heeft verboden, –
met uitzondering van datgene
waartoe gij gedwongen zijt. En voorzeker, velen misleiden door hun boze
neigingen zonder kennis. Waarlijk,
uw Heer kent de overtreders het beste.
120. En schuwt openlijke, alsmede geheime zonden. Gewis, degenen die zonden
begaan, zal voor
hetgeen zij doen, worden vergolden.
121. En eet niet van hetgeen, waarover de naam van Allah niet is uitgesproken,
want dat is zeker
ongehoorzaamheid. En de bozen sporen hun vrienden aan opdat zij met u mogen
redetwisten. Als gij hen
gehoorzaamt zult gij inderdaad afgodendienaren zijn.
122. Is hij, die dood was en wie Wij het leven gaven en voor wie Wij een licht
maakten waardoor hij
onder de mensen wandelt, gelijk aan hem, wiens toestand zodanig is dat hij in de
duisternissen verblijft
waaruit hij niet kan wegkomen? Zo werd voor de ongelovigen schoonschijnend
gemaakt hetgeen zij deden.
123. En zo hebben Wij in elke stad de groten tot haar schuldigen gemaakt zodat
zij er in samenspannen
en zij smeden slechts tegen hun eigen ziel, maar zij bemerken het niet.
124. En wanneer er tot hen een teken komt, zeggen zij: “Wij zullen niet geloven
voordat ons hetzelfde is
gegeven als hetgeen Allah’s boodschappers is gegeven.” Allah weet het beste waar
Zijn boodschapte
plaatsen. Vernedering bij Allah en een strenge straf zal de overtreders
voorzeker treffen, wegens hetgeen zij
beramen.
125. Wie Allah ook wenst te leiden, Hij verruimt zijn hart voor de Islam en wie
Hij wenst te laten dwalen,
zijn hart maakt Hij eng en gesloten alsof hij een hoogte aan het beklimmen was.
Zo legt Allah degenen die
niet geloven, onreinheid op.
126. En dit is het rechtleidende pad van uw Heer. Wij hebben de tekenen
inderdaad verduidelijkt voor
een volk dat er lering uit wil trekken.
127. Voor hen is het Huis van Vrede (het Paradijs) bij hun Heer en Hij is hun
Vriend, wegens hetgeen zij
doen.
128. De Dag, waarop Hij hen allen tezamen zal verzamelen, (zal Hij zeggen): “O,
gezelschap van djinn, gij
hebt een grote hoeveelheid mensen tot u getrokken.” En hun vrienden onder de
mensen zullen zeggen:
“Onze Heer, wij hebben van elkander geprofiteerd, maar nu hebben wij de termijn
welke Gij voor ons hebt
vastgesteld bereikt.” Hij zal zeggen: “Het Vuur is uw tehuis waarin gij zult
vertoeven, behalve wat Allah
moge behagen.” Voorzeker, uw Heer is Alwijs, Alwetend.
129. En op dezelfde wijze maken Wij sommigen der onrechtvaardigen tot vrienden
voor de anderen,
voor hetgeen zij verdienen.
130. O, gezelschap van djinn en mensen. Kwamen er niet uit uw midden
boodschappers tot u die u Mijn
tekenen verhaalden en die u voor de ontmoeting van deze Dag waarschuwden? Zij
zullen zeggen: “Wij
getuigen tegen onszelven.” Het wereldse leven bedroog hen. En zij zullen tegen
zichzelf getuigen, dat zij
ongelovigen waren.
131. Dit komt, omdat uw Heer de steden niet onrechtvaardig wilde vernietigen,
terwijl de mensen er van
onbewust waren.
132. En er zijn voor allen graden overeenkomstig hetgeen zij doen en uw Heer is
niet onopmerkzaam
jegens hetgeen zij doen.
133. En uw Heer is Onafhankelijk, Barmhartig. En als Hij het wil, kan Hij u
wegnemen en u doen
opvolgen wie Hij wil, zoals Hij u uit het nageslacht van andere mensen deed
ontstaan.
134. Hetgeen u is beloofd, zal voorzeker geschieden en gij kunt het niet
voorkomen.
135. Zeg: “O mijn volk, handel naar uw vermogen, ik handel ook. Gij zult weldra
weten voor wie de
uiteindelijke beloning van het tehuis zal zijn.” Waarlijk de onrechtvaardigen
slagen nooit.
136. En zij hebben Allah een deel van de oogsten en van het vee aangewezen, dat
Hij heeft
voortgebracht en zij zeggen: “Dit is voor Allah en dit is voor onze goden,”
zoals zij het zich denken. Maar
hetgeen voor hun afgoden is, bereikt Allah niet, terwijl hetgeen voor Allah is,
hun afgoden wel bereikt.
Slecht is hetgeen zij oordelen.
137. Op dezelfde manier hebben voor velen der afgodendienaren hun afgoden het
doden hunner
kinderen schoonschijnend gemaakt, opdat zij hen mogen vernietigen en verwarring
in hun godsdienst doen
ontstaan. En als Allah het wilde, zouden zij dit niet hebben gedaan, laat hen
daarom met rust met hetgeen zij
verzinnen.
138. Zij zeggen: “Dit en dat vee en die en die oogsten zijn verboden, niemand
zal er van eten, dan wie
het ons belieft” – alzo beweren zij – en er is vee, welks ruggen verboden zijn
en er is vee, waarover zij de naam
van Allah niet uitspreken en zij bedenken een leugen over Hem. Hij zal hen
weldra vergelden, hetgeen zij
verzinnen.
139. En zij zeggen: “Hetgeen in de baarmoeders van dit en dat vee is, is
uitsluitend voor onze mannen
en is onze vrouwen verboden, maar als het dood geboren wordt hebben zij allen er
deel aan.” Hij zal hen naar
hun bewering belonen. Voorzeker, Hij is Alwijs, Alwetend.
140. Zij, die hun kinderen door gebrek aan kennis uit domheid doden en hetgeen,
waarvan Allah hen
heeft voorzien, onwettig maken, een leugen over Allah smedende, zijn inderdaad
afgedwaald – noch kunnen
zij recht geleid worden.
141. Hij is het, Die tuinen doet ontstaan, wel of niet gestut en de dadelpalm en
de korenvelden, waarvan
de vruchten van verschillende soorten zijn en de olijf en de granaatappel van
gelijke en ongelijke soort. Eet
de vruchten ervan wanneer zij vruchten dragen, maar betaalt op de dag van de
oogst, wat Hem verschuldigd
is en verkwist het niet. Voorzeker, Allah heeft de verkwisters niet lief.
142. En Hij schiep onder het vee lastvee en slachtvee. Eet van hetgeen Allah u
heeft voorzien en volgt
de voetstappen van Satan niet. Voorzeker, hij is een openlijke vijand voor u.
143. Acht, in paren: Twee van de schapen en twee van de geiten. Zeg: “Zijn het
de twee mannelijke
dieren, die Hij heeft verboden, of de twee vrouwelijke dieren, ofwel, hetgeen de
baarmoeders der twee
vrouwelijke dieren bevatten? Onderricht mij met zekerheid, indien gij waarachtig
zijt.”
144. En twee der kamelen en twee der runderen. Zeg: “Zijn het de twee mannelijke
dieren die Hij heeft
verboden of de twee vrouwelijke dieren ofwel, hetgeen de baarmoeders der twee
vrouwelijke dieren
bevatten? Waart gij aanwezig toen Allah u dit oplegde? Wie is dan
onrechtvaardiger dan hij die een leugen
over Allah bedenkt om de mensen zonder kennis te doen dwalen?” Voorzeker, Allah
leidt het
onrechtvaardige volk niet.
145. Zeg: “Ik vind in hetgeen mij is geopenbaard niets, dat een eter is verboden
te eten, met
uitzondering van het gestorvene of vloeiend bloed of varkensvlees, want dit
alles is onrein – of, wat in
overtreding is, waarover een andere naam dan Allah’s is aangeroepen. Maar wie
door noodzaak wordt
gedreven en niet begerig is noch de grens overschrijdt: uw Heer is dan voorzeker
Vergevensgezind,
Genadevol.
146. Wij verboden de Joden alle dieren die klauwen hebben en Wij verboden hun
het vet van runderen,
schapen en geiten, anders dan wat hun ruggen of hun ingewanden dragen of hetgeen
met een been is
gemengd. Dit is de vergelding, welke Wij hun voor hun opstandigheid gaven. En
Wij zijn voorzeker
Waarachtig.
147. En indien zij u verloochenen zeg: “Uw Heer is de Heer der alomvattende
Barmhartigheid doch Zijn
straf zal van het schuldige volk niet worden afgewend.”
148. Zij die afgoderij bedrijven, zullen zeggen: “Als Allah het had gewild
hadden wij noch onze vaderen
afgoderij bedreven, noch hadden wij iets onwettig verklaard.” Op dezelfde wijze
loochenden ook zij die vòòr
hen waren, totdat zij Onze straf ondergingen. Zeg: “Hebt gij enige kennis? Toont
het ons dan. Gij volgt niets
dan vermoedens en gij doet niets dan liegen.”
149. Zeg: “Van Allah is het afdoende bewijs. Als Hij had gewild zou Hij u zeker
allen hebben geleid.”
150. Zeg: “Brengt uw getuigen die getuigenis willen afleggen, dat Allah dit
heeft verboden.” Als zij
getuigen, getuig niet met hen, noch volg de boze neigingen van degenen die Onze
tekenen verloochenen en
van degenen, die niet in het Hiernamaals geloven en die medegoden aan hun Heer
toeschrijven.
151. Zeg: “Komt, ik zal u verkondigen, wat uw Heer heeft verboden;” n.l. dat gij
iets met Hem
vereenzelvigt en dat gij uw ouders niet goed behandelt en dat gij uw kinderen
uit armoede doodt. – Wij zijn
het, Die voor u en voor hen zorgen – en dat gij onbetamelijke daden hetzij
openlijk of in het geheim begaat en
dat gij een ziel ten onrechte doodt die Allah heilig heeft verklaard. Dit is,
hetgeen Hij u heeft bevolen, opdat
gij moogt begrijpen.
152. Beheert het eigendom van de wees, voordat hij volwassen is, niet anders dan
op de beste wijze. En
geeft de volle maat en het volle gewicht met rechtvaardigheid. Wij belasten geen
ziel boven haar vermogen.
En leeft, wanneer gij spreekt, rechtvaardigheid na, zelfs wanneer het een
bloedverwant betreft en vervult het
verbond van Allah. Dit is, hetgeen Hij u vermaant, opdat gij er lering uit moogt
trekken.
153. En dit is het rechte pad dat tot Mij leidt. Volgt het daarom en volgt geen
andere wegen opdat zij u
niet van Mijn weg afleiden. Hiertoe vermaant Hij u, opdat gij vroom moogt zijn.
154. En Wij gaven Mozes het Boek, als voltooiing van de gunst aan hem die goed
wilde doen en een
uitleg van alle dingen en een leidraad en een barmhartigheid, opdat zij in de
ontmoeting van hun Heer
mochten geloven.
155. En dit is een Boek dat Wij hebben nedergezonden, vol van zegeningen. Volgt
het daarom en hoedt
u, opdat u barmhartigheid mag worden betoond.
156. Opdat gij niet zoudt zeggen: “Het Boek was alleen geopenbaard voor twee
volkeren die vòòr ons
leefden, en wij waren inderdaad met de inhoud er van onbekend.”
157. Of ingeval gij zoudt zeggen: “Voorzeker, als ons het Boek was
nedergezonden, zouden wij beter
zijn geleid dan zij.” Er is nu een duidelijk bewijs, leiding en barmhartigheid
van uw Heer tot u gekomen. Wie
is onrechtvaardiger dan hij die de tekenen van Allah verwerpt en er zich van
afkeert? Wij zullen degenen, die
zich van Onze tekenen afwenden met een vreselijke straf vergelden omdat zij zich
hebben afgewend.
158. Verwachten zij niets anders dan dat engelen tot hen zouden komen, of dat
hun Heer zou
verschijnen of dat enige der tekenen van uw Heer zouden plaatshebben? Op de dag,
wanneer enige der
tekenen van uw Heer zullen verschijnen, zal het geloven geen ziel baten die
voorheen niet geloofde noch
iets goeds door haar geloof verdiende. Zeg: “Wacht, Wij wachten ook.”
159. Degenen, die scheiding in hun godsdienst maken en zich in secten verdelen –
gij hebt met hen niets
uitstaande. Hun zaak rust in Allah’s handen dan zal Hij hen bekend maken met
hetgeen zij deden.
160. Wie een goede daad verricht zal tienmaal zoveel ontvangen, maar wie een
slechte daad verricht zal
alleen een daaraan gelijke vergelding ontvangen; hun zal geen onrecht worden
aangedaan.
161. Zeg: “Wat mij betreft, mijn Heer heeft mij op het rechte pad geleid – een
goed geloof, de godsdienst
van Abraham, de oprechte. En hij behoorde niet tot de afgodendienaren.”
162. Zeg: “Mijn gebed en mijn offer, mijn leven en mijn dood zijn gewijd aan
Allah, de Heer der
Werelden.”
163. “Hij heeft geen gelijken. Zo is mij bevolen en ik ben de eerste der
Moslims.”
164. Zeg: “Zal ik een andere Heer begeren buiten Allah, terwijl Hij de Heer
aller dingen is?” En geen ziel
handelt dan voor zichzelf alleen, noch draagt een lastdrager de last van
anderen. Dan zal uw terugkeer tot uw
Heer zijn en Hij zal u verklaren, waarover gij twisttet.
165. En Hij is het, die u op aarde tot opvolgers maakte en Hij heeft sommigen
uwer in rang boven
anderen verheven, opdat Hij u door hetgeen Hij u heeft gegeven, moge beproeven.
Voorzeker, uw Heer is
vlug in het straffen en voorzeker, Hij is Vergevensgezind, Genadevol.
7. De Verheven Plaatsen (Al-Aa’raaf)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem Saad.
2. (Dit is) een (volmaakt) Boek, dat aan u is geopenbaard – laat er daarom in uw
hart geen twijfel zijn om
er mede te waarschuwen; – dit is een aanmaning voor de gelovigen.
3. Volgt hetgeen u van uw Heer is nedergezonden en volgt geen andere vrienden,
dan Hem. Hoe gering
is de lering, die gij trekt.
4. Hoeveel steden hebben Wij vernietigd! Onze straf overviel hen gedurende de
nacht of tijdens de
middagslaap.
5. Toen Onze Straf over hen kwam, was hun roep niet anders dan dat zij zeiden:
“Wij waren inderdaad
onrechtvaardigen.”
6. En Wij zullen degenen, tot wie de boodschappers waren gezonden zeker ter
verantwoording roepen;
en Wij zullen de boodschappers ook ondervragen.
7. Dan zullen Wij hen zeker met kennis doen weten; want Wij zijn nooit afwezig.
8. En het wegen (der menselijke daden) zal op die Dag eerlijk zijn. Degenen,
wier schalen zwaar zijn
zullen slagen.
9. En zij, wier schalen licht zullen zijn, deden hun zielen tekort, omdat zij
ten opzichte van Onze tekenen
onrechtvaardig waren.
10. En Wij hebben u op aarde gevestigd en u daarop van middelen van bestaan
voorzien. Hoe weinig
dankbaar zijt gij!
11. Wij schiepen u, daarna vormden Wij u; toen zeiden Wij tot de engelen:
“Onderwerpt u aan Adam”
en zij onderwierpen zich, behalve Iblies; hij behoorde niet tot degenen die zich
onderwierpen.
12. (Allah) zeide: “Wat belette u, u te onderwerpen, toen Ik u (dat) gebood?”
Hij antwoordde: “Ik ben
beter dan hij. Gij hebt mij uit vuur en hem uit klei geschapen.
13. (Allah) zeide: “Verwijder u van hier – het is niet aan u, hier hoogmoedig te
zijn. Ga heen, gij behoort
stellig tot degenen, die vernederd zullen worden.”
14. Hij zeide: “Geef mij uitstel tot aan de Dag waarop zij zullen worden
opgewekt.”
15. (Allah) zeide: “U is uitstel verleend.”
16. Hij antwoordde: “Welnu, daar gij mij liet dwalen zal ik hen voorzeker in de
weg gaan zitten op Uw
rechte pad.”
17. “Dan zal ik mij gewis vòòr hen en achter hen en van hun rechter en van hun
linker zijde tonen en Gij
zult de meesten hunner niet dankbaar vinden.”
18. (Allah) zeide: “Ga heen, veracht en verworpen. Wie hunner u ook zal volgen,
Ik zal voorzeker de hel
met u allen vullen.”
19. “O, Adam, vertoef met uw vrouw in de tuin en eet, wat gij wilt, maar nadert
deze boom niet, anders
zult gij tot de onrechtvaardigen behoren.”
20. Maar Satan fluisterde hun (boze ingevingen) in opdat hij hun naaktheid zou
openbaren die voor hen
verborgen was, en zeide: “Uw Heer heeft u deze boom alleen verboden, opdat gij
geen engelen of eeuwig-
levenden zoudt worden.”
21. En hij zwoer tot hen: “Ik ben voor u zeker een oprechte raadgever.”
22. Zo deed hij hen door bedrog vallen. En toen zij van de boom proefden werd
hun naaktheid hun
duidelijk en zij begonnen zich te bedekken met bladeren uit de tuin. En hun Heer
riep hen en zeide: “Verbood
Ik u die boom niet en zeide Ik niet tot u: ‘Voorwaar, Satan is een openlijke
vijand voor u’?”
23. Zij antwoordden: “Onze Heer, wij hebben onszelf onrecht aangedaan en als Gij
ons niet vergeeft en
ons niet genadig zijt, zullen wij zeker tot de benadeelden behoren.
24. Hij zeide: “Gaat heen, sommigen uwer zullen de vijanden van anderen zijn. En
er is voor u een
verblijfplaats op aarde en een voorziening voor een bepaalde tijd.”
25. Hij zeide: “Gij zult daarop leven en sterven en gij zult daarvandaan worden
opgewekt.”
26. O kinderen van Adam! Wij hebben u inderdaad kleding nedergezonden om uw
naaktheid te
bedekken, ook om sierlijk te zijn, doch het kleed van godsvrucht is het beste.
Dit is een teken van Allah,
opdat zij er lering uit mogen trekken.
27. O kinderen van Adam, laat Satan u niet verleiden, zoals hij uw ouders uit
het paradijs verdreef en
hen van hun kleding beroofde, opdat hij hun hun naaktheid mocht tonen. Waarlijk,
hij ziet u, hij en zijn stam,
vanwaar gij hen niet ziet. Voorzeker, Wij hebben de duivelen vrienden gemaakt
voor hen, die niet geloven.
28. En wanneer zij een slechte daad begaan, zeggen zij: “Wij zagen dit onze
vaderen doen en Allah heeft
het ons bevolen.” Zeg: “Allah legt nooit slechte daden op. Zegt gij van Allah,
hetgeen gij niet weet?”
29. Zeg: “Mijn Heer heeft rechtvaardigheid bevolen. En dat gij uw aandacht
behoorlijk richt, ter
gelegenheid van aanbidding en Hem aanroept in zuivere gehoorzaamheid aan Hem.
Zoals Hij u deed
ontstaan, zo zult gij wederkeren.
30. Sommigen heeft Hij geleid en bij anderen werd dwaling hun deel. Zij hebben
buiten Allah de bozen
tot vrienden genomen en zij denken dat zij recht geleid zijn.
31. O, kinderen van Adam, let op uw uiterlijk ter gelegenheid van aanbidding en
eet en drinkt, maar
verkwist niet. Hij heeft de verkwisters zeker niet lief.
32. Zeg: “Wie heeft de tooi van Allah, die Hij voor Zijn dienaren heeft
voortgebracht en zuiver voedsel,
verboden?” Zeg: “Zij zijn ook voor de gelovigen in het tegenwoordige leven en
voor hen alleen op de Dag
der Opstanding.” Zo verklaren Wij de tekenen aan een volk dat begrip heeft.
33. Zeg: “Mijn Heer heeft slechte daden, hetzij openlijk of in het geheim
verboden en zonde en
ongerechtvaardigde opstand; en dat gij datgene met Allah vereenzelvigt, waarvoor
Hij u geen gezag heeft
nedergezonden en dat gij van Allah dingen zegt, die gij niet weet.
34. En er is voor elk volk een termijn en wanneer hun tijd is gekomen kunnen zij
geen uur uitstel krijgen,
noch kunnen zij vooruitlopen.
35. O, kinderen van Adam, als boodschappers vanuit uw midden tot u komen, die
Mijn tekenen aan u
voordragen, dan, wie Allah zal vrezen en goede daden verrichten, over hen zal
geen vrees komen, noch
zullen zij treuren.
36. Maar zij, die Onze tekenen verloochenen en er zich hoogmoedig van afkeren –
dezen zullen de
bewoners van het Vuur zijn, zij zullen daarin vertoeven.
37. Wie is dan onrechtvaardiger dan hij, die een leugen over Allah uit, of Zijn
tekenen verloochent?
Dezen zijn het, die hun lot zullen ondergaan zoals het verordend is, als Onze
boodschappers hen zullen
bezoeken om hun zielen weg te nemen; zij zullen hen vragen: “Waar is hetgeen gij
naast Allah aanriept?” Zij
zullen antwoorden: “Het is verloren geraakt voor ons,” en zij zullen tegen
zichzelven getuigen, dat zij
ongelovig waren.
38. Hij zal zeggen: “Gaat onder de volkeren van djinn en mensen die vòòr u
heengingen, het Vuur
binnen.” Steeds wanneer een volk er binnengaat zal het zijn zustervolk
vervloeken, totdat, wanneer zij er
allen opeenvolgend in zijn aangekomen, de laatsten over de eersten hunner zullen
zeggen: “Onze Heer,
dezen deden ons dwalen, geef hun daarom een dubbele straf van het Vuur.” Hij
(Allah) zal zeggen: “Er is
voor iedereen het dubbele, maar gij weet het niet.”
39. En de eersten hunner zullen tot de laatsten zeggen: “Gij zijt niet boven ons
verheven, smaakt daarom
de straf voor al hetgeen gij deedt.”
40. Voorzeker, voor hen die Onze tekenen verloochenen en er zich hoogmoedig van
afwenden, zullen de
poorten van de Hemel niet worden geopend, noch zullen zij in het paradijs komen;
eer zou een kameel door
het oog van een naald gaan. En zo vergelden Wij de daden der schuldigen.
41. Zij zullen de hel tot bed en bedekkingen hebben. En zo vergelden Wij de
onrechtvaardigen.
42. Maar, die geloven en goede werken verrichten – Wij belasten geen ziel boven
haar vermogen – dezen
zullen de bewoners van het paradijs zijn, zij zullen daarin vertoeven.
43. Welke wrok er ook in hun hart moge zijn, wij zullen deze van hen
verwijderen. Er zullen rivieren voor
hen vloeien. En zij zullen zeggen: “Alle lof komt Allah toe, Die ons hiertoe
heeft geleid. En als Allah ons niet
had terechtgewezen, hadden wij geen leiding kunnen vinden. De boodschappers van
onze Heer brachten
inderdaad de waarheid.” En er zal hen worden toegeroepen: “Dit is het paradijs,
dat u als erfdeel is gegeven,
voor hetgeen gij deedt.”
44. De bewoners van het paradijs zullen naar de bewoners van de hel roepen: “Wij
hebben bevonden
waar te zijn, wat onze Heer ons beloofde. Hebt gij ook bevonden, waar te zijn
wat uw Heer u beloofde?” Zij
zullen zeggen: “Ja.” Dan zal er een woordvoerder onder hen verkondigen: “De
vloek van Allah rust op de
onrechtvaardigen,
45. Die anderen van het pad van Allah weerhielden, het oneffen wensende, en die
het Hiernamaals
verwierpen.”
46. En er zal een scheiding tussen beiden zijn; en er zullen op de verheven
plaatsen mannen zijn die
allen aan hun merktekenen herkennen. En zij zullen tot de bewoners van het
paradijs roepen: “Vrede zij over
u.” Dezen zullen het paradijs nog niet zijn binnengegaan, maar zij hopen het.
47. En wanneer hun ogen naar de bewoners van het Vuur zijn gericht, zullen zij
zeggen: “Onze Heer,
plaats ons niet onder het onrechtvaardige volk.”
48. En de bewoners van de verheven plaatsen zullen tot de mensen die zij aan hun
merktekenen
herkennen roepen: “Uw aantal, noch datgene waarover gij hoogmoedig waart, heeft
u kunnen helpen.”
49. Zijn dezen het aangaande welke gij hebt gezworen dat Allah hun geen
barmhartigheid zou
schenken? “Gaat het paradijs binnen, er zal geen vrees over u komen, noch zult
gij treuren,”
50. En de bewoners van het Vuur zullen tot de bewoners van het paradijs roepen:
“Giet wat water over
ons uit of iets, waarmnee Allah u heeft voorzien.” Zij zullen antwoorden: “Allah
heeft voorzeker dit voor de
ongelovigen verboden.”
51. Degenen, die hun godsdienst tot tijdverdrijf en tot vermaak namen en wie het
leven van de wereld
had bedrogen, Wij zullen hen deze Dag vergeten, zoals zij de ontmoeting op deze
dag vergaten en zoals zij
Onze tekenen verwierpen.
52. En Wij hebben hun voorzeker een Boek gebracht, dat Wij met kennis hebben
uiteengezet, als leiding
en barmhartigheid voor een volk dat gelooft.
53. Wachten zij slechts op (een andere) verklaring daarvan? De Dag, waarop deze
komen zal, zullen
degenen die het voorheen vergaten, zeggen: “De boodschappers van onze Heer
brachten inderdaad de
waarheid, zullen wij dan enige bemiddelaars hebben, die voor ons zullen
bemiddelen? Of konden wij worden
teruggezonden (naar de aarde), opdat wij anders mochten doen, dan hetgeen wij
deden?” Zij deden hun ziel
inderdaad tekort en hetgeen zij verzonnen is voor hen verloren gegaan.
54. Voorzeker, uw Heer is Allah, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep;
daarna zette Hij
Zich op deTroon neder. Hij doet de nacht de dag bedekken, die hem snel opvolgt.
De zon en de maan en de
sterren zijn door Zijn gebod in dienst gesteld. Voorwaar, van Hem is de
schepping en het gebod. Gezegend
is Allah, de Heer der Werelden.
55. Roept uw Heer in nederigheid en in het verborgene aan. Hij heeft de
overtreders zeker niet lief.
56. En schept geen wanorde op aarde, nadat zij is geordend en roept Hem met
vrees en hoop aan.
Voorzeker, de Barmhartigheid van Allah is de goeden nabij.
57. En Hij is het, Die de winden als blijde tijdingen voor Zijn barmhartigheid
uitzendt; totdat, wanneer zij
zware wolken dragen, Wij ze naar een dor land drijven, daarna zenden Wij er
water uit neder, dan brengen
Wij alle soorten vruchten voort; zo wekken Wij de doden op, opdat gij er lering
uit moogt trekken.
58. En het goede land – de plantengroei komt er in overvloed van voort door het
gebod van zijn Heer –
en hetgeen slecht is levert alleen schaarste op. Zo wisselen Wij de tekenen af
voor een volk dat dankbaar is.
59. Wij zonden Noach tot zijn volk en hij zeide: “O, mijn volk, aanbidt Allah,
gij hebt geen god naast
Hem. Ik vrees voor u de straf van de grote Dag.”
60. De leiders van zijn volk antwoordden: “Wij zien dat gij in openlijke dwaling
verkeert.”
61. Hij zeide: “O, mijn volk, er is in mij geen dwaling, doch ik ben een
boodschapper van de Heer der
Werelden.”
62. “Ik breng u de boodschappen van mijn Heer over en geef u oprechte raad en ik
weet van Allah wat
gij niet weet.”
63. “Verwondert gij u, dat er een aanmaning van uw Heer tot u is gekomen door
een man uit uw midden
opdat hij u moge waarschuwen en opdat gij rechtvaardig moogt worden en opdat u
barmhartigheid moge
worden betoond?”
64. Maar zij verloochenden hem; Wij redden hem en degenen die met hem in de ark
waren en Wij
verdronken degenen, die Onze tekenen verwierpen. Zij waren inderdaad een
verblind volk.
65. En tot (het volk van) Aad (zonden Wij) hun broeder Hoed. Hij zeide: “O mijn
volk, aanbidt Allah, gij
hebt geen andere god naast Hem. Wilt gij dan niet (God) vrezen?”
66. De ongelovige leiders van zijn volk zeiden: “Wij zien u als een dwaze en wij
denken, dat gij tot de
leugenaars behoort.”
67. Hij antwoordde: “O, mijn volk, er is in mij geen dwaasheid, maar ik ben een
boodschapper van de
Heer der Werelden.”
68. “Ik breng u de woorden van mijn Heer en ik ben voor u een eerlijke
raadgever.”
69. “Verwondert gij u, dat er een waarschuwing van uw Heer tot u is gekomen door
een man uit uw
midden, opdat hij u moge waarschuwen? ” Hij maakte u na het volk van Noach tot
erfgenamen en deed u
overvloedig in kracht toenemen. Gedenkt daarom de gunsten van Allah, opdat gij
moogt slagen.”
70. Zij zeiden: “Zijt gij tot ons gekomen opdat wij Allah alleen moeten
aanbidden en de goden die onze
vaderen aanbaden zullen verlaten? Breng ons dan hetgeen waarmede gii ons
bedreigt, als gij oprecht zigt.”
71. Hij antwoordde: “Straf en toorn van uw Heer hebben u reeds getroffen.
redetwist gij met mij over
namen, die gij hebt genoemd – gij en uw vaderen – waarvoor Allah geen gezag
heeft nedergezonden? Wacht
dan, ik ben met u onder de wachtenden.”
72. En Wij redden hem en degenen, die met hem waren door Onze barmhartigheid en
Wij sneden de
levenswortel af van degenen die Onze tekenen verloochenden. En dezen waren geen
gelovigen.
73. Naar de Samoed (kwam) hun broeder Salih. Hij zeide: “O mijn volk, aanbidt
Allah; gij hebt geen
andere god naast Hem. Voorwaar er is een duidelijk bewijs van uw Heer tot u
gekomen; deze kamelin is van
Allah, een teken voor u. Laat haar daarom met rust opdat zij zich van Allah’s
aarde moge voeden en doet
haar geen leed, anders zal een pijnlijke straf u bereiken.”
74. En herinnert u, toen Hij u na (het volk van) Aad tot opvolgers maakte en u
vestigde in het land; gij
bouwdet paleizen in de vlakten en gij hieuwt huizen uit de bergen. Gedenkt
daarom de gunsten van Allah en
wandelt niet op aarde, onheil stichtend.
75. De leiders van zijn volk, die aanmatigend waren, zeiden tot de gelovigen,
die zij zwak achtten: “Weet
gij zeker, dat Salih een door zijn Heer gezondene is?” Zij antwoordden: “Wij
geloven voorzeker in hetgeen,
waarmede hij gezonden is.”
76. Degenen die aanmatigend waren zeiden: “Voorwaar, wij geloven niet in hetgeen
waarin gij gelooft.”
77. Toen verlamden zij de kamelin en overtraden het gebod van hun Heer en
zeiden: “O, Salih, breng
ons hetgeen, waarmede gij ons hebt bedreigd, als gij tot de boodschappers
behoort.”
78. De aardbeving overviel hen en zij lagen uitgestrekt op de grond in hun
huizen.
79. Toen wendde Salih zich van hen af en zeide: “O, mijn volk, ik bracht u de
boodschap van mijn Heer
en bood u oprechte raad aan, maar gij houdt niet van oprechte raadgevers.”
80. En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: “Pleegt gij een gruweldaad zoals
niemand ter wereld ooit vòòr u
pleegde?”
81. “Gij nadert met wellust mannen, in plaats van vrouwen. Neen, gij zijt een
volk dat de perken te
buiten gaat.”
82. Het antwoord van zijn volk was slechts: “Verdrijft hen uit uw stad, want zij
zijn mannen die zich rein
willen houden.”
83. Wij redden hem en zijn familie, met uitzondering van zijn vrouw, zij
behoorde tot de
achterblijvenden.
84. En Wij deden een regen van stenen over hen komen. Ziet nu wat het einde was
van de schuldigen.
85. En tot Midian hun broeder Shoaib. Hij zeide: “O, mijn volk, aanbidt Allah,
gij hebt geen god naast
Hem. Er is inderdaad een duidelijk teken van uw Heer tot u gekomen. Geeft daarom
volle maat en ruim
gewicht en vermindert het aan de mensen verschuldigde niet en schept geen
wanorde op aarde nadat zij
geordend is. Dit is beter voor u, als gij gelovigen zijt.”
86. “En wacht niet op de wegen om degenen die in Hem geloven te bedreigen en van
het pad van Allah
af te houden en het oneffen te maken. En gedenkt, hoe gij weinigen waart en Hij
u vermenigvuldigde. En ziet
wat het einde was van de onruststokers.”
87. “En als er een groep onder u is die gelooft in hetgeen waarmede ik ben
gezonden en een andere
groep die dit niet gelooft, wacht dan geduldig totdat Allah onder ons richt.
Want Hij is de beste Rechter.”
88. De leidende mannen van zijn volk die aanmatigend waren, antwoordden: “Wij
zullen u, o Shoaib, en
de gelovigen met u zeker uit onze stad verdrijven tenzij gij tot onze godsdienst
terugkeert.” Hij zeide: “Zelfs
al zijn wij er afkerig van?”
89. En indien wij tot uw godsdienst terugvallen, nadat Allah ons er van heeft
gered, dan hebben wij
voorzeker een leugen aangaande Allah verzonnen. En het past ons niet er naar te
willen terugkeren, behalve,
wanneer Allah, onze Heer, dit zou willen. Onze Heer omvat alle dingen in Zijn
kennis. Wij hebben in Allah
ons vertrouwen gelegd. Oordeel daarom, onze Heer, tussen ons en ons volk in
waarheid en Gij zijt de beste
Rechter.
90. En de leidende mannen van zijn volk die niet geloofden, zeiden: “Als gij
Shoaib volgt, zult gij zeker
verliezers zijn.”
91. Daarom greep de aardbeving hen en zij lagen uitgestrekt op de grond in hun
huizen.
92. Degenen, die Shoaib verloochenden werden (zo vernietigd) alsof zij er nooit
in hadden gewoond.
Degenen, die Shoaib van leugen beschuldigden – zij waren de verliezers.
93. Daarna wendde hij zich van hen af en zeide: “O mijn volk, ik heb u inderdaad
de boodschap van mijn
Heer overgebracht en ik gaf u oprechte raad. Hoe moet ik dan om een ongelovig
volk treuren?”
94. En Wij zonden nimmer een profeet naar een stad zonder dat Wij het volk er
van met tegenspoed en
lijden troffen, opdat zij zouden verootmoedigen.
95. Daarna verwisselden Wij het boze met het goede, totdat zij groeiden en
zeiden: “Lijden en geluk
wedervoeren onze vaderen ook.” Dan grepen Wij hen plotseling terwijl zij er niet
aan dachten.
96. En indien de mensen van die steden hadden geloofd en rechtvaardig waren
geweest, zouden Wij
zeker zegeningen van de hemel en van de aarde voor hen hebben gezonden, maar zij
verloochenden (onze
profeet); daarom grepen Wij hen vanwege hun daden.
97. Zijn de bewoners der steden veilig voor de komst van Onze straf over hen, ‘s
nachts, terwijl zij
slapen?
98. Of zijn de bewoners dezer steden veilig voor Onze straf die over hen zou
kunnen komen, des daags
terwijl zij zich vermaken?
99. Zijn zij dan veilig voor Allah’s voornemen? En niemand waant zich veilig
voor Allah’s voornemen,
dan het volk dat te gronde gaat.
100. Doet het degenen, die de aarde beerven na haar (vroegere) bewoners niet
inzien, dat, indien Wij
het willen, Wij hen om hun zonden treffen en hun hart verzegelen, zodat zij niet
meer horen?
101. Zo waren de steden wier verhaal Wij u hebben verteld. En voorzeker hun
boodschappers kwamen
met duidelijke tekenen tot hen. Doch zij wilden niet geloven omdat zij voorheen
reeds loochenden. Zo zegelt
Allah het hart der ongelovigen.
102. Wij vonden in de meesten hunner geen (trouw aan het) verbond en Wij
bevonden dat de meesten
hunner overtreders waren.
103. Toen zonden Wij na hen (de vorige boodschappers) Mozes met Onze tekenen
naar Pharao en zijn
leiders, maar zij geloofden er niet in. Ziet hoe het einde was van de
onruststokers.
104. En Mozes zeide: “O, Pharao, ik ben waarlijk een boodschapper van de Heer
der Werelden.”
105. “Ik mag slechts de waarheid over Allah spreken. Ik ben met een duidelijk
teken van uw Heer tot u
gekomen; zend daarom de kinderen Israëls met mij mee.”
106. Hij antwoordde: “Als gij inderdaad met een teken zijt gekomen breng het
naar voren als gij tot de
waarachtigen behoort.”
107. Hij (Mozes) wierp zijn stok neder en ziet, het was duidelijk een slang.
108. En hij haalde zijn hand tevoorschijn en ziet, zij was wit (geworden) voor
de toeschouwers.
109. De leiders van het volk van Pharao zeiden: “Dit is gewis een vaardige
tovenaar.”
110. “Hij wil u uit uw land zetten. Wat raadt gij nu aan?”
111. Zij zeiden: “Geef hem en zijn broeder tijd en zend (intussen) omroepers de
steden in,
112. Die elke vaardige tovenaar tot u zullen brengen.”
113. En de tovenaars kwamen tot Pharao en zeiden: “Wij zullen natuurlijk als wij
de overhand krijgen
een beloning ontvangen.”
114. Hij (Pharao) antwoordde: “Ja en gij zult tot de gunstelingen behoren.”
115. Zij zeiden: “O Mozes zult gij of zullen wij het eerst werpen?”
116. Hij antwoordde: “Werpt gij.” En toen zij wierpen, betoverden zij de ogen
der mensen en deden hen
vrezen en toonden hun grote toverkunst.
117. En Wij bezielden Mozes en zeiden: “Werp uw stok neder” en ziet, deze slokte
al hetgeen zij
getoverd hadden op.
118. Zo werd de waarheid bevestigd en bleek wat zij deden ijdel te zijn.
119. Zo werden zij verslagen en vernederd.
120. En de tovenaars werden bewogen zich neder te werpen.
121. En zeiden: “Wij geloven in de Heer der Werelden.”
122. “De Heer van Mozes en Aäron.”
123. Pharao zeide: “Hebt gij vòòr ik het u toestond in Hem geloofd? Dit is
voorzeker een complot dat gij
in de stad hebt gesmeed, opdat gij haar bewoners er uit moogt verdrijven maar
gij zult het weldra te weten
komen.”
124. “Ik zal gewis uw handen en uw voeten aan tegengestelde zijden (rechts en
links) doen afsnijden.
Dan zal ik u allen tezamen laten kruisigen.”
125. Zij antwoordden: “Wij zullen voorzeker naar onze Heer terugkeren.”
126. En gij neemt alleen wraak op ons omdat wij in de tekenen van onze Heer
hebben geloofd toen zij
ons getoond werden. Onze Heer, stort standvastigheid over ons uit en doe ons
sterven terwijl wij Moslims
zijn.”
127. En de leiders van het volk van Pharao zeiden: “Wilt gij Mozes en zijn volk
in het land wanorde
laten scheppen en u en uw goden laten verzaken?” Hij antwoordde: “Wij zullen hun
zonen doden en hun
vrouwen sparen. Zeker wij hebben macht over hen.”
128. Mozes zeide tot zijn volk: “Zoekt de hulp van Allah en weest geduldig.
Voorzeker, de aarde
behoort aan Allah. Hij geeft haar als erfdeel aan wie Zijner dienaren Hij wil en
de uiteindelijke overwinning is
voor de godvrezenden.
129. Zij antwoordden: “Wij werden vervolgd, voordat gij tot ons kwaamt en nadat
gij tot ons zijt
gekomen.” Hij (Mozes) zeide: “Waarschijnlijk gaat uw Heer uw vijand vernietigen
en u tot stedehouders in
het land maken, dan zal Hij zien hoe gij handelt.”
130. En Wij straften het volk van Pharao door droogte en met schaarste van
vruchten, opdat zij er lering
uit mochten trekken.
131. Wanneer er goeds tot hen kwam zeiden zij: “Dit komt ons toe.” En als hen
kwaad overkwam,
schreven zij de tegenspoed toe aan Mozes en zijn metgezellen. Let op! Hun
tegenspoed was eveneens van
Allah. Maar de meesten hunner weten het niet.
132. En zij zeiden (tot Mozes): “Welk teken gij ons ook moogt brengen om er ons
mede te betoveren, wij
zullen stellig niet in u geloven.”
133. Toen zonden Wij de storm en de sprinkhanen en de luizen en de kikvorsen en
bloed over hen – als
duidelijke tekenen, doch zij gedroegen zich hoogmoedig en waren een schuldig
volk.
134. En toen de straf op hen viel, zeiden zij: “O, Mozes, bid voor ons tot uw
Heer, zoals Hij u heeft
beloofd. Als gij de plaag van ons verwijdert, zullen wij u zeker geloven en wij
zullen de kinderen Israëls
voorzeker met u laten gaan.
135. Maar toen Wij de straf van hen verwijderden voor een bepaalde termijn, die
zij moesten
voleindigen, ziet, toen braken zij (hun beloften.)
136. Wij straften hen derhalve en verdronken hen in zee, omdat zij Onze tekenen
verloochenden en er
geen acht op sloegen.
137. En Wij deden de mensen die voor zwak werden gehouden de oostelijke en
westelijke gedeelten van
het land, welke Wij zegenden, erven. En het genadevolle woord van uw Heer werd
voor de kinderen Israëls
vervuld omdat zij geduldig waren geweest; en Wij vernietigden al hetgeen Pharao
en zijn volk hadden
gebouwd en al hetgeen zij hadden opgericht.
138. En Wij deden de kinderen Israëls door de zee trekken en zij kwamen tot een
volk dat aan zijn
afgoden was gehecht. Zij zeiden: “O, Mozes, maak ons een god zoals dit (volk)
goden heeft.” Hij
antwoordde: “Gij zijt zeker een onwetend volk.”
139. “Wat dezen betreft, al hetgeen waarmede zij zich bezig houden, zal worden
vernietigd en al hetgeen
zij doen zal vergeefs zijn.”
140. Hij zeide (verder): “Zal ik u een andere god dan Allah zoeken, terwijl Hij
u boven de volkeren heeft
verheven?”
141. Toen Wij u van Pharao’s volk verlosten dat u aan een marteling onderwierp
en uw zonen doodde
en uw vrouwen spaarde. En daarin lag voor u een zware beproeving van uw Heer.
142. En Wij maakten met Mozes een overeenkomst van dertig nachten en vulden ze
met tien nachten
aan. Aldus werd de periode, die door zijn Heer was vastgesteld tot veertig
nachten aangevuld. En Mozes
zeide tot zijn broeder Aäron: “Wees mijn plaatsvervanger onder mijn volk in mijn
afwezigheid en beheer wel
en volg de weg der onruststokers niet.”
143. En toen Mozes op Onze vastgestelde tijd kwam en zijn Heer tot hem sprak,
zeide hij: “Mijn Heer,
toon U aan mij, opdat ik U moge aanschouwen.” Hij (Allah) antwoordde: “Gij zult
Mij stellig niet kunnen
aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft, dan zult
gij Mij wel kunnen zien.” En
toen zijn Heer Zich op de berg openbaarde, brak deze in stukken en Mozes viel
bewusteloos neder. En toen
hij tot zichzelf kwam, zeide hij: “Heilig zijt Gij, ik wend mij tot U en ik ben
de eerste der gelovigen.”
144. Allah zeide: “O, Mozes, Ik heb u door Mijn boodschappen en Mijn woord boven
de volkeren
uitverkoren. Houd u daarom vast aan hetgeen Ik u heb gegeven en behoor tot de
dankbaren.”
145. En Wij schreven op de tafelen allerhande raad en uitleg voor alles. Houd u
er aan en beveel uw
volk, dit alles stipt op te volgen. Ik zal u weldra de verblijfplaats der
overtreders tonen.
146. Ik zal voorzeker degenen, die ten onrechte trots handelen op aarde weldra
van Mijn tekenen
afkeren; en hoewel zij alle tekenen zien, zullen zij er niet in geloven, en als
zij het pad der rechtvaardigheid
zien zullen zij dit als weg niet aanvaarden, maar indien zij het pad der dwaling
zien, zullen zij deze als weg wel
inslaan. Dat komt, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er onachtzaam op
waren.
147. En zij, die Onze tekenen en de laatste Ontmoeting verloochenen – hun werken
zullen verloren gaan.
Zullen zij worden beloond, anders dan voor hetgeen zij deden?
148. En het volk van Mozes maakte van hun sieraden in zijn afwezigheid het
lichaam van een kalf – dat
een loeiende toon voortbracht. Zagen zij niet, dat het niet tot hen kon spreken,
noch hen naar een goede
weg leiden? Zij namen het, (als hun god) en zij waren overtreders.
149. Toen zij wroeging gevoelden en zagen, dat zij inderdaad gedwaald hadden,
zeiden zij: “Als onze
Heer ons geen barmhartigheid betoont en ons vergeeft, zullen wij gewis tot de
verliezers behoren.”
150. En toen Mozes verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk terugkeerde, zeide
hij: “Hetgeen gij in mijn
afwezigheid deedt, was slecht. Hebt gij u gehaast vòòr het gebod van uw Heer?”
En hij legde de tafelen
neder en greep zijn broeders haar en sleepte hem naar zich toe. Hij (Aäron)
zeide: “Zoon van mijn moeder,
het volk achtte mij inderdaad zwak en wilde mij doden. Laat zich de vijanden
daarom niet over mij verblijden
en plaats mij niet bij het onrechtvaardige volk.”
151. Hij (Mozes) zeide: “Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en laat ons tot
Uw barmhartigheid toe
want Gij zijt de Allergenadigste.
152. Voorzeker, degenen die het kalf aanbaden zal de toorn van hun Heer en de
vernedering in het
tegenwoordig leven treffen En zo bejegenen Wij degenen, die een leugen
verzinnen.
153. Doch diegenen die kwaad doen en daarna berouw tonen en geloven, voorzeker
uw Heer is dan
Vergevensgezind, Genadevol.
154. Toen Mozes’ toorn was gekalmeerd, nam hij de tafelen en er was leiding en
barmhartigheid in het
geschrift voor degenen, die hun Heer vrezen.
155. En Mozes koos voor Onze ontmoeting zeventig mannen van zijn volk. Maar toen
de aardbeving
hen achterhaalde, zeide hij: “Mijn Heer, als het U had behaagd, kondet, Gij hen
en mij voordien reeds hebben
vernietigd. Wilt Gij ons verdelgen voor hetgeen de dommen onder ons hebben
gedaan? Dit is niets dan een
beproeving van U. Gij laat daardoor dwalen wie Gij wilt en Gij leidt wie Gij
wilt. Gij zijt onze Beschermer ,
vergeef ons daarom en toon ons barmhartigheid en Gij zijt de Beste
Vergevensgezinde.”
156. “En verorden het goede voor ons in deze wereld en in het Hiernamaals; wij
zijn tot U gekomen.”
Allah antwoordde: “Ik zal Mijn straf opleggen aan wie Ik wil, maar Mijn
barmhartigheid omvat alle dingen.
Zo zal Ik het verordenen voor degenen die Mij vrezen en de Zakaat betalen en
voor hen die in Onze tekenen
geloven.”
157. “Hun, die de boodschapper, de reine profeet volgen, die zij in de Torah en
het Evangelie
beschreven vinden, legt hij het goede op en verbiedt het kwade, veroortooft hun
de goede dingen en
verbiedt de slechte en ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden.
Zij, die in hem geloven en hem
eren en ondersteunen en het licht dat met hem is nedergezonden volgen, zullen
gewis slagen.
158. Zeg: “O mensdom, ik ben u allen tot een boodschapper van Allah, aan Wie het
koninkrijk der
hemelen en der aarde behoort. Er is geen God naast Hem. Hij geeft het leven en
doet sterven. Gelooft daarom
in Allah en Zijn boodschapper, de reine Profeet, die in Allah en Zijn woorden
gelooft en volgt hem opdat gij
recht geleid moogt worden.”
159. Er is een deel van het volk van Mozes dat tot waarheid aanspoort en
daarmede rechtvaardig
handelt.
160. En Wij verdeelden hen in twaalf stammen, als afzonderlijke volkeren. En Wij
openbaarden aan
Mozes, toen zijn volk om drinken vroeg: “Sla de rots met uw staf” en er
ontsprongen twaalf bronnen aan:
elke stam kende zijn drinkplaats. En Wij deden wolken hen overschaduwen en Wij
zonden Manna en
kwartels voor hen neder. “Eet van de goede dingen, waarmede Wij u hebben
voorzien.” En zij deden Ons
geen onrecht aan, maar zij schaadden zichzelf.
161. En toen er tot hen werd gezegd: “Woont in deze stad en eet ervan waar gij
ook wilt en zegt: “God,
verlicht onze last”, en gaat de poort in nederigheid binnen, Wij zullen u uw
tekortkomingen vergeven. Wij
zullen meer geven aan hen die goed doen.”
162. Maar de onrechtvaardigen onder hen vervingen het woord door een ander dat
niet tot hen was
gesproken. Daarom zonden Wij een kastijding van de hemel over hen neder omdat
zij onrechtvaardig waren.
163. En vraag hun omtrent de stad, die aan de zee lag. Toen zij de Sabbath
ontheiligden verscheen vis
op hun Sabbath aan de oppervlakte van het water, maar de dag waarop zij geen
Sabbath hielden kwam zij
niet tot hen. Zo beproefden Wij hen omdat zij overtreders waren.
164. Toen een gedeelte hunner zeide: “Waarom predikt gij tot een volk dat Allah
wil vernietigen of met
een strenge kastijding gaat straffen?” Het andere deel antwoordde: “Als een
verontschuldiging tegenover
uw Heer en opdat zij rechtvaardig mogen worden.”
165. En toen zij de vermaning vergaten redden Wij degenen die het kwade verboden
en grepen de
onrechtvaardigen met een strenge straf aan, omdat zij verkeerd handelden.
166. En toen zij overtraden, hetgeen hun was verboden, zeiden Wij tot hen:
“Weest verachte apen.”
167. En toen verkondigde uw Heer dat Hij dezulken zou zenden, die hen (de Joden)
met een marteling
zouden kwellen tot de dag der Opstanding. Voorzeker, uw Heer is vlug in
vergelding en Hij is
Vergevensgezind, Genadevol.
168. En Wij verdeelden hen in groepen over de aarde. Er zijn onder hen
rechtvaardigen en er zijn
onrechtvaardigen. Wij beproefden hen door voor- en tegenspoed, opdat zij zich
mochten bekeren.
169. Na hen kwam er een boos geslacht dat het Boek erfde. Zij namen de goederen
van deze wereld en
zeiden: “Het zal ons worden vergeven.” Maar als meer dergelijke goederen tot hen
kwamen zouden zij deze
ook hebben genomen. Werd de belofte in het Boek, dat zij van Allah slechts de
waarheid zouden spreken,
niet van hen afgenomen? En hebben zij hetgeen er in staat, niet gelezen? En het
tehuis van het Hiernamaals
is beter voor degenen, die (God) vrezen. Begrijpt gij dat niet?
170. En die zich aan het Boek vasthouden en in het gebed volhardend zijn –
voorzeker Wij doen de
beloning der goeden niet verloren gaan.
171. Toen Wij de berg (Sinaï) boven hen deden schudden alsof hij een losse
bedekking was, dachten
zij, dat deze op hen zou vallen; Wij zeiden: “Houdt u aan hetgeen Wij u hebben
gegeven vast en gedenkt
wat er in staat, opdat gij moogt worden behouden.”
172. En toen uw Heer van Adams kinderen een nageslacht uit hun lendenen
voortbracht, en hen deed
getuigen over henzelf: “Ben ik uw Heer niet?” antwoordden zij: “Ja, wij
getuigen” zodat gij op de Dag der
Opstanding niet zoudt zeggen: “Wij waren ons hiervan zeker niet bewust.”
173. Of gij zolldt zeggen: “Het waren alleen onze vaderen die afgoderij bedreven
en wij waren een
geslacht na hen. Wilt Gij ons dan vernietigen om hetgeen de leugenaars deden?”
174. En zo verklaren Wij de tekenen opdat zij zich mogen bekeren.
175. En vertel hun het verhaal van de man die Wij Onze Ayat
gaven, maar hij wendde zich af, daarom
volgde Satan hem en hij werd verleid.
176. En indien Wij wilden, konden Wij hem daarmee verheffen doch hij verkoos de
aarde en volgde zijn
begeerten, hij is als een hond: als gij hem achtervolgt laat deze zijn tong (uit
de bek) hangen en indien gij
hem met rust laat steekt hij ook zijn tong uit. Dit is het geval van de mensen,
die Onze
Ayat verloochenen.
Vertel daarom deze gelijkenis opdat zij mogen nadenken.
177. Slecht is de toestand van een volk dat Onze Ayat
verloochent, het handelt onjuist tegen zichzelf.
178. Wie Allah leidt is op het rechte pad. En wie Hij laat dwalen, zal tot de
verliezers behoren.
179. Voorwaar, Wij hebben menige djinn en mens geschapen wier einde de hel zal
zijn. Zij hebben
harten maar begrijpen er niet mede en zij hebben ogen maar zij zien er niet mede
en zij hebben oren maar zij
horen er niet mede. Zij zijn als vee, neen zij dwalen nog meer (dan dit), zij
zijn de achtelozen.
180. Aan Allah behoren alle goede eigenschappen. Roept Hem daarbij aan. En laat
degenen, die ten
opzichte van Zijn eigenschappen van de rechte weg afwijken, met rust. Hun zal
worden vergolden naar
hetgeen zij hebben bedreven.
181. En er is onder hen die Wij hebben geschapen een volk, dat de mensen met
waarheid leidt en
rechtvaardig oordeelt.
182. En degenen, die Onze tekenen verwerpen zullen Wij geleidelijk aangrijpen,
op een wijze die zij niet
verwachten.
183. Ik geef hun uitstel. Mijn plan is voorzeker machtig.
184. Hebben zij er niet over nagedacht dat er in hun metgezel (Mohammed) geen
krankzinnigheid is? Hij
is slechts een duidelijk waarschuwer.
185. Hebben zij het koninkrijk der hemelen en der aarde en alle dingen die Allah
geschapen heeft, niet
bekeken? En dat hun termijn waarschijnlijk reeds naderbij is gekomen? In welk
woord zullen zij dan daarna
geloven?
186. En wie Allah laat dwalen, voor hem kan er geen gids zijn. Hij laat dezulken
in hun koppigheid
blindelings zwerven.
187. Vragen zij u omtrent het uur, wanneer het zal plaatsvinden? Zeg: “De kennis
daarvan is slechts bij
mijn Heer. Niemand dan Hij kan het op zijn tijd openbaren. Het rust zwaar op de
hemel en op de aarde. Het zal
slechts onverwacht tot u komen. Zij ondervragen u of gij er goed van op de
hoogte zijt. Zeg: “De kennis er
van is slechts bij Allah, maar de meeste mensen weten het niet.”
188. Zeg: “Ik heb buiten hetgeen Allah wil, geen macht over goed of kwaad voor
mijzelf. En als ik het
onzienlijke kende zou ik een overvloed van goed hebben bemachtigd en het kwade
zou mij niet hebben
gedeerd. Ik ben slechts een waarschuwer en een drager van goede tijding voor een
volk dat gelooft.”
189. Hij is het, Die u uit een enkele ziel heeft geschapen en daaruit haar gade
maakte, opdat deze troost
in haar mocht vinden. En nadat hij haar bekend heeft, draagt zij een lichte last
en gaat er mede rond. En
wanneer deze zwaar wordt, bidden zij beiden tot Allah hun Heer: “Als Gij ons een
goed kind geeft, zullen wij
zeker tot de dankbaren behoren.”
190. Maar als Hij hun een welgeschapen kind geeft, schrijven zij deelgenoten aan
Hem toe, betreffende
hetgeen Hij hun beiden heeft gegeven. Maar Allah is verheven boven hetgeen zij
met Hem vereenzelvigen.
191. Vereenzelvigen zij met Allah degenen die niets scheppen terwijl deze zelf
geschapen zijn?
192. En zij kunnen anderen geen hulp verlenen noch kunnen zij zichzelf helpen.
193. En als gij hen tot leiding roept zullen zij u niet volgen. Het is gelijk of
gij hen roept of zwijgt.
194. Voorwaar, degenen die gij naast Allah aanroept zijn dienaren, zoals gij.
Roept hen dan aan en laat
hen u verhoren als gij waarheid spreekt.
195. Hebben zij voeten waarmede zij lopen of hebben zij handen waarmede zij
vasthouden, of hebben zij
ogen waarmede zij zien of hebben zij oren waarmede zij horen? Zeg: “Roept de
deelgenoten aan. Smeedt
plannen tegen mij (profeet) en geeft mij geen uitstel”
196. Waarlijk, mijn Beschermer is alleen Allah Die het Boek (de Koran) heeft
geopenbaard. En Hij is de
Beschermer der goeden.
197. En zij, die gij naast Hem aanroept hebben geen macht om u te helpen noch
kunnen zij zichzelf
helpen.
198. En als gij hen tot leiding uitnodigt horen zij u niet. En gij ziet hen naar
u kijken maar zij zien niet.
199. Neig u tot vergiffenis en spoor tot vriendelijkheid aan en wend u van de
onwetenden af.
200. En als een boze ingeving van Satan u (tot het kwade) aanspoort, zoek dan uw
toevlucht bij Allah;
voorzeker, Hij is Alhorend, Alwetend.
201. Degenen die (God) vrezen, wanneer hen een boze neiging van Satan overvalt,
gedenken Allah en
ziet, zij zijn ziende.
202. En hun broederen trachten hen te doen toenemen in dwaling, doch zij falen
niet.
203. En wanneer gij hun geen teken brengt, zeggen zij: “Waarom verzint gij het
niet? ” Antwoord: “Ik
volg alleen hetgeen mij van mijn Heer wordt geopenbaard.” Dit zijn de bewijzen
van uw Heer en een leiding
en een barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
204. En wanneer de Koran wordt voorgedragen, luistert er naar en weest stil,
opdat u barmhartigheid
moge geschieden.
205. En gedenk uw Heer, ’s morgens en ’s avonds in uw gedachte met nederigheid
en vrees en zonder
luidruchtigheid van spraak en behoor niet tot de onachtzamen.
206. Waarlijk, degenen die dicht bij uw Heer zijn wenden zich niet met trots van
Zijn aanbidding af doch
zij verheerlijken Hem en werpen zich voor Hem neder.
8. De Oorlogsbuit (Al-An’faal)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Zij vragen u omtrent de oorlogsbuit. Antwoord: “De oorlogsbuit behoort aan
Allah en de boodschapper.
Vreest daarom Allah en regelt (uw geschillen) onderling inschikkelijk en
gehoorzaamt Allah en Zijn
boodschapper als gij gelovigen zijt.”
2. Ware gelovigen zijn slechts degenen wier hart vol vrees klopt, wanneer de
naam van Allah wordt
genoemd en wanneer Zijn tekenen hun worden voorgelezen, doet dit hen in geloof
toenemen en op hun
Heer vertrouwen.
3. Die het gebed houden en van hetgeen, waarmede Wij hen hebben voorzien,
mededelen,
4. Dezen zijn de ware gelovigen. Voor hen zijn graden bij hun Heer, vergiffenis
en een waardige
voorziening.
5. Toen uw Heer u in waarheid van uw huis deed weggaan, was een gedeelte van de
gelovigen er
afkerig van.
6. Zij redetwistten met u over de waarheid nadat deze was bekend gemaakt alsof
zij zienderogen tot de
dood werden gedreven.
7. En toen Allah u één der twee partijen beloofde dat zij de uwe zou zijn,
wenstet gij, dat de partij zonder
wapenen de uwe zou worden, maar Allah wilde door Zijn Woorden de waarheid
bevestigen en de
levenswortel der ongelovigen afsnijden.
8. Opdat Hij de waarheid mocht bevestigen en de leugen teniet mocht doen,
ofschoon de schuldigen er
afkerig van zijn.
9. Toen gij de hulp van uw Heer afsmeektet en Hij u antwoordde: “Ik zal u met
duizend engelen helpen
die elkander opvolgen.”
10. Allah gaf het slechts als verblijdend nieuws en opdat uw hart daardoor mocht
worden
gerustgesteld. Want hulp komt alleen van Allah; voorzeker, Allah is Almachtig,
Alwijs.
11. Toen Hij slaap over u deed komen als beveiliging van Hem en water van de
wolken over u
nederzond, opdat Hij u daardoor mocht reinigen en het vuil van Satan van u mocht
verwijderen en opdat Hij
uw hart mocht sterken en u mocht doen volhouden.
12. Toen uw Heer aan de engelen openbaarde: “Ik ben met u; versterkt de
gelovigen. Ik boezem ontzag
in de harten der ongelovigen. Slaat daarom hun hoofd af en slaat alle toppen van
hun vingers af.”
13. Dit is, omdat zij zich tegen Allah en Zijn boodschapper hebben verzet. En
wie tegen Allah en Zijn
boodschapper strijdt, (wete) Allah is voorzeker streng in vergelding.
14. Dat is (uw straf), ondergaat haar daarom en weet dat er voor de ongelovigen
de straf van het Vuur
is.
15. O, gij die gelooft, wanneer gij degenen die niet geloven, op u af ziet komen
wendt hun dan niet uw
rug toe.
16. En wie op die dag zijn rug toekeert, tenzij hij voor het gevecht
manoeuvreert of om plaats te nemen
bij een andere groep, doet inderdaad de toorn van Allah over zich komen en de
hel zal zijn tehuis zijn en dat
is een slechte verblijfplaats.
17. Gij dooddet hen niet, doch Allah was het, Die hen doodde. En gij wierpt niet
toen gij wierpt, maar
Allah was het die wierp, opdat Hij de gelovigen een grote gunst van Zich mocht
bewijzen. Voorzeker, Allah
is Alhorend, Alwetend.
18. Dit (geschiedde) en voorzeker is Allah degene, Die het plan van de
ongelovigen verijdelt.
19. Als gij een oordeel zoekt, dan is het oordeel reeds tot u gekomen. En als
gij ophoudt, zal het beter
voor u zijn, maar als gij terugkeert, zullen Wij ook terugkeren. En uw partij
zal u in het geheel niet baten hoe
talrijk zij ook moge zijn en Allah is voorzeker met de gelovigen.
20. O, gij die gelooft, gehoorzaamt Allah en Zijn boodschapper en wendt u niet
van hem af, terwijl gij
hoort.
21. En weest niet zoals degenen, die zeggen: “Wij horen,” maar zij horen niet.
22. Voorzeker, erger dan de beesten zijn in de ogen van Allah de doven en de
stommen die niet willen
begrijpen.
23. Als Allah enig goed in hen had ontdekt, zou Hij hen voorzeker hebben doen
horen. En als Hij hen
zou hebben laten horen hadden zij zich in afkerigheid afgewend.
24. O, gij die gelooft, geeft gehoor aan Allah en de boodschapper wanneer Hij u
roept, opdat Hij u leven
moge geven en weet, dat Allah tussen een man en zijn hart komt en dat Hij het is
tot Wie gij zult worden
vergaderd.
25. En behoedt u voor het onheil, dat niet alleen degenen, die onder u kwaad
doen zal treffen. En weet,
dat Allah streng is in het straffen.
26. En gedenkt, toen gij weinigen waart en zwak werd geacht in het land en toen
gij vreesdet, dat de
mensen u weg zouden voeren, hoe Hij u beschermde en sterkte met Zijn hulp en u
voorzag van goede
dingen, opdat gij dankbaar mocht zijn.
27. O, gij die gelooft, weest Allah en de boodschapper niet ontrouw en weest
niet ontrouw aan het u
toevertrouwde tegen beter weten in.
28. En weet, dat uw bezittingen en uw kinderen slechts een beproeving zijn en
dat voorzeker bij Allah
een grote beloning is.
29. O, gij die gelooft, als gij Allah vreest zal Hij u een onderscheiding
verlenen en uw tekortkomingen
voor u bedekken en u vergeven; Allah is Heer van grote Genade.
30. Toen smeedden de ongelovigen tegan u plannen, opdat zij u gevangen mochten
nemen of doden of
verbannen. En zij maakten plannen en Allah maakte plannen en Allah is het best
in staat plannen te
verijdelen.
31. En wanneer Onze verzen worden voorgelezen aan hen, zeggen zij: “Wij hebben
het gehoord. Als wij
willen kunnen wij gewis iets dergelijks uiten. Dit zijn niets dan fabelen der
ouden.”
32. En toen zij zeiden: “O Allah, als dit inderdaad de waarheid van U is, doe
dan stenen uit de hemel
over ons regenen of geef ons een (andere) smartelijke straf.”
33. Maar Allah zal hen niet straffen zolang gij onder hen zijt noch zal Allah
hen straffen indien zij om
vergiffenis vragen.
34. Waarom zal Allah hen niet straffen, wanneer zij de mensen beletten de
heilige moskee binnen te
gaan en er geen bewakers van zijn? De bewakers er van zijn alleen de
godvruchtigen, maar de meesten
hunner beseffen het niet.
35. En hun gebed in het Huis (de Kaaba) is niet anders dan fluiten en klappen in
de handen. “Ondergaat
daarom de straf omdat gij placht te verwerpen.”
36. Voorzeker, de ongelovigen besteden hun rijkdommen om anderen van de weg van
Allah af te leiden.
Zij zullen doorgaan ze te verspillen maar daarna zullen zij spijt hebben en
worden overwonnen. En zij die
verwerpen zullen in de hel worden verzameld.
37. Zodat Allah de bozen van de goeden moge scheiden en de bozen bij elkander
moge drijven en hen
allen tezamen moge ophopen en hen dan in de hel moge werpen. Dit zijn de
verliezers.
38. Zeg tot degenen die niet geloven, dat als zij ophouden (u te vervolgen),
hetgeen voorby is hen zal
worden vergeven en indien zij er weer in vervallen, voorwaar, dan is er akeeds
het voorbeeld van vroegere
volkeren.
39. En bestrijdt hen totdat er geen vervolging is en de godsdienst geheel voor
Allah wordt. Maar als zij
ophouden dan ziet Allah voorzeker hetgeen zij doen.
40. En als zij terugvallen weet dan, dat Allah uw Beschermer is, een uitstekende
Beschermer en een
uitstekende Helper.
41. En weet, dat wat gij ook als buit neemt, er een vijfde van voor Allah, de
boodschapper, de
verwanten, de wezen, de armen en de reiziger is, – indien gij in Allah gelooft
en in hetgeen Wij aan Onze
dienaar op de dag der onderscheiding nederzonden, de dag waarop de twee legers
elkander ontmoetten. En
Allah heeft macht over alle dingen.
42. Toen gij op de nabijzijnde kant waart en zij zich op de andere zijde
bevonden en de karavaan
beneden u was; en indien gij een onderlinge afspraak hadt gemaakt, zoudt gij ten
opzichte van die afspraak
zeker (van mening) hebben verschild. Maar (dit gebeurde) zodat Allah hetgeen
gedaan moest worden tot
stand zou brengen, zodat hij die zou omkomen door een duidelijk teken zou
sterven en dat hij die zou leven
door een even duidelijk teken zou blijven leven. En voorzeker, Allah is
Alhorend, Alwetend.
43. Gedenk de tijd toen Allah hen (de vijanden) in uw ogen als weinigen toonde;
had Hij hen u als velen
getoond, dan zoudt gij voorzeker hebben geweifeld en met elkander over de zaak
getwist; maar Allah
bewaarde u; voorzeker, Hij heeft volle kennis over hetgeen in het innerlijk is.
44. En toen Hij hen in de tijd van uw ontmoeting als weinigen in uw ogen deed
voorkomen en u als
weinigen in hun ogen deed voorkomen, zodat Allah hetgeen gedaan moest worden tot
stand mocht
brengen. En tot Allah worden alle dingen teruggebracht.
45. O, gij die gelooft, blijft standvastig wanneer gij een leger (van
ongelovigen) ontmoet en gedenkt
Allah vaak, opdat gij moogt slagen.
46. En gehoorzaamt Allah en Zijn boodschapper en redetwist niet met elkander,
anders zult gij laf
worden en uw kracht zal vergaan. En weest geduldig, voorzeker Allah is met de
geduldigen.
47. En weest niet zoals degenen die pochend uit hun huizen kwamen om door de
mensen te worden
gezien en om anderen van het pad van Allah af te leiden; en Allah omvat al
hetgeen zij doen.
48. Toen deed Satan hun hun daden schoon schijnen en zeide: “Niemand onder de
mensen zal deze dag
de overhand over u hebben want ik ben uw metgezel.” Maar toen de twee legers
elkander in het zicht
kwamen, wendde hij zich af en zeide: “Voorzeker, ik heb niets met u uitstaande,
waarlijk, ik zie wat gij niet ziet,
ik vrees Allah en Allah is streng in het straffen.”
49. Toen de huichelaars en degenen in wier hart een ziekte is, zeiden: “Hun
(Moslims) geloof heeft
dezen bedrogen.” Maar wie zijn vertrouwen in Allah legt: voorzeker Allah is
Almachtig, Alwijs.
50. O, hadt gij het slechts kunnen zien, wanneer de engelen de ziel der
ongelovigen wegnemen, hun
gezicht en hun rug treffende: “Ondergaat de straf van het branden.
51. Dit komt door hetgeen uw handen hebben gewrocht; Allah is in het geheel niet
onrechtvaardig voor
Zijn dienaren.”
52. Zoals het volk van Pharao en degenen die vòòr hen waren; zij verwierpen de
tekenen van Allah,
daarom strafte Allah hen voor hun zonden. Voorzeker, Allah is Machtig, Streng in
het straffen.
53. Dit is omdat Allah nooit een gunst die Hij een volk heeft bewezen zal
veranderen totdat zij, wat in
hun hart is, veranderen. En voorzeker Allah is Alhorend, Alwetend.
54. Zoals het volk van Pharao en degenen, die vòòr hen waren; zij verloochenden
de tekenen van hun
Heer daarom vernietigden Wij hen voor hun zonden. En Wij verdronken het volk van
Pharao want zij waren
allen onrechtvaardig.
55. Voorzeker, in de ogen van Allah zijn zij, die (de waarheid) verwerpen erger
dan beesten want zij
willen niet geloven:
56. Degenen met wie gij een verbond sluit, daarna schenden zij dit verbond
telkens weer en zij vrezen
niet.
57. Als gij hen in de oorlog ontmoet, jaagt dan degenen die achter hen zign
vrees aan wegens hen,
opdat zij er lering uit mogen trekken.
58. En als gij ontrouw van een volk vreest verstoot hen dan op gelijke wijze.
Voorzeker, Allah heeft de
ongelovigen niet lief.
59. En laat de ongelovigen niet denken dat zij een voorsprong hebben. Voorzeker,
zij kunnen Ons niet
ontkomen.
60. En maakt aan de grens alle mogelijke strijdkrachten en vastgehouden paarden
voor hen gereed,
waarmede gij de vijand van Allah en uw vijand en anderen buiten hen, die gij
niet kent, doch die Allah kent,
moogt afschrikken. En wat gij ook voor de zaak van Allah besteedt, het zal u ten
volle worden terugbetaald
en u zal geen onrecht worden aangedaan.
61. En als zij tot vrede neigen, neigt u er dan ook toe en legt uw vertrouwen in
Allah. Voorzeker Hij is
Alhorend, Alwetend.
62. En als zij u willen bedriegen is Allah voorzeker (als Helper) toereikend
voor u. Hij is het, Die u heeft
versterkt met Zijn hulp en met die der gelovigen,
63. en Hij heeft hun harten verenigd. Indien gij al hetgeen op aarde is had
besteed, kondet gij hun
harten niet hebben verzoend, maar Allah heeft hen verenigd. Voorzeker, Hij is
Almachtig, Alwijs.
64. O profeet, Allah is toereikend voor u en voor diegenen der gelovigen die u
volgen.
65. O profeet, spoor de gelovigen aan om te vechten. Als er twintig onder u zijn
die stand houden,
zullen zij tweehonderd overwinnen en als er honderd uwer zijn zullen zij duizend
der ongelovigen verslaan,
omdat zij een volk zijn dat niet wil begrijpen.
66. Maar nu heeft Allah uw last verlicht, want Hij weet dat er zwakheid in u is.
Als er daarom honderd
uwer zijn die standvastig zijn, zullen zij tweehonderd overweldigen en als er
duizend uwer zijn zullen zij door
het gebod van Allah twee duizend overwinnen. En Allah is met degenen die
standvastig zijn.
67. Een profeet kan geen gevangenen maken voordat hij tot geregeld vechten in
het land komt. Gij
wenst de goederen van deze wereld terwijl Allah het Hiernamaals voor u wenst. En
Allah is Almachtig,
Alwijs.
68. En indien er geen gebod van Allah was geweest zou u voorzeker een grote
rampspoed zijn
overkomen voor hetgeen gij naamt.
69. Eet van de buit die gij ontvangt als wettig en goed en vreest Allah.
Voorzeker, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
70. O profeet, zeg tot de gevangenen die in uw handen zijn: “Als Allah enig goed
in uw hart vindt, zal
Hij u beter geven dan hetgeen van u is weggenomen en zal Hij u vergeven”. Allah
is Vergevensgezind,
Genadevol.
71. Maar als zij voornemens zijn u ontrouw te worden, zijn zij reeds voorheen
Allah ontrouw geweest,
daarom gaf Hij u macht over hen. Allah is Alwetend, Alwijs.
72. Voorzeker, degenen die hebben geloofd en hun huizen verlieten en met hun
bezittingen en hun
persoon voor de zaak van Allah hebben gestreden en degenen die schuilplaats
verstrekten en hielpen, zijn
vrienden van elkander. Maar degenen die geloven en die hun huizen niet
verlieten, gij zijt in het geheel niet
verantwoordelijk voor hun bescherming tenzij zij hun huizen verlaten. Maar als
zij hulp inzake het geloof
zoeken dan is het uw plicht hen te helpen behalve tegen een volk, met hetwelk
gij een verbond hebt. Allah
ziet, wat gij doet.
73. De ongelovigen zijn vrienden van elkander. Als gij niet ingrijpt zal er
onheil en grote wanorde in het
land komen.
74. En degenen die geloven en hun huizen verlaten en die streden voor de zaak
van Allah en degenen
die hun schuilplaats verstrekken en hen helpen zijn de ware gelovigen. Er is
voor hen vergiffenis en een
waardige voorziening.
75. En degenen die naderhand zullen geloven en hun huizen verlaten en tezamen
met u strijden, zullen
tot u behoren; en bloedverwanten staan nader tot elkander in het Boek van Allah.
Voorzeker, Allah is de
Oerkenner van alle dingen.
1. Dit is de verklaring van ontheffing door Allah en zijn boodschapper tegenover
degenen der
afgodendienaren met wie gij een verdrag hebt gesloten.
2. Gaat daarom in het land rond voor vier maanden en weet, dat gij Allah niet
kunt ontsnappen en dat
Allah de ongelovigen zal vernederen.
3. En dit is een verklaring van Allah en Zijn boodschapper aan de mensen op de
dag van de grote
bedevaart, dat Allah alsmede Zijn boodschapper niets uitstaande hebben met de
afgodendienaren. Als gij
daarom berouw toont zal het beter voor u zijn, maar indien gij u afwendt, weet
dan, dat gij Allah niet kunt
ontsnappen. En geeft tijding van een pijnlijke straf aan de ongelovigen.
4. Met uitzondering van diegenen der afgodendienaren met wie gij een verbond
hebt gesloten en die in
niets hebben gefaald, noch iemand tegen u hebben geholpen. Vervult daarom aan
dezen het verbond tot
hun bepaalde termijn. Voorzeker, Allah heeft de godvruchtigen lief.
5. Wanneer de heilige maanden voorbij zijn, doodt dan de afgodendienaren waar
gij hen ook vindt en
grijpt hen en belegert hen en loert op hen uit elke hinderlaag. Maar als zij
berouw hebben en het gebed
houden en de Zakaat betalen, laat hun weg dan vrij. Voorzeker, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
6. En als één der afgodendienaren u om bescherming vraagt, schenk hem dan
bescherming dat hij het
woord van Allah moge horen; voer hem dan naar de plaats, waar hij veilig is. Dit
is omdat zij een volk zijn dat
niet weet.
7. Hoe kan er een verbond bestaan voor de afgodendienaren met Allah en Zijn
boodschapper, met
uitzondering van hen, met wie gij in de heilige Moskee een verbond hebt
gesloten? Zolang zij daarom
getrouw jegens u zijn, weest getrouw jegens hen. Voorzeker, Allah heeft de
godvruchtigen lief.
8. Hoe kan het zijn dat wanneer zij de overhand over u hebben, zij geen band van
verwantschap en
verbond tegenover u in acht zullen nemen? Zij behagen u met hun mond terwijl hun
hart dit weigert en de
meesten hunner overtreden.
9. Zij verkopen de tekenen van Allah voor een geringe prijs en keren (mensen)
van Zijn weg af. Slecht
is inderdaad hetgeen zij doen.
10. Zij nemen geen band van verwantschap of verbond betreffende een gelovige in
acht, en zij zijn
overtreders.
11. Maar als zij berouw tonen en het gebed houden en de Zakaat betalen worden
zij uw broeders in het
geloof. Wij leggen de tekenen uit aan een volk dat wil begrijpen.
12. Maar indien zij na hun verbond hun eden breken en uw godsdienst smaden,
bestrijdt dan de leiders
van het ongeloof – waarlijk, hun eden zijn niets – opdat zij mogen ophouden.
13. Wilt gij een volk niet bestrijden dat zijn eden heeft gebroken en plannen
smeedde om de
boodschapper te verdrijven en dat het eerste was om tegen u te beginnen? Vreest
gij hen? Neen, Allah is het
meest waardig, dat gij Hem zoudt vrezen als gij gelovigen zijt.
14. Bestrijdt hen, Allah zal hen door uw handen straffen en vernederen en u tot
een overwinning over
hen helpen en het gemoed van een volk dat gelooft, verlichten.
15. En Hij zal de nijd van hun hart wegnemen. Allah wendt Zich met
barmhartigheid tot wie Hij wil. Allah
is Alwetend, Alwijs.
16. Denkt gij, dat gij met rust zoudt worden gelaten terwijl Allah diegenen uwer
nog niet heeft
onderscheiden die (voor Hem) strijden en niemand buiten Allah en Zijn
boodschapper en de gelovigen tot
boezemvriend nemen? -Allah is goed op de hoogte van hetgeen gij doet.
17. De afgodendienaren kunnen de Moskeeën van Allah niet onderhouden, terwijl
zij van ongeloof
tegen zichzelf getuigen. Zij zijn het wier werken ijdel zullen zijn en zij
zullen in het Vuur vertoeven.
18. Alleen hij kan de Moskeeën onderhouden die in Allah en de laatste Dag
gelooft en het gebed houdt
en de Zakaat betaalt en niemand vreest behalve Allah. Dezen zijn het die tot de
geleiden behoren.
19. Acht gij het geven van dranken aan de bedevaartgangers en het bezoeken van
de heilige Moskee
gelijk aan de werken van hem die in Allah en de laatste Dag gelooft en voor de
zaak van Allah strijdt? Zij zijn
in de ogen van Allah niet gelijk. En Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
20. Zij, die geloven en van hun woonplaatsen verhuizen en met hun bezit en met
hun persoon voor de
zaak van Allah strijden, hebben in de ogen van Allah de hoogste rang. Dezen
zullen zegevieren.
21. Hun Heer geeft hun blijde tijdingen van Zijn barmhartigheid en van
welbehagen en van tuinen
waarin een blijvende zaligheid voor hen zal zijn.
22. Zij zullen daarin voor eeuwig vertoeven. Voorwaar er is bij Allah een grote
beloning.
23. O gij, die gelooft, neemt uw vaders en uw broeders niet tot vrienden als zij
ongeloof boven geloof
verkiezen. En wie onder u met hen bevriend is behoort tot de overtreders.
24. Zeg: “Indien uw vaders en uw zonen en uw broeders en uw vrouwen en uw
verwanten en de
rijkdommen die gij verkregen hebt en de handel waarvan gij slapte vreest en de
woningen waarvan gij houdt,
u liever zijn, dan Allah en Zijn boodschapper en het streven voor Zijn zaak,
wacht dan, tot Allah met Zijn
oordeel komt; Allah leidt het ongehoorzame volk niet.
25. Voorzeker, Allah heeft u op menig slagveld geholpen en op de dag van Honain,
toen uw grote
aantal u verheugde, maar dit baatte u niets en de aarde werd ondanks haar
uitgestrektheid voor u te eng;
toen hebt gij u vluchtende afgewend.
26. Daarna zond Allah Zijn vrede over de boodschapper en over de gelovigen neder
en Hij zond
scharen, die gij niet zaagt en Hij strafte de ongelovigen. En dit is de
vergelding voor hen die niet geloven.
27. Daarna zal Allah Zich met Barmhartigheid wenden tot wie Hij wil en Allah is
Vergevensgezind,
Genadevol.
28. O, gij die gelooft, de afgodendienaren zijn voorzeker onrein. Zij zullen
daarom na (verloop van) dit
jaar de heilige Moskee niet naderen. En als gij armoede vreest, zal Allah u als
Hij wil, uit Zijn overvloed
verrijken. Voorzeker, Allah is Alwetend, Alwijs.
29. Bestrijdt diegenen onder de mensen van het Boek, die in Allah noch in de
laatste Dag geloven, noch
voor onwettig houden wat Allah en Zijn boodschapper voor onwettig hebben
verklaard, noch de ware
godsdienst belijden totdat zij de belasting met eigen hand betalen, terwijl zij
onderdanig zign.
30. En de Joden zeggen: “Ezra is de zoon van Allah” en de Christenen zeggen: “De
Messias is de zoon
van Allah.” Dit is, hetgeen zij met hun mond zeggen. Zij spreken de woorden na
van degenen die vòòr hen
ongelovig waren; Allah’s vloek zij over hen, hoe zijn zij afgekeerd!
31. Zij hebben naast Allah hun geleerde mannen en hun monniken tot Heren
genomen. En ook de
Messias, de zoon van Maria, hoewel hun was bevolen slechts de ene God te
aanbidden. Er is geen God
naast Hem. Hij is verheven boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
32. Zij wensen het licht van Allah door hun mond te doven, maar Allah belet dit.
Hij zal Zijn licht
vervolmaken, zelfs al mogen de ongelovigen er een afkeer van hebben.
33. Hij is het, Die Zijn boodschapper met leiding en de ware godsdienst heeft
gezonden om deze te
doen zegevieren boven alle godsdiensten, ofschoon de afgodendienaren er afkerig
van zijn.
34. O, gij die gelooft, velen der priesters en monniken verteren de rijkdommen
der mensen door valse
middelen en leiden de mensen van de weg van Allah af. En degenen, die goud en
zilver ophopen en het niet
voor de zaak van Allah besteden, deel hun het nieuws van een pijnlijke straf
mee.
35. Op de Dag, waarop het (geld) in het Vuur der hel verhit zal worden en hun
voorhoofd, hun zijden en
hun rug er mede zullen worden gebrandmerkt, (wordt hun gezegd:) “Dit is hetgeen
gij voor uzelf hebt
vergaard, ondergaat daarom nu (de gevolgen van) hetgeen gij voor uzelf verzameld
hebt.”
36. Het aantal der maanden is volgens Allah’s verordening twaalf sinds de tijd
waarop Hij de hemelen
en de aarde schiep. Vier hiervan zijn heilig. Dit is het juiste geloof. Doet u
zelf dus hierin geen onrecht aan.
En bestrijdt de afgodendienaren allen tezamen, zoals zij u bestrijden en weet,
dat Allah met de
rechtvaardigen is.
37. Voorzeker, het uitstellen (van een heilige maand) is een toevoeging aan het
ongeloof. Degenen, die
niet geloven worden daardoor op een dwaalspoor gebracht. Het ene jaar staan zij
het toe en het andere jaar
verbieden zij het, opdat zij betreffende het aantal dat Allah heilig heeft
gemaakt mogen overeenkomen,
waardoor zij hetgeen Allah heeft verboden wettig maken. Het boze hunner daden
werd voor hen
schoonschijnend gemaakt. Allah leidt het ongelovige volk niet.
38. O, gij die gelooft, waarom buigt gij ter aarde wanneer er tot u wordt
gezegd: “Gaat op de weg van
Allah voort?” Zijt gij met het tegenwoordige leven tevreden boven het
Hiernamaals? Maar het genoegen
van het tegenwoordige leven is vergeleken bij het Hiernamaals slechts nietig.
39. Als gij niet voortgaat te vechten zal Hij u met een pijnlijke straf straffen
en zal Hij een ander volk in
uw plaats stellen en gij zult Hem in het geheel niet deren. Allah heeft macht
over alle dingen.
40. Als gij hem (de profeet) niet helpt, voorzeker Allah hielp hem, toen de
ongelovigen hem verdreven –
toen hij één van de twee was – en zij beiden in de grot waren en hij tot zijn
metgezel zeide: “Treur niet, want
Allah is met ons.” Toen zond Allah Zijn vrede op hem neder en versterkte hem met
scharen die gij niet zaagt
en vernederde het woord van de ongelovigen en Allah’s woord is het allerhoogste.
En Allah is Almachtig,
Alwijs.
41. Gaat voort licht of zwaar, streeft met uw bezit en uw persoon voor de zaak
van Allah. Dit is beter
voor u als gij het slechts weet.
42. Als het een onmiddellijke winst en een korte reis was geweest, zouden zij u
zeker zijn gevolgd, maar
de vermoeiende reis scheen hun te lang. Toch willen zij bij Allah zweren: “Als
wij er toe in staat waren
geweest, zouden wij zeker met u zijn gegaan.” Zij doen hun ziel te gronde gaan
en Allah weet dat zij
leugenaars zijn.
43. Allah vergeve het u! Waarom stondt gij het hun toe, voordat degenen die de
waarheid spraken u
bekend waren geworden en totdat gij de leugenaars had herkend?
44. Degenen, die in Allah en de laatste Dag geloven zullen u niet om toestemming
vragen om te worden
vrijgesteld van het strijden met hun bezit en hun persoon. Allah kent de
rechtvaardigen goed.
45. Alleen degenen, die niet in Allah en de laatste Dag geloven en wier hart vol
twijfel is, zullen u
vragen om te worden vrijgesteld daar zij aarzelen in hun twijfel.
46. Indien zij hadden willen vertrekken, zouden zij er zeker enige voorbereiding
voor hebben gemaakt,
maar Allah was afkerig van hun vertrek. Hij hield hen daarom terug en er werd
gezegd: “Zit met de
zittenden.”
47. En als zij met u waren gegaan, zouden zij u niets dan last hebben bezorgd en
zij zouden zich heen en
weer hebben gehaast, tweedracht tussen u zaaiende. En er zijn er onder u die
naar hen geluisterd zouden
hebben. En Allah kent de onrechtvaardigen goed.
48. Voorzeker, zij zochten voordien reeds tweedracht te scheppen en zij smeedden
complotten tegen u,
totdat de waarheid kwam en het voornemen van Allah de overhand kreeg, ofschoon
zij er afkerig van waren.
49. En onder hen is hij die zegt: “Geef mij verlof en stel mij niet op de
proef.” Voorzeker, zij zijn reeds op
de proef gesteld. De hel zal de ongelovigen zeker omvatten.
50. Indien u iets goeds overkomt, verdriet het hen, maar als u een rampspoed
overkomt, zeggen zij: “Wij
hadden inderdaad onze voorzorgen genomen.” En zij wenden zich juichend af.
51. Zeg: “Niets kan ons overkomen, behalve hetgeen Allah voor ons heeft
verordend. Hij is onze
Beschermer. En in Allah zullen de gelovigen hun vertrouwen leggen.”
52. Zeg: “Gij verwacht voor ons niets dan een der beide goede dingen
(overwinning, martelaarschap),
terwijl wij betreffende u verwachten, dat Allah u een straf zal opleggen van
Hemzelf of door onze handen.
Wacht daarom, wij wachten ook met u.”
53. Zeg: “Besteedt vrijwillig of onwillig, het zal van u niet worden aangenomen.
Gij zijt inderdaad een
ongehoorzaam volk.”
54. En niets verhindert, dat hun gaven worden aangenomen behalve dat zij in
Allah en de
boodschapper niet geloven. En zij komen slechts in luiheid tot het gebed en zij
geven niet, dan onwillig.
55. Laat daarom hun rijkdommen noch hun kinderen uw verwondering opwekken. Allah
wenst hen er
slechts mede te straffen en hun ziel zal heengaan, terwijl zij ongelovigen Zijn.
56. En zij zweren bij Allah dat zij inderdaad tot de uwen behoren, terwijl zij
(in feite) niet tot de uwen
behoren, toch zijn zij een volk dat vreest.
57. Als zij een schuilplaats of grotten of zelfs een gat konden vinden om er
binnen te gaan, zouden zij er
zich zeker met grote spoed heenwenden.
58. Er zijn onder hen die u inzake aalmoezen belasteren. Als hun ervan wordt
gegeven zijn zij tevreden,
maar als hun er niet van wordt gegeven, ziet, worden zij boos.
59. Waren zij slechts tevreden geweest met hetgeen Allah en Zijn boodschapper
hun hadden gegeven
en hadden zij gezegd: “Allah is ons toereikend: Allah zal ons van Zijn overvloed
geven evenals Zijn
boodschapper. Voorzeker, tot Allah zijn wij geneigd.”
60. De aalmoezen zijn alleen voor de armen en de behoeftigen en voor degenen die
daarbij werkzaam zijn
en voor degenen wier hart verzoend is en voor de slaven en voor degenen die
schuld hebben en voor de
zaak van Allah en voor de reiziger: dit is een gebod van Allah. En Allah is
Alwetend, Alwijs.
61. En er zijn onder hen, die de profeet lastig vallen en zeggen: “Hij luistert
naar iedereen.” Zeg: “Zijn
luisteren is goed voor u, hij gelooft in Allah en hij gelooft de gelovigen en
hij is een barmhartigheid voor de
gelovigen onder u.” En zij, die de boodschapper van Allah lastig vallen, zullen
een pijnlijke straf ontvangen.
62. Zij zweren bij Allah om u te behagen, maar Allah en Zijn boodschapper zijn
waardiger, dat zij hen
zouden behagen, als zij gelovigen zijn.
63. Weten zij niet, dat hem die Allah en Zijn Boodschapper vijandig gezind is
het Vuur der hel wacht,
waarin hij zal vertoeven? Dat is de grote vernedering.
64. De huichelaars vrezen, dat een Soerah tegen hen zou worden geopenbaard die
hen zou onderrichten
over hetgeen in hun hart is. Zeg (tot hen): “Spot maar, voorzeker, Allah zal al
hetgeen gij vreest aan het licht
brengen.”
65. En indien gij hen ondervraagt, zullen zij beslist zeggen: “Wij spraken
slechts ijdellijk (onder
elkander) en vermaakten ons.” Zeg: “Was het over Allah en Zijn tekenen en Zijn
boodschapper dat gij
spotte?”
66. “Biedt geen verontschuldiging aan. Gij hebt, na te hebben geloofd,
verworpen. Als Wij een deel
uwer vergeven, zullen Wij een ander deel uwer straffen, omdat zij schuldig
waren.”
67. De huichelaars, mannen en vrouwen zijn allen met elkander verbonden. Zij
sporen aan tot het kwade
en verbieden het goede en houden hun handen gesloten (om geen aalmoezen te
geven). Zij vergaten Allah,
daarom heeft Hij hen vergeten. Voorzeker, de huichelaars zijn ongehoorzaam.
68. Allah belooft de huichelaars, mannen en vrouwen en de ongelovigen het Vuur
der hel, waarin zij
zullen vertoeven. Het zal hun genoeg zijn. Allah heeft hen vervloekt, en zij
zullen een blijvende straf
ontvangen.
69. Evenals die vòòr u waren: zij hadden meer macht dan gij en waren rijker in
bezittingen en kinderen.
Dezen genoten hun deel; gij zult dus uw deel genieten, zoals zij die voor u
waren hun deel genoten. En gij
spreekt ijdellijk, evenals zij ijdellijk spraken. Dezen zijn het wier werken in
deze wereld en in het Hiernamaals
verloren zijn gegaan. En zij zijn de verliezers.
70. Heeft hen het verhaal niet bereikt van degenen, die vòòr hen waren? Het volk
van Noach en Aad en
Samoed en het volk van Abraham en de bewoners van Midian en van de steden die
verwoest werden? Hun
boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen. Allah was het niet die hun
onrecht aandeed, maar zij
deden zichzelf onrecht aan.
71. En de gelovigen, mannen en vrouwen, zijn vrienden van elkander. Zij sporen
aan tot het goede en
verbieden het kwade en houden het gebed en betalen de Zakaat en gehoorzamen
Allah en Zijn
boodschapper. Dezen zijn het, wie Allah barmhartigheid zal betonen. Voorzeker,
Allah is Almachtig, Alwijs.
72. Allah heeft de gelovigen, mannen en vrouwen tuinen beloofd waar doorheen
rivieren stromen,
heerlijke woonplaatsen in tuinen der eeuwigheid. En het behagen van Allah is het
grootste. Dit is de
grootste zegepraal.
73. O profeet, strijd tegen de ongelovigen en de huichelaars. En wees streng
jegens hen. Hun tehuis is
de hel en deze is een boze bestemming.
74. Zij zweren bij Allah, dat zij niets zeiden, maar voorzeker zij spraken het
woord des ongeloofs en na
de Islam te hebben aanvaard, verwierpen zij deze en zij besloten tot hetgeen zij
niet konden volbrengen. Zij
koesterden haat alleen omdat Allah en Zijn boodschapper hen uit Zijn overvloed
hadden verrijkt. Als zij
berouw tonen zal het beter voor hen zijn, maar indien zij zich afwenden zal
Allah hen met een pijnlijke straf in
deze wereld en in het Hiernamaals straffen en zij zullen op aarde vriend noch
helper hebben.
75. En er zijn onder hen die met Allah een verbond sloten. Zij zeiden: “Als Hij
ons van Zijn overvloed
geeft zullen wij beslist aalmoezen geven en tot de deugdzamen behoren.”
76. Maar toen Hij hun van Zijn overvloed gaf werden zij er vrekkig mede en
wendden zich om en waren
afkerig.
77. Hij vergold het hun door huichelachtigheid in hun hart op te wekken tot aan
de Dag, waarop zij Hem
zullen ontmoeten, omdat zij hun belofte aan Allah braken en leugens uitten.
78. Weten zij niet dat Allah hun geheimen alsook hun heimelijk overleg kent en
dat Allah de Oerkenner
is van het onzienlijke?
79. Zij, die de gelovigen belasteren welke vrijwillig aalmoezen geven en hen die
niets vinden (te geven)
dan naar hun vermogen, bespotten: Allah zal hun spotternij vergelden en er is
voor hen een pijnlijke straf.
80. Of gij vergiffenis voor hen vraagt of dat gij geen vergiffenis voor hen
vraagt – zelfs al vraagt gij
zeventig maal vergiffenis voor hen – Allah zal hen toch niet vergeven. Dit is
omdat zij in Allah en Zijn
boodschapper niet geloven. Allah leidt het trouweloze volk niet.
81. Zij die achter de boodschapper van Allah bleven verheugden zich over hun
thuiszitten en waren er
afkerig van met hun eigendommen en hun persoon voor de zaak van Allah te
strijden. En zij zeiden: “Trekt
niet uit in de hitte.” Zeg: “Het Vuur der hel is heter.” Konden zij dit slechts
begrijpen!
82. Laten zij weinig lachen en veel wenen als vergelding voor hetgeen zij deden.
83. En als Allah u tot een gedeelte hunner terugzendt en zij u om toestemming
vragen om uit te trekken
(tot het gevecht), zeg dan: “Gij zult met mij niet uittrekken en gij zult nooit
een vijand met mij bestrijden. Gij
verkoost eerst thuis te blijven, zit daarom thans met degenen, die
achterblijven.
84. En bid voor geen enkele hunner die sterft, noch sta bij zijn graf, want zij
verwierpen Allah en Zijn
boodschapper en stierven, terwijl zij overtreders waren.
85. Laat hun eigendommen en hun kinderen uw verwondering niet opwekken: Allah
wenst hen
daarmede in deze wereld te straffen; hun ziel zal hen verlaten, terwijl zij
ongelovigen zijn.
86. En wanneer een Soerah wordt geopenbaard: “Gelooft in Allah en strijdt
tezamen met Zijn
boodschapper,” vragen de rijken onder hen u om toestemming en zeggen: “Laat ons
achter, opdat vij bij de
achterblijvers zijn.”
87. Zij stellen zich tevreden om met de achterblijvenden te zijn en hun hart is
verzegeld, derhalve
begrijpen zij niet.
88. Maar de boodschapper en de gelovigen met hem, strijden met hun bezit en hun
persoon en zij zijn
het, die het goede zullen ontvangen en zij zullen slagen.
89. Allah heeft tuinen voor hen bereid waar doorheen rivieren stromen; zij
zullen daarin vertoeven. Dat
is de opperste zegepraal.
90. Van de woestijn-Arabieren kwamen er, uitvluchten zoekend opdat hun
vrijstelling mocht worden
verleend. En degenen, die logen jegens Allah en Zijn boodschapper, bleven thuis.
En degenen hunner, die
niet geloven, zal een pijnlijke straf treffen.
91. Er rust op de zwakken en op de zieken en op degenen die niets vinden om weg
te geven, geen
schuld, indien zij oprecht zijn jegens Allah en Zijn boodschapper. Er rust geen
blaam op degenen die goed
doen; Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
92. Noch op degenen, die tot u kwamen en verzochten dat gij hun een rijdier
zoudt verschaffen, en gij
antwoorddet: “Ik kan niets vinden waarop ik u kan doen rijden.” Zij gingen met
hun ogen vol tranen terug
uit spijt, dat zij niets konden vinden om hiertoe zelf bij te dragen.
93. De aanleiding tot verwijt is alleen tegen degenen die u om verlof vragen,
terwijl zij rijk zijn. Zij
verkozen om met de achterblijvenden te zijn. En Allah heeft op hun hart een
zegel gelegd, derhalve begrijpen
zij niet.
94. Zij zullen met uitvluchten tot u komen, wanneer gij tot hen wederkeert. Zeg:
“Maakt geen
verontschuldigingen, wij zullen u niet geloven. Allah heeft ons reeds omtrent uw
gedrag ingelicht. En Allah
en Zijn boodschapper zullen u uw gedrag weldra tonen, dan zult gij tot Hem die
het onzienlijke en het
zienlijke kent, worden teruggebracht en Hij zal u over al hetgeen gij deedt,
inlichten.
95. Zij zullen, wanneer gij tot hen weder keert, u bij Allah zweren, dat gij hen
met rust moogt laten. Laat
hen daarom alleen. Voorzeker, zij zijn onrein en hun huis is de hel, een
vergelding voor wat zij deden.
96. Zij zullen u zweren, opdat gij welwillend zult zijn. Maar zelfs al zoudt gij
tevreden met hen zijn, zal
Allah met het overtredende volk niet tevreden zijn.
97. De woestijn-Arabieren zijn de hardnekkigsten in ongeloof en huichelarij en
het meest geneigd de
geboden, die Allah tot Zijn boodschapper heeft nedergezonden niet na te komen.
Allah is Alwetend, Alwijs.
98. Er zijn onder de woestijn-Arabieren, die hetgeen zij weggeven als boete
beschouwen en wachten
dat er rampspoed over u komt. Op hen zal echter de rampspoed rusten. En Allah is
Alhorend, Alwetend.
99. En er zijn onder de woestijn-Arabieren, die in Allah en de laatste Dag
geloven en die hetgeen zij
weggeven als middelen beschouwen tot Allah’s nabijheid en tot de zegeningen van
de profeet. Ziet toe! Het
is stellig voor hen een middel tot Zijn nabijheid. Allah zal hen weldra tot Zijn
barmhartigheid toelaten. Allah
is Vergevensgezind, Genadevol.
100. En de vooruitstrevenden en de eersten der Migranten en Hulpgevers en
degenen, die hen in
goedheid volgen, Allah heeft welbehagen in hen en zij hebben welbehagen in Hem;
en Hij heeft voor hen
tuinen bereid, waar doorheen rivieren stromen. Daarin zullen zij voor eeuwig
vertoeven. Dat is de grote
zegepraal.
101. Van de u omringende woestijn-Arabieren zijn sommigen huichelaars evenals
van het volk van
Madina, dezen volharden in huichelarij. Gij kent hen niet; Wij kennen hen en Wij
zullen hen hier dubbel
straffen, daarna zullen zij aan een grote straf worden overgeleverd.
102. En er zijn anderen, die hun fouten bekennen. Zij vermengden een goede met
een slechte daad. Het
kan zijn, dat Allah Zich met barmhartigheid tot hen zal wenden. Voorzeker, Allah
is Vergevensgezind,
Genadevol.
103. Neem aalmoezen van hun rijkdommen aan opdat gij hen daardoor moogt reinigen
en louteren. En
bid voor hen; uw gebed is voor hen inderdaad een bron van geruststelling. En
Allah is Alhorend, Alwetend.
104. Weten zij niet, dat Allah berouw van Zijn dienaren aanneemt en aalmoezen
aanvaardt en dat Allah
Berouw-aanvaardend, Genadevol is?
105. En zeg: “Werkt en Allah zal met Zijn boodschapper en de gelovigen uw werk
zien. Weldra zult gij
tot de Kenner van het onzienlijke en het zienlijke worden teruggebracht en dan
zal Hij u inlichten over
hetgeen gij hebt bedreven.
106. En anderen wachten Allah’s gebod af. Zal Hij hen bestraffen of Zich met
barmhartigheid tot hen
wenden? Allah is Alwetend, Alwijs.
107. En degenen die een moskee hebben gebouwd om te schaden, om het ongeloof (te
verbreiden) en
om een splitsing onder de gelovigen te veroorzaken en als een hinderlaag voor
hem, die voorheen tegen
Allah en Zijn boodschapper oorlog voerde; zij zullen voorzeker zweren: “Wij
bedoelden slechts het goede,”
maar Allah getuigt, dat zij leugenaars zijn.
108. Sta er nooit in (voor het gebed). Een Moskee, die van het begin af op
godsvrucht was gesticht is
zeker waardiger dat gij er in zijt. Er zijn daarin mensen die gaarne gelouterd
willen worden en Allah heeft
degenen, die zich louteren lief.
109. Is daarom hij, die zijn gebouw op godsvrucht en op Zijn behagen stichtte,
beter of hij, die zijn
gebouw op een afbrokkelende, door water aangetaste rand stichtte, dat met hem in
het Vuur der hel zal
storten? En Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
110. Het gebouw dat zij hebben opgericht, zal een bron van onrust in hun hart
blijven, tenzij hun hart in
stukken wordt gescheurd. Allah is Alwetend, Alwijs.
111. Voorzeker, Allah heeft van de gelovigen hun persoon en hun bezittingen
gekocht in ruil voor het
paradijs – zij vechten voor de zaak van Allah en zij doden en worden gedood –
een onfeilbare belofte in de
Torah en het Evangelie en de Koran. En wie is getrouwer aan zijn belofte, dan
Allah? – Verheugt u dan in de
verbintenis, die gij met Hem hebt gesloten en dat is de grote zegepraal.
112. Die zich tot Allah bekeren, die aanbidden, die prijzen, die vasten, die
zich nederbuigen, die zich ter
aarde werpen, die tot het goede aansporen en het kwade verbieden, die de door
Allah gestelde grenzen in
acht nemen; breng aan de gelovigen blijde tijding.
113. Het is de profeet en de gelovigen niet geoorloofd om vergiffenis te vragen
voor de
afgodendienaren, zelfs al waren dezen verwanten, nadat hun (de gelovigen)
duidelijk is geworden, dat zij
(afgodendienaren) het volk der hel zullen zijn.
114. Het vragen om vergiffenis door Abraham voor zijn vader, geschiedde alleen
wegens een belofte die
hij hem had afgelegd, maar toen het hem duidelijk werd dat deze een vijand van
Allah was, trok hij zich van
hem terug. Voorzeker, Abraham was uiterst zachtmoedig, verdraagzaam.
115. En Allah laat een volk niet dwalen nadat Hij het heeft geleid, voordat Hij
hun heeft duidelijk
gemaakt, waartegen zij zich behoren te behoeden. Voorzeker, Allah heeft kennis
van alle dingen.
116. Gewis, Allah is het, aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde
behoort. Hij schenkt het leven
en veroorzaakt de dood. En gij hebt geen vriend of helper naast Allah.
117. Allah heeft zich voorzeker met barmhartigheid tot de profeet gewend en tot
de Migranten en de
Hulpgevers, die deze (profeet) in het uur van nood volgden, nadat het hart van
een gedeelte hunner bijna was
bezweken. Toen vergaf Hij hen. Voorzeker, Hij is Liefderijk, Genadevol jegens
hen.
118. En (Hij heeft Zich met barmhartigheid) tot de drie die waren achtergelaten
gewend, totdat de aarde
met haar uitgestrektheid hun te eng werd en hun eigen leven voor hen te moeilijk
en zij geloofden dat er
tegen Allah geen schuilplaats is, behalve bij Hem. Toen wendde Hij Zich met
barmhartigheid tot hen, opdat
zij zich mochten bekeren. Voorzeker, Allah is Berouwaanvaardend, Genadevol.
119. O gij die gelooft, vreest Allah en weest met de waarachtigen.
120. Het betaamt het volk van Madinah en de hen omringende woestijn-Arabieren
niet, dat zij achter de
boodschapper van Allah zouden blijven, of dat zij hun eigen leven in plaats van
het zijne zouden verkiezen.
Dit is zo, omdat dorst, noch vermoeienis, noch honger hen in de weg van Allah
teistert, noch betreden zij
een spoor, dat de ongelovigen vertoornt, noch berokkenen zij een vijand enige
schade, of er wordt daarmede
voor hen een goede daad opgetekend. Voorzeker, Allah doet de beloning van
degenen, die goed doen niet
verloren gaan.
121. En zij besteden geen som, groot of klein, noch doorkruisen zij een
landstreek, of dit is voor hen
opgetekend, opdat Allah hun de beste beloning moge geven voor hetgeen zij deden.
122. Het is de gelovigen niet opgelegd, allen tezamen op te trekken. Waarom
trekt dan niet van elke
groep een deel hunner op, opdat zij in de godsdienst goed onderlegd mogen worden
en opdat zij hun volk,
wanneer zij tot hen terugkeren mogen waarschuwen, zodat zij gered mogen worden.
123. O, gij die gelooft, bestrijdt de ongelovigen die in uw nabijheid zijn en
laat hen hardheid in u vinden
en weet, dat Allah met de godvruchtigen is.
124. En wanneer er een Soerah wordt nedergezonden, zijn er sommigen hunner die
zeggen: “Wie uwer
heeft deze in geloof doen toenemen?” Maar de gelovigen doet dit in geloof
toenemen en zij verheugen zich
daarover.
125. En voor degenen in wier hart een ziekte is, voegt het onreinheid bij
onreinheid en zij sterven terwijl
zij ongelovig zijn.
126. Zien zij niet, dat zij elk jaar één- of tweemaal op de proef worden
gesteld? Toch tonen zij geen
berouw noch trekken zij er lering uit.
127. En wanneer er een Soerah wordt nedergezonden kijken zij elkander aan
zeggende: “Ziet iemand
ons?” Dan wenden zij zich af. Allah heeft hun hart afgewend, omdat zij tot een
volk behoren dat niet
begrijpen wil.
128. Voorzeker, een boodschapper is uit uw midden tot u gekomen; het is hard
voor hem wat u pijn
doet; hij is bezorgd voor uw welzijn, liefderijk en barmhartig voor de
gelovigen.
129. Maar indien zij zich afwenden zeg dan: “Allah is mij toereikend. Er is geen
God naast Hem. In Hem
leg ik mijn vertrouwen want Hij is de Heer van de grote heerschappij.”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif, Laam, Raa. Dit zijn de verzen van het Boek vol van Wijsheid.
2. Is het vreemd voor de mensen, dat Wij een man uit hun midden openbaarden:
“Waarschuw het
mensdom en geef blijde tijding aan degenen die geloven, dat zij een ware rang
bij hun Heer zullen hebben”?
De ongelovigen zeggen: “Voorzeker, deze is een openlijke tovenaar.”
3. Voorwaar, Allah is uw Heer, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep,
en Hij zette Zich op
de troon, alles regelend. Er is geen bemiddelaar, dan met Zijn goedkeuring. Dit
is Allah, uw Heer, aanbidt
Hem daarom. Wilt gij dan geen lering trekken?
4. Tot Hem is uw aller terugkeer, dit is de ware belofte van uw Heer. Voorzeker,
Hij begint de schepping,
daarna zet Hij haar voort, opdat Hij degenen die geloven en goede werken doen
met rechtvaardigheid moge
belonen. En de ongelovigen zullen een drank van kokend water en een pijnlijke
straf ontvangen, daar zij (de
waarheid) verwierpen.
5. Hij is het, Die de zon tot een stralend licht maakte en de maan tot een
helder licht en er stadia voor
verordende, zodat gij het getal der jaren en het berekenen (van de tijd) mocht
kennen. Allah heeft dit niet
dan in waarheid geschapen. Hij zet de tekenen uiteen voor een volk, dat wil
weten.
6. Voorwaar, in de wisseling van dag en nacht en in al hetgeen Allah in de
hemelen en op aarde heeft
geschapen zijn er tekenen voor een godvrezend volk.
7. Voorzeker, die niet uitzien naar de ontmoeting met Ons en die met het leven
dezer wereld tevreden zijn
en er voldoening in vinden en degenen, die onoplettend op Onze tekenen zijn,
8. Dezen zijn het, wier verblijfplaats het Vuur is, voor hetgeen zij verdienen.
9. Maar degenen die geloven en goede werken doen, hun Heer zal hen wegens hun
geloof leiden.
Rivieren zullen voor hen stromen in de tuinen der zaligheid.
10. Hun aanroep daarin zal zijn: “Heilig zijt Gij, O Allah!” en hun groet
“Vrede”. En het einde van hun
aanroep zal zijn: “Alle lof komt Allah toe, de Heer der Werelden.”
11. En indien Allah het boze voor de mensen zou verhaasten, zoals Hij voor hen
het goede verhaast,
zou hun tijd reeds gekomen zijn. Maar Wij laten degenen die niet naar de
ontmoeting met Ons uitzien, in
opstand, blindelings dwalen.
12. En wanneer de mens een moeilijkheid overkomt, bidt hij tot Ons, op zijn
zijde liggende, of zittende, of
staande, maar wanneer Wij zijn last van hem hebben verwijderd, gaat hij zijn
gang, alsof hij Ons nooit vòòr
de verwijdering van zijn moeilijkheid had aangeroepen. Zo werd in de ogen der
buitensporigen
schoonschijnend gemaakt, wat zij deden.
13. En Wij vernietigden de geslachten die vòòr u bestonden toen zij kwaad
verrichtten en er kwamen tot
hen boodschappers met duidelijke tekenen, maar zij wilden niet geloven. Zo
vergelden Wij het schuldige
volk.
14. En na hen hebben Wij u tot stedehouders op aarde gesteld, opdat Wij zien,
hoe gij zoudt handelen.
15. En wanneer hun Onze duidelijke tekenen worden voorgedragen, zeggen degenen,
die niet naar de
ontmoeting met Ons uitzien: “Breng een andere Koran dan deze, of verander hem.”
Zeg: “Het staat niet aan
mij, hem te veranderen uit mijzelf. Ik volg slechts hetgeen mij is geopenbaard.
Voorzeker, ik vrees, als ik mijn
Heer niet gehoorzaam, de straf van de grote Dag.”
16. Zeg: “Als Allah het zo had gewild, zou ik u niet hebben voorgedragen (de
Koran), noch zou Hij u
deze bekend hebben gemaakt. Voorzeker, ik heb voordien een heel leven onder u
doorgebracht. Wilt gij dan
niet begrijpen?
17. Wie is dan onrechtvaardiger, hij, die een leugen over Allah spreekt, of die
Zijn tekenen verloochent?
Voorzeker, de schuldigen zullen nooit slagen.
18. En zij bidden buiten Allah om tot datgene wat hen schaden noch baten kan en
zij zeggen: “Dezen
zijn onze bemiddelaars bij Allah.” Zeg: “Wilt gij Allah over iets, dat Hij in de
hemelen of op aarde nog niet
zou kennen, inlichten?” Heilig is Hij en hoog verheven boven al hetgeen zij met
Hem vereenzelvigen.
19. En het mensdom was slechts één gemeenschap, daarna verschilden zij en ware
het Woord van uw
Heer niet uitgegaan, voorzeker zou er over hun geschil beslist zijn.
20. En zij zeggen: “Waarom is er geen teken van zijn Heer tot hem (de profeet)
nedergezonden?” Zeg:
“Het onzienlijke behoort alleen Allah toe. Wacht, ik ben met u onder de
wachtenden.”
21. En wanneer Wij mensen barmhartigheid doen smaken nadat tegenspoed hen
overviel, zie! zij
beginnen tegen Onze tekenen plannen te smeden. Zeg: “Allah is vlugger in het
maken van plannen.”
Voorzeker Onze boodschappers schrijven al hetgeen gij verzint op.
22. Hij is het, Die u in staat stelt door het land en op zee te reizen, totdat,
wanneer gij op de schepen zijt
en zij met een mooie bries varen en (de opvarenden) er zich in verheugen, hen
een geweldige wind
achterhaalt en de golven van alle zijden over hen komen en zij overtuigd zijn
dat zij verloren zijn; dan roepen
zij Allah in oprechte aanbidding aan: “Als Gij ons hiervan redt, zullen wij
zeker tot de dankbaren behoren.”
23. Maar wanneer Hij hen heeft gered, ziet, beginnen zij ten onrechte een
opstand in het land te
ontketenen. O, gij mensen, voorzeker uw opstand keert zich slechts tegen u zelf.
Thans geniet gij het
genoegen van het tegenwoordige leven. Daarna zal uw terugkeer tot Ons zijn en
Wij zullen u inlichten over
hetgeen gij deedt.
24. De gelijkenis van het tegenwoordige leven is slechts als water, dat Wij uit
de wolken nederzenden,
daarna groeit hierdoor het gewas van de aarde weelderig, waarvan mensen en vee
eten, totdat, wanneer de
aarde haar sier ontvangt en er schoon uitziet en haar eigenaars denken, dat zij
er macht over bezitten, Ons
gebod bij dag of bij nacht tot haar komt, dan maken Wij haar tot een gemaaid
veld, alsof er de vorige dag
niets was geweest. Zo leggen Wij de tekenen uit aan een volk, dat nadenkt.
25. En Allah roept naar het tehuis van Vrede en leidt wie Hij wil naar het
rechte pad.
26. Er zal voor degenen die goede daden verrichten het goede zijn en nog meer.
Zwartheid noch
schande zal hun gezicht bedekken. Dezen zullen de bewoners van het paradijs
zijn, zij zullen daarin
vertoeven.
27. En degenen die boze daden verrichten, de vergelding van het kwaad zal het
gelijke daaraan zijn en
de schaamte zal hen bedekken. Zij zullen niemand hebben om hen tegen Allah te
beschermen. (En het zal
zijn) alsof hun gezicht met de duisternis van de nacht bedekt ware. Dezen zullen
de bewoners van het Vuur
zijn, zij zullen daarin vertoeven.
28. En de Dag waarop Wij hen allen zullen verzamelen, zullen Wij tot de
afgodendienaren zeggen: “Blijft
ter plaatse, gij en uw deelgenoten.” Daarna zullen Wij hen ver van elkander
scheiden en hun deelgenoten
zullen zeggen: “Voorzeker gij placht ons niet te aanbidden.”
29. “Allah is nu toereikend als Getuige tussen u en ons. Wij waren zeker van uw
aanbidden onbewust.”
30. Daarna zal iedere ziel ondervinden wat zij heeft gedaan. En zij zullen tot
Allah, hun ware Meester
worden teruggebracht en al hetgeen zij plachten te verzinnen zal verloren gaan.
31. Zeg: “Wie voorziet u van voedsel van de hemel en de aarde? Of wie is het,
die macht heeft over de
oren en de ogen? En wie brengt de levenden uit de doden en de doden uit de
levenden voort? En wie
bestuurt het al?” Zij zullen zeggen: “Allah.” Zeg: “Wilt gij dan niet Zijn
bescherming zoeken?”
32. Zo is Allah, uw ware Heer. Wat is er buiten de waarheid anders, dan dwaling?
Waarheen wordt gij
dan afgewend?
33. Zo is het woord van uw Heer bewaarheid tegen degenen, die overtraden omdat
zij niet geloofden.
34. Zeg: “Is er één uwer afgoden die de schepping voortbrengt en deze daarna
voortzet?” Zeg: “Allah
is het, Die de schepping voortbrengt, en deze voortzet. Hoe zijt gij dan
afgewend?”
35. Zeg: “Is er één uwer afgoden, die tot de waarheid leidt?” Zeg: “Allah is
het, Die tot de waarheid
leidt. Is daarom Hij, Die tot de waarheid leidt waardiger om te worden gevolgd,
ofwel hij, die zelf de weg niet
vindt, tenzij hij wordt geleid? Wat is er met u? Hoe oordeelt gij?”
36. En de meesten hunner volgen niets dan vermoeden. Voorzeker vermoeden baat
niet tegen de
waarheid. Waarlijk, AIlah weet goed wat zij doen.
37. En deze Koran kon door niemand buiten Allah worden voortgebracht.
Integendeel, hij is de
vervulling van datgene wat er vòòr was en is een uiteenzetting van de Wet door
de Heer der Werelden,
daaraan is geen twijfel.
38. Of zeggen zij: “Hij (de profeet) heeft het verzonnen”? Zeg: “Brengt dan een
hieraan gelijke Soerah
voort en roept buiten Allah wie gij kunt (om hulp aan), als gij waarachtig
zijt.”
39. Neen, zij loochenen datgene waarvan zij de kennis niet konden omvatten, noch
is de uiteindelijke
betekenis er van tot hen gekomen. Zo deden ook degenen, die vòòr hen waren. Maar
ziet, wat het einde was
van de overtreders.
40. En er zijn sommigen onder hen die er in geloven en er zijn sommigen onder
hen die er niet in geloven
en uw Heer kent de onruststokers goed.
41. En indien zij u van leugen besehuldigen, zeg dan: “Aan mij mijn werk en aan
u uw werk. Gij hebt
niets uitstaande met hetgeen ik doe noch heb ik iets uitstaande met hetgeen gij
doet.”
42. En er zijn sommigen onder hen die naar u luisteren. Maar kunt gij de doven
doen horen, zelfs al
willen zij niet begrijpen?
43. En er zijn sommigen onder hen die naar u kijken. Maar kunt gij de blinden
leiden, zelfs al willen zij
niet zien?
44. Voorzeker, Allah doet de mensen in het geheel geen onrecht aan, maar de
mensen doen hun eigen
ziel onrecht aan.
45. En de Dag, waarop Hij hen zal verzamelen, zal het hun toeschijnen, alsof zig
slechts een uur van een
dag (in de wereld) hadden vertoefd. Zij zullen elkander herkennen. Verliezers
zijn zeker degenen die de
ontmoeting met Allah loochenen en geen leiding willen volgen.
46. En als Wij u sommige der dingen, waarmede Wij hen hebben bedreigd, tonen, of
als Wij u doen
sterven, dan is tot Ons hun terugkeer en Allah is Getuige van al hetgeen zij
doen.
47. Voor elk volk is er een boodschapper. Wanneer daarom hun boodschapper komt,
wordt er met
rechtvaardigheid onder hen geoordeeld en hun wordt geen onrecht aangedaan.
48. En zij zeggen: “Wanneer zal deze belofte worden vervuld, als gij de waarheid
spreekt?”
49. Zeg: “Ik heb voor mij zelf geen macht over schade of voordeel, behalve, wat
Allah wil. Er is voor elk
volk een vastgestelde termijn; wanneer hun termijn is verlopen kunnen zij hem
geen uur uitstellen, noch
kunnen zij hem vervroegen.
50. Zeg: “Vertelt mij, als Zijn straf bij dag of nacht over u komt, hoe zullen
dan de schuldigen weg
kunnen lopen?”
51. “Zult gij dan, wanneer het u overvalt er in geloven?” Nu? Terwijl gij dit
wilde verhaasten?”
52. Dan zal er tot degenen die kwaad deden worden gezegd: “Ondergaat de
blijvende straf. Er wordt u
niets vergolden dan hetgeen gij verdiendet.”
53. En zij vragen u: “Is dit de waarheid?” Zeg: “Ja, bij mijn Heer, het is zeker
waar en gij kunt het niet
verijdelen.”
54. En indien elke ziel die onrechtvaardig handelt al hetgeen op aarde is, zou
bezitten, zou zij er zich
voorzeker mede trachten vrij te kopen. En wanneer zij de straf zien zullen zij
hun spijt tonen. Er zal met
rechtvaardigheid over hen worden gericht en hun zal geen onrecht worden
aangedaan.
55. Ziet toe! aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is en weet,
dat Allah’s belofte waar
is. Maar de meesten hunner beseffen het niet.
56. Hij geeft leven en doet sterven en tot Hem zult gij worden teruggebracht.
57. O mensdom! Er is van uw Heer een vermaning tot u gekomen en genezing voor
wat in de harten is
en een leiding en barmhartigheid jegens de gelovigen.
58. Zeg: “Dit alles is door de genade van Allah en door Zijn barmhartigheid;
laat hen er zich daarom in
verheugen. Dat is beter, dan hetgeen zij vergaren.”
59. Zeg: “Hebt gij overwogen, dat Allah u een voorziening heeft nedergezonden en
dat gij daarna een
gedeelte er van onwettig en een gedeelte er van wettig verklaardet?” Vraag
(hen): “Heeft Allah u dat
toegestaan, of verzint gij leugens tegen Allah?”
60. Wat denken degenen die leugens tegen Allah verzinnen van de Dag der
Opstanding? Voorzeker,
Allah is genadevol tegenover het mensdom, maar de meesten hunner zijn niet
dankbaar.
61. In welke toestand gij u bevindt, of gij de Koran voordraagt, of iets anders
doet; Wij zijn uw
getuigen, terwijl gij u er in verdiept. Er is voor uw Heer zelfs geen gewicht
van een atoom op aarde of in de
hemel verborgen. En er is niets dat kleiner of groter is, of het staat in het
duidelijke Boek vermeld.
62. Ziet! voorzeker, de vrienden van Allah zullen geen vrees hebben, noch zullen
zij treuren.
63. Zig die geloven en zich aan rechtvaardigheid houden,
64. Er zijn voor hen blijde tijdingen in het tegenwoordige leven en het
Hiernamaals. De woorden van
Allah kennen geen verandering – dat is inderdaad de opperste zegepraal.
65. En laat hun woorden u niet verdrieten. Voorzeker, alle macht behoort Allah.
Hij is Alhorend,
Alwetend.
66. Ziet! voorzeker, van Allah is al hetgeen in de hemelen en op aarde bestaat.
Wat volgen zij die buiten
Allah afgoden aanroepen? Zij volgen slechts een vermoeden en doen niets dan
gissen.
67. Hij is het, Die de nacht voor u heeft gesteld, opdat gij er in moogt rusten
en de dag vol van licht.
Voorzeker, daarin zijn tekenen voor een volk, dat luistert.
68. Zij zeggen: “Allah heeft een zoon tot Zich genomen. Heilig is Hij, Hij is
Zichzelf genoeg. Aan Hem
behoort wat in de hemelen en op aarde is. Gij hebt hier geen gezag over. Zegt
gij over Allah wat gij niet
weet?
69. Zeg: “Degenen, die over Allah een leugen verzinnen, zullen niet slagen.”
70. Zij zullen in deze wereld tijdelijk genieten, daarna zal hun terugkeer tot
Ons zijn, dan zullen Wij hen
een strenge straf doen ondergaan, omdat zij niet geloofden.
71. En verkondig hun het verhaal van Noach, toen hij tot zijn volk zeide: “O,
mijn volk, als mijn houding
en mijn vermaning door de tekenen van Allah u aanstoot geven – ik leg mijn
vertrouwen in Allah – breng dan
al uw plannen en uw afgoden bijeen; laat dan uw handelwijze duidelijk blijken,
komt dan tegen mij op en
geeft mij geen uitstel.
72. Maar als gij u terugtrekt vraag ik van u geen beloning. Mijn beloning is bij
Allah alleen en het is mij
bevolen tot de Moslims te behoren.
73. Maar zij verloochenden hem; daarom redden Wij hem en degenen die met hem in
de ark waren. En
dezen maakten Wij tot de stedehouders, terwijl Wij degenen die Onze tekenen
verloochenden lieten
verdrinken. Zie! hoe het einde was van degenen, die werden gewaarschuwd.
74. Toen zonden Wij na hem andere boodschappers naar hun volk en deze kwamen tot
hen met
duidelijke bewijzen. Maar dezen wilden in datgene niet geloven wat zij voorheen
hadden verloochend. Zo
verzegelen Wij het hart der overtreders.
75. Dan zonden Wij na hen Mozes en Aäron met Onze tekenen naar Pharao en zijn
leiders, maar zij
handelden aanmatigend. En zij waren een misdadig volk.
76. En toen de waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij: “Dit is gewis
duidelijke tovenarij.”
77. Mozes zeide: “Zegt gij dit van de waarheid nadat zij tot u is gekomen? Is
dit tovenarij? Maar
tovenaars slagen nooit.”
78. Zij antwoordden: “Zijt gij tot ons gekomen, opdat wij ons mogen afwenden van
hetgeen wij onze
vaderen zagen volgen zodat er voor u beiden grootheid in het land zou zijn? Maar
wij zullen in u niet
geloven.”
79. En Pharao zeide: “Brengt mij elke bedreven tovenaar.”
80. En toen de tovenaars kwamen, zeide Mozes tot hen: “Werpt hetgeen gij wildet
werpen.”
81. En toen zij wierpen zeide Mozes: “Wat gij hebt gebracht is slechts bedrog.
Voorzeker, Allah zal het
ijdel maken. Voorwaar, Allah laat het werk der kwaadstichters niet gedijen.”
82. En Allah bevestigt de waarheid door Zijn woorden, zelfs al zijn de
sehuldigen afkerig.
83. En niemand geloofde Mozes, dan enige jongelingen van onder zijn volk, uit
vrees voor Pharao en
zijn leiders, in geval hij hen zou vervolgen. En waarlijk. Pharao was een tiran
in het land en behoorde tot de
buitensporigen.
84. En Mozes zeide: “O mijn volk, indien gij in Allah hebt geloofd stelt dan uw
vertrouwen in Hem, als
gij Moslims zijt.”
85. En zij antwoordden: “Wij leggen ons vertrouwen in Allah: Onze Heer, maak ons
niet tot voorwerp
van vervolging voor het onrechtvaardige volk.
86. En red ons door Uw barmhartigheid van de ongelovigen.”
87. Wij openbaarden aan Mozes en zijn broeder: “Neemt gij beiden huizen voor uw
volk in Egypte en
bouwt uw huizen tegenover elkaar en houdt het gebed. En geeft de gelovigen
blijde tijdingen.”
88. En Mozes zeide: “Onze Heer, Gij hebt Pharao en zijn leiders versieringen en
rijkdommen in het
tegenwoordige leven geschonken, zodat zij, Onze Heer, van Uw pad afleiden. Onze
Heer, vernietig hun
bezittingen en verhard hun hart, want zij zullen niet geloven voordat zij de
pijnlijke straf zien.”
89. Allah zeide: “Uw gebed is aanvaard. Weest gij beiden daarom bestendig en
volgt niet het pad der
onwetenden.”
90. En Wij brachten de kinderen Israëls over de zee; Pharao en zijn scharen
vervolgden hen op een
onrechtvaardige en aanvallende wijze, totdat hij toen hij bijna verdronk, zeide:
“Ik geloof dat er geen God is
dan Hij, in Wie de kinderen Israëls geloven en ik behoor tot de Moslims.”
91. Nu? Terwijl gij voordien ongehoorzaam waart en tot de onruststokers
behoordet?
92. Heden zullen Wij uw lichaam redden, opdat gij een teken moogt zijn voor
degenen die na u komen.
En waarlijk, het merendeel der mensen is achteloos ten opzichte van Onze
tekenen.
93. En Wij wezen de kinderen Israëls een uitstekend tehuis aan en Wij voorzagen
hen van goede
dingen en zij verschilden niet van mening voordat de kennis tot hen kwam.
Voorzeker, uw Heer zal op de
Dag der Opstanding onder hen richten over hetgeen waarin zij verschilden.
94. En als gij over hetgeen Wij tot u hebben nedergezonden twijfelt, vraagt dan
degenen die het Boek
vòòr u hebben gelezen. Inderdaad, de waarheid is van uw Heer tot u gekomen;
behoor daarom niet tot de
twijfelaars.
95. En behoor niet tot degenen, die de tekenen van Allah verloochenen, anders
zult gij tot de verliezers
behoren.
96. Degenen tegen wie het woord van uw Heer van kracht is geworden, willen niet
geloven.
97. Zelfs al werd elk teken hun getoond, voordat zij de smartelijke straf hebben
gezien.
98. Waarom heeft, behalve het volk van Jonas geen stad geloofd, zodat hun geloof
hen zou hebben
kunnen helpen? Toen zij geloofden, verwijderden Wij de straf der schande in het
tegenwoordige leven van
hen en Wij lieten hen voor een wijle genieten.
99. En indien uw Heer had gewild, zouden allen die op aarde zijn, zeker tezamen
hebben geloofd. Wilt
gij de mensen dan dwingen, gelovigen te worden?
100. Doch geen ziel kan geloven zonder verlof van Allah. En Hij werpt onreinheid
over degenen die hun
verstand niet gebruiken.
101. Zeg: “Overweeg, wat in de hemelen en op aarde gebeurt.” Maar tekenen, noch
waarschuwers
baten een volk dat niet wil geloven.
102. Verwachten zij iets anders dan het gelijke (oordeel) van de dagen dergenen,
die vòòr hen stierven?
Zeg: “Wacht daarom, ik ben met u onder de wachtenden.”
103. Dan redden Wij Onze boodschappers en de gelovigen. Zo is het aan Ons, de
gelovigen te redden.
104. Zeg: “O gij mensen, als gij over mijn godsdienst in twijfel verkeert,
(weet) dan dat ik niet aanbid
degenen die gij naast Allah aanbidt, maar ik aanbid Allah Die u doet sterven en
het is mij geboden tot de
gelovigen te behoren.
105. En wend uw aangezicht oprecht tot deze godsdienst en behoor niet tot de
afgodendienaren.
106. En roep naast Allah niet datgene aan, dat u bevoordelen noch schaden kan.
En indien gij dat toch
doet, dan zult gij zeker tot de onrechtvaardigen behoren.
107. En als Allah u door het kwade treft, is er niemand die dit kan verwijderen
dan Hij; en als Hij het
goede voor u wenst, is er niemand die Zijn genade kan beletten. Hij kent haar
toe aan diegene van Zijn
dienaren, die Hem behaagt. En Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
108. Zeg: “O, gij mensen, nu is de waarheid van uw Heer tot u gekomen. Wie
daarom die leiding volgt,
volgt haar ten bate van zijn eigen ziel en wie dwaalt, dwaalt slechts tot haar
nadeel. En ik ben geen bewaker
over u.”
109. En volg hetgeen u is geopenbaard en wees standvastig, totdat Allah
oordeelt. En Hij is de beste
Rechter.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Raa. Dit is een Boek, waarvan de verzen onherroepelijk zijn gemaakt
en bovendien zijn zij in
bijzonderheden uitgelegd, door de Alwijze, de Alwetende.
2. (Daarom) aanbidt slechts Allah. Voorzeker, ik (Mohammed) ben voor u een
waarschuwer en drager
van blijde tijdingen van Hem.
3. En vraagt vergiffenis aan uw Heer en wendt u tot Hem, Hij zal u voor een
vastgestelde periode van
het goede voorzien. En Hij schenkt Zijn genade aan ieder die zich hiervoor
verdienstelijk maakt. En als gij u
afwendt dan vrees ik, voorzeker, voor u de straf van de grote Dag.
4. Uw terugkeer is tot Allah en Hij heeft macht over alle dingen.
5. Let op, zij verbergen hun vijandschap voor Hem in hun innerlijk. Ja, wanneer
zij zich met hun kleding
bedekken, weet Hij wat zij verbergen en wat zij tonen. Voorzeker, Hij weet goed
wat in het innerlijk is.
6. En er is geen schepsel dat op aarde kruipt, of zijn voorziening berust bij
Allah, Hij kent zijn tehuis en
zijn verblijfplaats. Alles staat in een duidelijk Boek.
7. En Hij is het, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep en Zijn troon
rustte op water, opdat
Hij u moge beproeven wiens gedrag het beste is. En indien gij (Profeet) zegt:
“Voorzeker, gij zult na de dood
worden opgewekt,” zullen de ongelovigen zeggen: “Dit is niets dan een zuiver
bedrog.”
8. En als Wij hun straf tot een bepaalde tijd uitstellen, zeggen zij: “Wie
weerhoudt haar?” Ziet toe! de
dag waarop zij over hen komt zal niemand haar kunnen afwenden, en hetgeen zij
plachten te bespotten zal op
hen nederkomen.
9. Wanneer Wij de mens Onze barmhartigheid doen smaken en deze daarna van hem
wegnemen, wordt
hij voorwaar wanhopig en ondankbaar.
10. En als Wij, nadat tegenspoed hem heeft geraakt, voorspoed doen smaken, zal
hij voorzeker zeggen:
“De rampspoed is van mij geweken.” Ziet! hij wordt jubelend en aanmatigend.
11. Maar degenen die geduldig zijn en goede werken verrichten, zullen
vergiffenis en een grote
beloning ontvangen.
12. (Zij verbeelden zich dat) gij misschien een gedeelte van hetgeen is
geopenbaard, zult opgeven; uw
hart wordt er door benauwd, omdat zij zeggen: “Waarom is er tot hem geen schat
nedergezonden of waarom
is er geen engel met hem gekomen?” Voorwaar, gij zijt slechts een waarschuwer en
Allah is Voogd over alle
dingen.
13. Zeggen zij: “Hij heeft dit (de Koran) verzonnen?” Antwoord: “Breng dan tien
dergelijke verzonnen
hoofdstukken voort en roept buiten Allah wie gij kunt, als gij waarachtig zijt.”
14. En indien zij uw (uitdaging) niet aannemen, weet dan, dat het met Allah’s
kennis is geopenbaard en
dat er geen God is behalve Hij. Zult gij u dan onderwerpen?
15. Wie het tegenwoordige leven en de schoonheden er van wenst, Wij zullen hen
volgens hun werken
in dit leven ten volle belonen en zij zullen daarin niet tekort worden gedaan.
16. Dezen zijn degenen, die in het Hiernamaals niets dan het Vuur zullen
ontvangen en hetgeen zij in dit
leven verrichtten zal teniet gaan en hetgeen zij doen is vergeefs.
17. Is hij dan (aan hen gelijk), die een duidelijk bewijs van zijn Heer bezit en
wie een groot getuige van
Hem volgt, en die voorafgegaan is door het Boek van Mozes, als richtsnoer en tot
barmhartigheid? Dezen
geloven in hem. En wie van de volkeren hem verwerpt, het Vuur zal zijn
bestemming zijn. Koester dus geen
twijfel daaromtrent. Voorzeker dit is de waarheid van uw Heer, maar de meeste
mensen willen niet geloven.
18. En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen Allah smeedt?
Zulken zullen voor hun Heer
worden gebracht en de getuigen zullen zeggen: “Dezen zijn degenen die tegen hun
Heer logen.” Ziet toe! de
vloek van Allah rust op de onrechtvaardigen,
19. Die van het pad van Allah afleiden, het krom wensend. En zij geloven niet in
het Hiernamaals.
20. Dezen kunnen in de wereld de straf niet ontvluchten, noch hebben zij enige
vrienden naast Allah.
De straf zal voor hen worden verdubbeld. Zij deden geen moeite om te horen, of
te zien.
21. Dezen zijn het, die hun ziel hebben te kort gedaan en hetgeen zij verzinnen,
zal falen.
22. Zij zijn ongetwijfeld degenen, die in het Hiernamaals de grootste verliezers
zullen zijn.
23. Voorwaar, die geloven en goede werken verrichten en die hun Heer
gehoorzamen, zijn de bewoners
van de Hemel, waarin zij zullen vertoeven.
24. Het geval van de beide partijen is als de blinde en de dove, de ziende en de
horende. Staat het geval
van beiden gelijk? Wilt gij dan geen lering (hieruit) trekken?
25. Wij zonden Noach tot zijn volk zeggende: “Waarlijk, ik ben voor u een
duidelijke waarschuwer,
26. Dat gij niemand dan Allah zult aanbidden. Anders vrees ik voor u de straf
van een pijnlijke dag.”
27. De leiders der ongelovigen onder zijn volk antwoordden: “Wij zien in u
slechts een man zoals wij en
wij zien dat niemand u heeft gevolgd, behalve de minsten en de eenvoudigen van
geest onder ons. En wij
zien u niet uitmunten boven ons; neen, wij geloven dat gij een leugenaar zijt.”
28. Hij (Noach) zeide: “O, mijn volk, zeg mij, als ik mij op een duidelijk
bewijs van mijn Heer beroep en
Hij mij grote barmhartigheid heeft geschonken, die voor u duister is gemaakt,
moeten wij u dit opdringen,
terwijl gij er afkerig van zijt?”
29. “O, mijn volk, ik vraag u er geen geld voor. Mijn beloning is alleen bij
Allah. En ik wil de gelovigen
niet verdrijven, zij zullen voorzeker hun Heer ontmoeten. Maar ik beschouw u als
een volk, dat onwetend
handelt.”
30. “O, mijn volk, wie zou mij tegen Allah helpen als ik hen zou verdrijven?
Wilt gij dan geen lering
hieruit trekken?”
31. “En ik zeg u niet: “ik bezit de schatten van Allah’, noch ken ik het
onzienlijke, noch zeg ik: “ik ben een
engel’.” “Noch zeg ik over degenen, die gij minacht dat Allah hun geen goeds zal
schenken. Allah weet het
best, wat in hun innerlijk is. Anders zou ik zeker tot de onrechtvaardigen
behoren.”
32. Zij antwoordden: “O Noach, gij hebt inderdaad met ons getwist en veel
getwist, breng ons nu de
straf waarmede gij ons hebt gedreigd, als gij waarachtig zijt.”
33. Hij zeide: “Alleen Allah zal deze over u brengen als Hij wil, en gij kunt
niets verijdelen.”
34. “En als ik u raad geef zal mijn raad u niet baten als Allah u wenst te
vernietigen. Hij is uw Heer en tot
Hem zult gij worden teruggebracht.”
35. Zeggen zij: “Hij heeft het verzonnen?” Zeg: “Als ik het heb verzonnen, zal
mijn zonde op mij rusten
doch ik heb niets uitstaande met hetgeen gij begaat.”
36. En er werd aan Noach geopenbaard: “Niemand onder uw volk zal geloven, dan
degenen die reeds
hebben geloofd; treur daarom niet over hetgeen zij doen.
37. En bouw de ark voor Onze ogen en volgens Onze voorschriften op. En roep Mij
omtrent de
onrechtvaardigen niet aan. Zij zullen zeker worden verdronken.”
38. En hij was de ark aan het bouwen en steeds wanneer de leiders van zijn volk
hem voorbijgingen,
bespotten zij hem. Hij zeide: “Als gij ons bespot, zullen wij u (later)
bespotten zoals gij (ons) nu doet,
39. Dan zult gij weten wie het is, over wie een vernederende straf komt en op
wie een blijvende straf zal
rusten.
40. Toen Ons gebod kwam en de bronnen der aarde spoten, zeiden Wij: “Scheept
twee paar van alles in,
en uw familie – met uitzondering van degenen, tegen wie het woord reeds is
uitgegaan – en de gelovigen.” En
met hem geloofden slechts weinigen.
41. En hij (Noach) zeide: “Scheept u in. In naam van Allah zij haar vaart en
haar ankeren. Mijn Heer is
voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.”
42. En zij bewoog zich met hen op golven als bergen voort. En Noach riep tot
zijn zoon, die zich afzijdig
hield: “O mijn zoon, scheep u met ons in en wees niet met de ongelovigen.”
43. Hij antwoordde: “Ik zal mijn toevlucht weldra op een berg zoeken, die mij
tegen het water zal
beschermen.” Hij antwoordde: “Er is deze dag geen beschermer tegen het gebod van
Allah, met uitzondering
van degenen wie Hij barmhartigheid toont.” En een golf kwam tussen beiden, hij
behoorde tot de
drenkelingen.
44. En er werd gezegd: ” O, aarde, slok op uw water en o, hemel, houd op (met
regenen).” En het water
werd tot zakken gebracht en het gebod was vervuld. En de Ark kwam op (de berg)
Al-Djoedie te rusten. En
er werd gezegd: “Vervloekt zij het onrechtvaardige volk.”
45. En Noach riep zijn Heer aan en zeide: “Mijn Heer, mijn zoon is voorwaar van
mijn familie en Uw
belofte is voorzeker waar en Gij zijt de Rechter der rechters.”
46. Hij (God) zeide: “O, Noach, hij behoort niet tot uw gezin omdat zijn daden
niet goed zijn; daarom
vraag Mij niet over hetgeen waarvan gij geen kennis bezit. Ik geef u raad om
niet tot de onwetenden te
behoren.”
47. Hij zeide: “Mijn Heer, ik zoek mijn toevlucht tot U om niet te vragen waar
ik geen kennis van heb. En
indien Gij mij niet vergeeft noch mij barmhartigheid betoont, zal ik onder de
verliezers zijn.”
48. En er werd gezegd: “O Noach, daal dan af (uit de ark) met Onze vrede en met
zegeningen over u en
over de volkeren die met u zijn. En er zullen andere volkeren zijn wie Wij een
(aardse) voorziening zullen
schenken, daarna zal een pijnlijke straf van Ons hen raken.”
49. Dit zijn de mededelingen van het onzienlijke die Wij u openbaren, welke gij
noch uw volk voorheen
kende. Wees geduldig, waarlijk het einde is voor de godvrezenden.”
50. En tot de Aad zeide hun broeder Hoed: “O, mijn volk, aanbid Allah. Gij hebt
geen God naast Hem.
Gij verzint slechts leugens.”
51. “O, mijn volk, ik vraag van u geen beloning hiervoor; mijn beloning is
alleen bij Hem, Die mij schiep.
Wilt gij dan niet begrijpen?”
52. “En o, mijn volk, vraag vergiffenis van uw Heer, wend u daarna tot Hem, Hij
zal wolken die
regelmatig regen nedergieten over u zenden en kracht bij uw kracht voegen. En
wend u niet af als
schuldigen.”
53. Zij zeiden: “O Hoed, gij hebt ons geen enkel duidelijk bewijs gebracht en
wij zullen onze Goden niet
in de steek laten, om hetgeen gij zegt noch zullen wij u geloven.”
54. “Wij kunnen alleen zeggen dat sommige onzer Goden u met kwaad hebben
bezocht.” Hij
antwoordde: “Voorzeker, ik roep Allah tot getuige en getuigt gij ook, dat ik
niets met uw afgoden uitstaande
heb.”
55. “Smeedt daarom allen buiten Hem plannen tegen mij en geeft mij geen
uitstel.”
56. “Ik heb voorzeker mijn vertrouwen in Allah gesteld, Die mijn Heer en uw Heer
is. Er is geen
schepsel, dat zich op aarde beweegt, of Hij houdt het in Zijn macht. Voorzeker,
mijn Heer is op het rechte
pad.”
57. “Indien gij u afwendt, dan heb ik u hetgeen waarmede ik tot u ben gezonden
medegedeeld, en mijn
Heer zal een ander volk uw plaats doen innemen. Gij kunt Hem in het geheel niet
deren. Voorzeker, mijn Heer
is Bewaker over alle dingen.”
58. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Hoed en de gelovigen met hem, door Onze
barmhartigheid. En
Wij bevrijdden hen van een zware foltering.
59. En dezen waren de Aad. Zij verloochenden de tekenen van hun Heer en
gehoorzaamden Zijn
boodschappers niet en volgden het bevel van elke opstandige vijand op.
60. En er werd een vloek op hen gelegd in deze wereld en op de dag der
Opstanding. Ziet! de Aad
verwierpen hun Heer. Ziet! vervloekt zij de Aad, het volk van Hoed.
61. En tot de Samoed zeide hun broeder Salih: “O, mijn volk, aanbid Allah; gij
hebt geen God naast Hem.
Hij wekte u op vanuit de aarde en vestigde u er. Vraagt vergiffenis aan Hem en
bekeert u tot Hem. Voorwaar,
mijn Heer is nabij, Verhorende.”
62. Zij zeiden: “O Salih, gij waart onze hoop. Verbiedt gij ons datgene te
aanbidden wat onze vaderen
aanbaden? En wij zijn voorzeker in verontrustende twijfel over hetgeen, waartoe
gij ons roept.”
63. Hij zeide: “O, mijn volk, zeg mij, als ik een duidelijk bewijs van mijn Heer
heb ontvangen en Hij mij
barmhartigheid heeft geschonken, wie zal mij dan naast Allah helpen als ik Hem
niet gehoorzaam? Gij zult
slechts tot mijn ondergang bijdragen.”
64. “En o, mijn volk, dit is de kamelin van Allah als teken voor u; laat haar
daarom met rust opdat zij zich
(in vrijheid) op Allah’s aarde moge voeden en doe haar geen kwaad, anders zal de
eerste de beste straf u
treffen.”
65. Maar zij verlamden haar; toen zeide hij (Salih): “Vermaakt u voor drie dagen
in uw huizen. Dit is een
belofte die niet geloochend kan worden.”
66. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Salih en met hem de gelovigen door Onze
barmhartigheid en
Wij redden hen van de schande van die dag. Voorzeker, uw Heer is Sterk,
Almachtig.
67. De straf achterhaalde degenen die kwaad hadden gesticht en zij lagen
uitgestrekt in hun huizen,
68. Alsof zij er nooit in hadden gewoond. Ziet! de Samoed verwierpen hun Heer;
ziet! vervloekt zij de
Samoed.
69. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met blijde tijdingen tot Abraham. Zij
zeiden: “Vrede zij
met u.” Hij antwoordde: “Vrede zij met u” en terstond bracht hij een gebraden
kalf.
70. Maar toen hij zag dat hun handen er zich niet naar uitstrekten, vond bij hen
vreemd en vreesde hen.
Zij zeiden: “Vrees niet, want wij zijn tot het volk van Lot gezonden.”
71. En zijn vrouw stond er bij en verwonderde zich, waarop Wij haar de blijde
tijding van de geboorte
van Izaak gaven en na Izaak van Jacob.
72. Zij zeide: “O wonder! Zal ik een kind baren nu ik een oude vrouw ben en deze
mijn echtgenoot een
oude man is? Dit is inderdaad iets wonderbaarlijks.”
73. Zij zeiden: “Verwondert gij u over Allah’s gebod? De barmhartigheid van
Allah en Zijn zegeningen
zijn over u, o bewoners van dit huis. Voorzeker, Hij is Geprezen, Glorierijk.”
74. En toen de vrees Abraham verliet en de blijde tijding tot hem kwam, begon
hij met ons over het volk
van Lot te redetwisten.
75. Abraham was inderdaad verdraagzaam, zachtmoedig en wendde zich dikwijls (tot
God).
76. “O Abraham, wend u hiervan af. Het gebod van uw Heer is uitgegaan en een
onafwendbare straf
komt over hen.”
77. En toen Onze boodschappers tot Lot kwamen was hij verdrietig en voelde zich
bezwaard om hen en
zeide: “Dit is een moeilijke dag.”
78. Zijn volk kwam haastig naar hem toe. Ook voordien plachten zij kwaad te
doen. Hij (Lot) zeide: “O,
mijn volk, dit zijn mijn dochters, zij zijn te rein voor u. Vrees daarom Allah
en onteer mij niet wegens mijn
gasten. Is er onder u geen weldenkend man?”
79. Zij antwoordden: “Gij weet wel, dat wij geen recht hebben op uw dochters en
gij weet ook, wat wij
wensen.”
80. Hij zeide: “Ach, had ik slechts de macht u weerstand te kunnen bieden of tot
een machtige steun
toevlucht te nemen.”
81. Zij (de boodschappers) zeiden: “O Lot, Wij zijn de boodschappers van uw
Heer, zij zullen u stellig
niet bereiken. Vertrek met uw familie gedurende de nacht, laat niemand uwer
omkijken dan uw vrouw. Zeker
zal haar overkomen wat hun gaat overkomen. Voorwaar, de vastgestelde tijd is de
ochtendstond. Is de
morgen niet nabij?”
82. Toen Ons gebod kwam, keerden Wij die stad ondersteboven en Wij deden er
brokken klei laag
boven laag op regenen;
83. Die volgens de verordening van uw Heer waren gemerkt. En zulk een straf is
niet ver verwijderd van
de onrechtvaardigen.
84. En tot Midian zeide hun broeder Shoaib: “O mijn volk, aanbid Allah. Gij hebt
geen andere God, dan
Hem. En geef geen korte maat of licht gewicht. Ik zie u in voorspoed en ik vrees
voor u de straf van een alles
omvattende dag.”
85. “En o, mijn volk, geef volle maat en juist gewicht met rechtvaardigheid en
bedrieg de mensen niet
met hun goederen noch sticht onheil op aarde.”
86. “Hetgeen Allah u heeft toebedeeld, is beter voor u als gij gelovigen zijt.
En ik ben geen bewaker
over u.”
87. Zij antwoordden: “O Shoaib, beveelt uw gebed, dat wij hetgeen onze vaderen
aanbaden, zouden
verlaten of dat wij zouden ophouden met ons eigendom te doen wat wij willen? Gij
zijt inderdaad verstandig,
recht geleid.”
88. Hij zeide: “O mijn volk, wat meent gij indien ik een duidelijk bewijs van
mijn Heer heb en Hij mij een
goede voorziening heeft geschonken? En ik wil niet, in tegenstelling tot u,
mijzelf veroorloven, hetgeen ik u
verbied. Ik wil alleen, voor zover ik kan, een verbetering aanbrengen. Alleen
door Allah ben ik hiertoe in
staat. In Hem vertrouw ik en tot Hem wend ik mij.”
89. “O, mijn volk, laat vijandigheid jegens mij u niet er toe leiden, dat
hetzelfde u overkome als hetgeen
het volk van Noach of het volk van Hoed of het volk van Salih overkwam; en het
volk van Lot is niet ver van
u.”
90. “En zoek vergiffenis van uw Heer en bekeer u tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is
Genadig, Liefdevol.”
91. Zij antwoordden: “O, Shoaib, wij begrijpen niet veel van hetgeen gij zegt en
wij zien voorzeker, dat
gij zwak zijt tegenover ons. Was het niet, om uw gezin, wij zouden u zeker
stenigen, want gij zijt niet in
aanzien bij ons.”
92. Hij zeide: “O, mijn volk, is mijn gezin waardiger bij u dan Allah? En gij
hebt Hem als waardeloos
verworpen. Voorzeker, mijn Heer omvat al hetgeen gij doet.”
93. “En o, mijn volk, handel op uw wijze, ik handel op de mijne. Gij zult weldra
te weten komen over wie
een vernederende straf komt en wie een leugenaar is. En wacht af, ik wacht gewis
met u.”
94. En toen Ons gebod kwam, redden Wij Shoaib en met hem de gelovigen door Onze
barmhartigheid
en kastijding greep de onrechtvaardigen zodat zij uitgestrekt in hun huizen
lagen,
95. Alsof zij er nooit hadden gewoond. Ziet! het volk van Midian is vervloekt,
zoals Samoed was
vervloekt.
96. Wij zonden Mozes voorzeker met Onze tekenen en duidelijk gezag,
97. Naar Pharao en zijn leiders, zij volgden het gebod van Pharao maar het gebod
van Pharao was in het
geheel niet verstandig.
98. Hij zal op de Dag der Opstanding voor zijn volk uitgaan en hen naar het Vuur
leiden. En slecht is de
plaats die wordt bereikt.
99. En er werd hun in dit leven en op de Dag der Opstanding een vloek opgelegd.
Slecht is de gave,
die zal worden gegeven.
100. Dit zijn de tijdingen over de steden die Wij u verhalen. Sommige er van
bleven staan en andere
werden weggevaagd.
101. En Wij deden hun geen onrecht maar zij deden zichzelf onrecht aan. En hun
goden, die zij naast
Allah aanriepen, baatten hen in het geheel niet toen het gebod van uw Heer kwam;
zij voegden hun slechts
verderf toe.
102. Zo is de greep van uw Heer, wanneer Hij de steden grijpt, terwijl zij kwaad
verrichten. Voorzeker,
Zijn greep is smartelijk en hard.
103. Hierin is gewis een teken voor hem die de straf van het Hiernamaals vreest.
Dat is een dag waarop
de mensheid zal worden verzameld en dat is een dag waarvan men getuige zal zijn.
104. En Wij stellen het slechts voor een bepaalde tijd uit.
105. De dag, waarop het komt, zal geen ziel zonder Zijn toestemming spreken; dan
zullen sommigen
hunner ongelukkig en anderen gelukkig zijn.
106. Degenen dan, die ongelukkig zullen zijn, zullen in het Vuur zijn waarin zij
zullen zuchten en
steunen;
107. En er, zolang de Hemelen en de Aarde bestaan in vertoeven, met uitzondering
van hetgeen uw
Heer moge behagen. Zeker, uw Heer brengt teweeg wat Hij wil.
108. Maar degenen, die gelukkig zullen blijken te zijn, zullen in de Hemel
vertoeven, zolang de Hemelen
en de Aarde bestaan, met uitzondering van hetgeen uw Heer moge behagen, een
gave, die niet zal worden
afgesneden.
109. Wees dus niet in twijfel, omtrent hetgeen deze mensen aanbidden: zij
aanbidden slechts, zoals hun
vaderen voorheen aanbaden en Wij zullen hun voorzeker hetgeen hen toekomt ten
volle en onverminderd
geven.
110. En Wij gaven Mozes voorzeker het Boek, maar men werd er oneens over; en
ware het niet door een
woord dat reeds van uw Heer was uitgegaan de zaak zou voorzeker voor hen zijn
beslist; en waarlijk zij zijn er
in een verontrustende twijfel over.
111. En uw Heer zal hen allen naar hun werken ten volle vergelden. Hij is wel op
de hoogte van hetgeen
zij doen.
112. Blijf daarom standvastig zoals u is bevolen en ook degenen, die zich met u
hebben bekeerd en
overtreedt de grenzen niet, want Hij ziet voorzeker, wat gij doet.
113. En neig u niet tot de onrechtvaardigen, anders zal het Vuur ook u aanraken
en gij zult naast Allah
geen vrienden hebben noch zult gij worden geholpen.
114. Houd het gebed aan de twee uitersten van de dag en gedurende de eerste uren
van de nacht.
Voorzeker, goede werken verdrijven kwade werken. Dit is een aanmaning voor
degenen die er lering uit
trekken.
115. En wees standvastig, voorzeker, Allah doet het loon der rechtvaardigen niet
verloren gaan.
116. Waarom waren er onder de geslachten die vòòr u waren dan geen verstandige
mensen, die het
verderf op aarde konden verhinderen op enkelen na, die Wij uit hun midden
redden? Maar de
onrechtvaardigen volgden datgene waarin hun overvloed werd verleend en zij waren
schuldig.
117. Uw Heer zal de steden niet onrechtvaardig vernietigen, terwijl de bewoners
er van oprecht zijn.
118. En indien uw Heer had gewild, zou Hij het mensdom voorzeker tot één volk
hebben gemaakt, maar
zij zullen blijven verschillen.
119. Met uitzondering van degenen, die uw Heer barmhartigheid heeft betoond –
hiervoor heeft Hij hen
geschapen – maar het woord van uw Heer: “Voorwaar Ik zal de hel met djinn en
mensen allen tezamen
vullen,” is vervuld.
120. En de tijdingen der boodschappers verhalen Wij u om daardoor uw hart te
versterken. Hierdoor is
de waarheid en een vermaning en een les voor de gelovigen tot u gekomen.
121. En zeg tot degenen die niet geloven: “Handelt naar uw vermogen, wij
handelen ook.”
122. “En wacht af, wij wachten ook.”
123. En aan Allah behoren de geheimen van de hemelen en de aarde en naar Hem zal
het geheel worden
teruggebracht. Aanbid Hem daarom en leg uw vertrouwen in Hem. En uw Heer is niet
onachtzaam over
hetgeen gij doet.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Raa. Dit zijn de verzen van het Boek, dat alles verklaart:
2. Wij hebben het geopenbaard – als de Arabische Koran- opdat gij moogt
begrijpen.
3. Wij verhalen u het schoonste verhaal door u deze Koran te openbaren, ofschoon
gij voorheen
onwetend waart.
4. Toen Jozef tot zijn vader zeide: “O mijn vader, (in mijn droom) zag ik elf
sterren en de zon en de maan
en ik zag ze zich voor mij nederwerpen.”
5. Hij zeide: “O, mijn zoon, verhaal uw broedars uw droom niet, anders zullen
zij plannen tegen u
smeden, want Satan is een openlijke vijand der mensen.”
6. “En zo zal uw Heer u verkiezen en u de verklaring der dingen onderwijzen en
Zijn gunst aan u en aan
de familie van Jacob vervohnaken, zoals Hij die voordien aan twee uwer
voorvaderen, Abraham en Izaak had
voltooid. Voorwaar, uw Heer is Alwetend, Alwijs.”
7. Voorzeker, er zijn voor de zoekers (naar waarheid) tekenen in (de
geschiedenis van) Jozef en zijn
broeders.
8. Toen zij zeiden: “Voorwaar, Jozef en zijn broeder zijn onze vader liever dan
wij, ofschoon wij een
sterke groep zijn. Voorzeker, onze vader dwaalt openlijk.”
9. “Doodt Jozef of verdrijft hem naar een (ver) land, zodat uw vaders gunst
uitsluitend voor u moge
zijn, waarna gij een rechtvaardig volk zult worden.”
10. Eén hunner zeide: “Doodt Jozef niet, maar als gij iets moet doen werpt hem
dan op de bodem van
een diepe put; iemand uit een karavaan zal hem opnemen.”
11. Zij zeiden: “O, onze vader, waarom vertrouwt gij ons niet aangaande Jozef,
hoewel wij hem
welgezind zijn?”
12. “Zend hem morgen met ons mede, opdat hij zich moge vermaken en spelen en wij
zullen voorzeker
zijn bewakers zijn.”
13. Hij zeide: “Het verdriet mij, dat gij hem zoudt medenemen en ik vrees, dat
de wolf hem zal verslinden
terwijl gij niet op hem let.”
14. Zij zeiden: “Indien de wolf hem zou verslinden terwijl wij een sterke groep
vormen, dan zijn wij
inderdaad de verliezers.”
15. Toen zij hem medenamen, kwamen zij overeen hem op de bodem van een diepe put
neer te laten en
Wij zonden hem een openbaring: “Gij; zult hun van deze zaak vertellen zonder dat
zij het beseffen.”
16. ’s Avonds kwamen zij wenend tot hun vader.
17. En zeiden: “O, onze vader, wij hielden een wedloop en lieten Jozef met onze
goederen achter en de
wolf verslond hem; maar zelfs al spreken wij de waarheid, zult gij ons niet
geloven.”
18. En zij brachten zijn hemd met bloed, dat niet van hem was. Hij (Jacob) zeide:
“Neen, gij hebt de zaak
veel te licht opgevat. Daarom is geduld passend. En het is Allah Wiens hulp
dient te worden gezocht over
hetgeen gij beweert.”
19. Er kwam een karavaan langs en deze zond een waterputter, die zijn emmer
nederliet. “O, goed
nieuws,” zeide hij. “Hier is een jongeling.” En zij verborgen hem als een stuk
koopwaar en Allah wist goed,
wat zij deden.
20. Zij verkochten hem voor een geringe prijs, een paar zilverstukken, want zij
waren onverschillig
jegens hem.
21. En de Egyptenaar, die hem kocht, zeide tot zijn vrouw: “Maak zijn verblijf
behoorlijk. Het is
waarschijnlijk dat hij ons van nut kan zijn, of dat wij hem als zoon aannemen.”
En zo vestigden Wij Jozef in
het land, opdat Wij hem in het verklaren der dingen mochten onderwijzen. Allah
heeft macht over Zijn
gebod, maar de meeste mensen weten het niet.
22. Toen hij volwassen was, schonken Wij hem oordeel en kennis; zo belonen Wij
de goeden.
23. En zij, in wier huis hij was, zocht hem (tegen zijn wil) te verleiden. Zij
grendelde de deuren en zeide:
“Kom nu.” Hij antwoordde: “Dat verhoede Allah, hij is mijn heer. Hij heeft mijn
verblijf waardig gemaakt.
Voorwaar, de boosdoeners slagen nooit.”
24. En zij nam een besluit betreffende hem en hij nam een besluit betreffende
haar. Als hij geen duidelijk
teken van zijn Heer had gezien, (kon hij zo’n vastberadenheid niet hebben
getoond). Zo kwam het dat Wij
het kwaad en de onbetamelijkheid van hem mochten afwenden. Voorzeker hij was een
Onzer uitverkoren
dienaren.
25. En zij holden beiden naar de deur en zij scheurde zijn hemd van achteren en
zij ontmoetten haar
echtgenoot aan de deur. Zij zeide: “Wat zal de straf zijn voor iemand die kwade
bedoelingen had met uw
vrouw, anders dan gevangenneming of een pijnlijke kastijding?”
26. Hij (Jozef) zeide: “Zij is het die mij tegen mijn wil zocht te verleiden.”
En een familielid van haar
getuigde: “Als zijn hemd van voren is gescheurd, heeft zij de waarheid gesproken
en behoort hij tot de
leugenaars,
27. Maar als zijn hemd van achteren is gescheurd, heeft zij gelogen en behoort
hij tot de waarachtigen.”
28. Toen hij (haar man) zag dat zijn hemd van achteren was gescheurd, zeide hij:
“Dit is zeker een list
van u, vrouwen. Uw list is inderdaad sterk.”
29. “O, Jozef, wend u hiervan af en gij (vrouw), vraag vergiffenis voor uw
zonde. Gij behoort zeker tot
de schuldigen.”
30. En de vrouwen in de stad zeiden: “De vrouw van Aziez zoekt haar slaaf tegen
zijn wil te verleiden.
Hij heeft haar met verliefdheid vervuld. Wij zien haar inderdaad klaarblijkelijk
dwalen.”
31. En toen zij van hun plannen hoorde, nodigde zij haar uit en bereidde haar
een maaltijd en gaf ieder
een mes en zeide dan (tot Jozef): “Ga naar hen toe.” En toen zij hem zagen
achtten zij hem grotelijks en zij
sneden zich in de handen en zeiden: “Allah zij verheerlijkt. Dit is geen mens,
dit is een edele engel.”
32. Zij zeide: “Dit is hij nu over wie gij mij beschuldigdet, ik zocht hem
werkelijk tegen zijn wil te
verleiden, maar hij redde zich. En als hij nu niet doet wat ik hem verzoek, zal
hij zeker gevangen genomen en
vernederd worden.”
33. Hij (Jozef) zeide: “O mijn Heer, ik zou de gevangenis verkiezen boven
hetgeen waartoe zij mij roepen;
tenzij Gij haar list van mij afwendt zal ik mij tot haar neigen en tot de
onwetenden behoren.”
34. Daarom verhoorde zijn Heer zijn gebed en wendde hun list van hem af.
Voorwaar, Hij is de
Alhorende, de Alwetende.
35. Dus kwam het hun (mannen) voor, nadat zij de tekenen van zijn onschuld
hadden gezien, dat zij hem
voor een tijd gevangen moesten nemen.
36. En er gingen met hem twee jonge mannen de gevangenis binnen. Een hunner
zeide: “Ik zag mij wijn
persen.” En de andere zeide: “Ik zag mij in een droom brood op mijn hoofd dragen
waarvan de vogelen aten.
Geef ons de verklaring er van, voorzeker, wij zien dat gij tot de goeden
behoort.”
37. Hij antwoordde: “Het voedsel, dat u wordt gegeven, zal niet tot u komen,
voordat ik u de verklaring
er van heb gegeven. Dit is naar aanleiding van hetgeen mijn Heer mij heeft
onderwezen. Ik heb van de
godsdienst van het volk dat niet in Allah en in het Hiernamaals gelooft, afstand
gedaan.
38. “En ik volg de godsdienst van mijn vaderen, Abraham, Izaak en Jacob. Het
betaamt ons niet dat wij
iets met Allah vereenzelvigen. Dit behoort tot Allah’s genade voor ons en de
mensheid, maar de meeste
mensen zijn niet dankbaar.”
39. “O, mijn twee medegevangenen, zijn verscheidene Heren beter of is Allah, de
Ene, de Opperste
beter?”
40. “Gij aanbidt naast Allah niets, dan ijdele namen die gij hebt uitgedacht,
gij en uw vaderen; Allah
heeft daar geen gezag voor nedergezonden. De beslissing berust bij Allah alleen.
Hij heeft bevolen dat gij
naast Hem niets zult aanbidden. Dit is de juiste godsdienst, maar de meeste
mensen beseffen het niet.”
41. “O mijn twee medegevangenen, wat één uwer betreft, hij zal wijn voor zijn
Heer schenken en wat de
ander betreft, hij zal worden gekruisigd, zodat de vogels van zijn hoofd zullen
eten. De zaak waarover gij
hebt gevraagd, is besloten.”
42. En hij zeide tot degene van hen, van wie hij wist dat hij bevrijd zou
worden: “Vermeld mij bij uw
heer.” Maar Satan deed hem vergeten het aan zijn heer te zeggen daarom bleef hij
voor enige jaren in de
gevangenis.
43. En de koring (van Egypte) zeide: “Ik zag zeven vette koeien, die door zeven
magere koeien werden
verslonden en zeven groene korenaren en zeven verwelkte aren. O gij leiders,
legt mij de betekenis van mijn
droom uit als gij een droom kunt verklaren.”
44. Zij antwoordden: “Het zijn verwarde dromen en wij kennen de verklaring van
zulke dromen niet.”
45. En degene van de twee die bevrijd was, herinnerde zich na enige tijd Jozef,
en zeide toen: “Ik zal u de
verklaring er van laten weten, zend mij daarom.”
46. “O, Jozef! gij man der waarheid, leg ons de betekenis uit van zeven vette
koeien die door zeven
magere worden verslonden en van zeven groene korenaren en andere verwelkte aren
opdat ik tot het volk
moge terugkeren, zodat zij mogen weten.”
47. Hij antwoordde: “Gij zult zeven jaren lang voortdurend zaaien en wat gij
maait in de aar laten, met
uitzondering van een weinig, dat gij zult eten.”
48. “Dan zullen er nadien zeven harde jaren komen, die al hetgeen gij van te
voren hebt opgeslagen
zullen verteren, met uitzondering van een weinig dat gij zult bewaren.”
49. “Dan zal er nadien een jaar komen, waarin de mensen zullen worden geholpen
en waarin zij
(vruchten) zullen persen.”
50. En de koning zeide: “Brengt hem tot mij.” Maar toen de boodschapper tot hem
(Jozef) kwam, zeide
hij: “Ga terug naar uw heer en vraag hem hoe het met de vrouwen is gesteld die
zich in de handen sneden,
voorzeker mijn Heer kent haar sluwe plan goed.”
51. Hij, (de koning) zeide tot de vrouwen: “Wat was het geval met u toen gij
Jozef tegen zijn wil zocht te
verleiden?” Zij zeiden: “Allah zij verheerlijkt. Wij hebben geen kwaad van hem
geweten.” De vrouw van de
Aziez zeide: “Nu is de waarheid aan het licht gekomen. Ik was het die hem tegen
zijn wil zocht te verleiden en
hij behoort zeker tot de waarachtigen.”
52. “Dit is, opdat hij moge weten dat ik hem in zijn afwezigheid niet ontrouw
was en dat Allah het plan
van de ontrouwe mensen niet laat slagen.”
53. “En ik verklaar mijzelf niet vrij (van zwakheid) te zijn, want het
menselijke, ik’ spoort tot het kwade
aan, uitgezonderd dat waarover mijn Heer barmhartigheid betoont. Voorzeker, mijn
Heer is Vergevensgezind,
Genadevol.”
54. En de koning zeide: “Brengt hem bij mij, ik wil hem voor mijzelf houden.” En
toen hij tot hem (Jozef)
had gesproken, zeide hij: “Gij zijt van deze dag af een man van positie en
vertrouwen bij ons.”
55. Hij antwoordde: “Stel mij aan over de schatten van het land want ik ben een
deskundig bewaarder.”
56. En zo vestigden Wij Jozef in het land. Hij vertoefde er in, waar hij ook
wilde. Wij schenken Onze
barmhartigheid aan wie Ons behaagt en Wij laten het loon der rechtvaardigen niet
te gronde gaan.
57. En het loon van het Hiernamaals is zeker beter voor degenen die geloven en
God vrezen.
58. En Jozefs broeders kwamen en gingen bij hem binnen en hij herkende hen, maar
zij herkenden hem
niet.
59. En toen hij hen van levensmiddelen had voorzien, zeide hij: “Brengt mij uw
broeder van vaderskant.
Ziet gij niet, dat ik u met volle maat geef en dat ik een goed gastheer ben?”
60. “Maar indien gij hem niet tot mij brengt dan zal er van mij geen maat
(koren) voor u zijn noch zult gij
in mijn nabijheid komen.”
61. Zij antwoordden: “Wij zullen trachten zijn vader hiertoe over te halen, wij
zullen het voorzeker
kunnen doen.”
62. En hij (Jozef) zeide tot zijn dienaren: “Stopt hun geld in de zadeltassen,
dat zij het mogen herkennen,
wanneer zij tot hun familie terugkeren, opdat zij terug mogen komen.”
63. En toen zij tot hun vader terugkeerden, zeiden zij: “Onze vader, een
(verdere) maat is ons ontzegd,
zend daarom onze broeder met ons mede, opdat wij onze maat (koren) mogen
verkrijgen en wij zullen zeker
op hem passen.”
64. Hij (Jacob) antwoordde: “Zal ik u hem toevertrouwen, zoals ik u voorheen
zijn broeder
toevertrouwde? Maar Allah is de beste Beschermer en Hij is de Genadigste der
genadigen.
65. En toen zij hun reisgoederen openden, vonden zij hun geld aan hen
teruggegeven. Zij riepen uit: “O,
onze vader, wat kunnen wij meer wensen? Hier is ons geld aan ons teruggegeven.
Wij zullen (nogmaals)
koren voor onze familie halen en op onze broeder passen en wij zullen als
toegift de maat van een kameellast
ontvangen. Dat is een maat die gemakkelijk verkrijgbaar is.”
66. Hij (Jacob) zeide: “Ik zal hem niet met u medezenden voordat gij mij een
ernstige belofte aflegt in de
naam van Allah, dat gij hem zeker tot mij zult brengen tenzij gij allen
omsingeld zoudt worden.” En toen zij de
belofte hadden afgelegd, zeide hij: “Allah waakt over hetgeen wij zeggen.”
67. En hij zeide: “O mijn zonen, gaat niet door één poort binnen maar gaat door
verschillende poorten
binnen; en ik kan u in niets tegen Allah helpen. De beslissing berust alleen bij
Allah. In Hem stel ik mijn
vertrouwen en laat allen die willen vertrouwen, alleen in Hem hun vertrouwen
stellen.”
68. Maar toen zij (de stad) binnen gingen zoals hun vader hen had bevolen, kon
hen dit tegen Allah
toch niets baten; het was slechts dat Jacob zijn zin gedaan kreeg, want hij had
voorzeker grote kennis, omdat
Wij hem hadden onderwezen, maar de meeste mensen weten het niet.
69. En toen zij Jozef bezochten, huisvestte deze zijn broeder bij zich. En hij
zeide: “Ik ben uw broeder,
treur daarom niet over hetgeen zij hebben gedaan.”
70. En toen hij hen van hun provisie had voorzien, legde hij een drinkbeker in
zijn broeders zadeltas.
Toen riep een omroeper: “O, karavaan, gij zijt waarlijk dieven.”
71. Zij vroegen, zich tot hem wendend: “Wat mist gij?”
72. Men antwoordde: “Wij missen des konings maatkop en wie hem brengt zal een
kameellast koren
ontvangen en ik ben er borg voor.”
73. Zij antwoordden: “Bij Allah, gij weet goed, dat wij niet kwamen om slecht in
het land te handelen en
wij zijn geen dieven.”
74. Zij (de Egyptenaren) zeiden: “Wat zal er dan de straf voor zijn als gij
leugenaars zijt?”
75. Zij antwoordden: “De straf er voor zal zijn: hij, in wiens zadeltas ze wordt
gevonden zal zelf de boete
er voor zijn. Zo straffen wij de boosdoeners.”
76. Daarna begon hij met (het onderzoek van) hun tassen alvorens de tas van zijn
broeder (te
onderzoeken); dan nam men hem (drinkbeker) uit zijn broeders tas. Zo maakten Wij
plannen voor Jozef. Hij
kon zijn broeder volgens de wet van de koning (van Egypte) niet houden, tenzij
Allah het zo had gewild. Wij
bevorderen in graden (van kennis en eer) wie Wij willen. Boven elke wetende
staat de Alwetende.
77. Zij (zijn broeders) zeiden: “Als deze heeft gestolen, had zijn broeder
voorheen ook diefstal
gepleegd.” Maar Jozef hield het in zijn hart geheim en onthulde het hun niet.
Hij zeide: “Gij verkeert in een
slechte toestand. Allah weet het beste wat gij beweert.”
78. Zij zeiden: “O Aziez, hij heeft een zeer oude vader, neem daarom één onzer
in zijn plaats, want wij
zien dat gij tot degenen behoort die goed doen.”
79. Hij (Jozef) zeide: “Allah verhoede, dat wij iemand anders dan hem zouden
nemen bij wie wij ons
eigendom vonden; want dan zouden wij zeker onrechtvaardig zijn.”
80. En toen zij wanhoopten trokken zij zich terug om in afzondering te
beraadslagen. De oudste zeide:
“Weet gij niet, dat uw vader een plechtige belofte in de naam van Allah van u
heeft genomen en hoe gij
voorheen in uw plicht tegenover Jozef hebt gefaald? Ik zal het land daarom niet
verlaten voordat mijn vader
het mij toestaat, of Allah voor mij beslist en Hij is de beste Beoordelaar.”
81. “Keert gij tot uw vader terug en zegt: “onze vader uw zoon heeft gestolen en
wij hebben alleen
hetgeen wij wisten vermeld en wij konden waarlijk over het ongeziene niet
waken.’
82. ‘ En vraag het volk der stad waarin wij waren en de karavaan waarmede wij
reisden en wij spreken
voorzeker de waarheid.'”
83. Hij (hun vader) zeide: “Neen, uw ziel heeft een groot iets voor u gering
gemaakt. Daarom is geduld
passend. Het is mogelijk, dat Allah hen allen te zamen tot mij zal brengen;
waarlijk Hij is de Alwetende, de
Alwijze.”
84. En hij wendde zich van hen af en zeide: “O ik heb verdriet over Jozef.” En
zijn ogen werden gevuld
met tranen van smart doch hij bedwong zich.
85. Zij zeiden: “Bij Allah, gij zult niet ophouden over Jozef te praten, totdat
gij zijt weggekwijnd of totdat
gij te gronde gaat.”
86. Hij antwoordde: “Ik klaag alleen over mijn zorg en verdriet tot Allah en ik
weet van Allah, wat gij niet
weet.”
87. “O mijn zonen, gaat en zoekt naar Jozef en zijn broeder en wanhoopt niet aan
de genade van Allah,
want niemand wanhoopt aan Allah’s barmhartigheid dan het ongelovige volk.”
88. En toen zij (opnieuw) voor hem (Jozef) kwamen, zeiden zij: “O, Aziez,
armoede heeft ons en onze
familie getroffen en wij hebben een armzalige geldsom meegebracht, geef ons
daarvoor de volle maat en
wees liefdadig. Voorzeker, Allah beloont de liefdadigen.”
89. Hij zeide: “Weet gij wat gij Jozef en zijn broeder aandeedt, toen gij
onwetend waart?”
90. Zij vroegen. “Zijt gij dan Jozef?” Hij zeide: “Ik ben Jozef en dit is mijn
broeder. Allah is ons
inderdaad genadig geweest. Voorwaar, wie godvrezend en geduldig is – Allah doet
het loon der goeden
nooit verloren gaan.”
91. Zij antwoordden: “Bij Allah, waarlijk Allah heeft u boven ons verkozen en
wij zijn inderdaad
zondaren geweest.”
92. Hij (Jozef) zeide: “Heden zij er geen verwijt tegen u: Moge Allah u
vergeven, Hij is de Genadigste
der genadigen.”
93. “Gaat met dit hemd van mij en legt het voor het aangezicht van mijn vader
neder; hij zal het
begrijpen. En brengt mij uw gehele familie.”
94. En toen de karavaan (uit Egypte) vertrok, zeide hun vader: “Ik bemerk
voorzeker de geur van Jozef,
zelfs al ziet gij mij voor zwakzinnig aan.”
95. Zij antwoordden: “Bij Allah, gij houdt zeker aan uw oude dwaling vast.”
96. En toen de drager van de blijde tijding kwam, legde hij het (hemd) voor hem
(Jacob) neder zodat hij
zekerheid verkreeg. Dan riep hij uit: “Zei ik u niet: “ik weet van Allah wat gij
niet weet’?”
97. Zij antwoordden: “O, onze vader, vraag voor ons vergiffenis voor onze
zonden: wij zijn inderdaad
zondaren geweest.”
98. Hij (Jacob) zeide: “Ik zal mijn Heer om vergiffenis voor u vragen.
Voorzeker, Hij is de
Vergevensgezinde, de Genadevolle.”
99. En toen zij tot Jozef kwamen, huisvestte hij zijn ouders bij zich en zeide:
“Komt zoals het Allah
behaagt Egypte in vrede binnen.”
100. Hij hief zijn ouders op de troon en zij wierpen zich voor hem neder. En hij
zeide: “O mijn vader, dit is
de vervulling van mijn vroegere droom. Mijn Heer heeft deze verwezenlijkt. En
Hij schonk mij een gunst toen
Hij mij uit de gevangenis verloste en u uit de woestijn bracht, nadat Satan
tweedracht tussen mij en mijn
broeders had gezaaid. Voorzeker, mijn Heer is goedertieren voor wie Hij wil.
Waarlijk, Hij is de Alwetende, de
Alwijze.”
101. “O, mijn Heer, Gij hebt mij macht gegeven en de verklaring van dromen
onderwezen. O, Schepper
der hemelen en der aarde, Gij zijt mijn Beschermer in deze wereld en in het
Hiernamaals. Doe mij sterven als
Moslim en verenig mij met de rechtvaardigen.”
102. Dit behoort tot de tijdingen van het verborgene die Wij u (o Profeet )
openbaren. Gij waart niet bij
hen, toen zij zich (tegen u) verenigden en plannen smeedden.
103. En de meeste mensen willen niet geloven zelfs al wenst gij het vurig.
104. Gij vraagt er hun geen beloning voor. Het is niets dan een vermaning aan
alle werelden.
105. En hoeveel tekenen zijn er niet in de hemelen en op aarde waaraan zij, zich
afwendend, voorbijgaan!
106. En de meesten hunner geloven niet in Allah, zonder medegoden aan Hem toe te
schrijven.
107. Voelen zij zich dan nu veilig voor het komen van een overweldigende straf
over hen van Allah of
voor het onverwacht komen van het Uur over hen, terwijl zij het niet bemerken?
108. Zeg: “Dit is mijn weg: ik roep tot Allah in zeker weten, ik en mijn
volgelingen. Heilig is Allah en ik
behoor niet tot de afgodendienaren.”
109. En Wij zonden vòòr u slechts mensen uit de inwoners der steden, die Wij
inspireerden. Hebben zij
dan niet op aarde gereisd en gezien wat het einde was dergenen die vòòr hen
waren? En het tehuis van het
Hiernamaals is voorzeker beter voor degenen, die vrezen. Wilt gij dan niet
begrijpen?
110. Totdat, wanneer de boodschappers wanhoopten en zij dachten dat zij voor
leugenaars verden
gehouden, Onze hulp tot hen kwam en dan werd gered, wie Ons behaagde. En Onze
kastijding
wordt van een zondig volk niet afgewend.
111. Er is in hun verhaal gewis een les voor mensen van begrip. Het is niet
iets, dat is verzonnen, doch
een vervulling van hetgeen er vòòr is en een uiteenzetting van alle dingen en
een leiding en een
barmhartigheid voor een volk, dat gelooft.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem Raa. Dit zijn de verzen van het Boek. En hetgeen u door uw
Heer is geopenbaard is
waar, maar de meeste mensen geloven niet.
2. Allah is Hij, Die de hemelen heeft doen verrijzen zonder pilaren die gij kunt
zien. Daarna zette Hij Zich
op de troon. En Hij heeft de zon en de maan in dienst gesteld; elk volgt zijn
baan tot een vastgestelde
termijn. Hij regelt het al. Hij legt de tekenen duidelijk uit, opdat gij zeker
zult zijn van de ontmoeting met uw
Heer.
3. En Hij is het, Die de aarde uitspreidde, er bergen op verhief en rivieren op
vormde. En Hij maakte er
elke vruchtensoort in twee geslachten op. Hij doet de nacht de dag bedekken.
Voorwaar, daarin zijn tekenen
voor een volk, dat nadenkt.
4. En er zijn op aarde aan elkaar grenzende streken en tuinen van wijnstokken,
en korenvelden en
dadelpalmen, met één wortel of met verschillende wortels, zij worden met
hetzelfde water besproeid en toch
doen Wij sommigen er van in fruit boven anderen uitmunten. Daarin zijn tekenen
voor een volk, dat begrijpt.
5. En indien gij u verwondert, dan is hun zeggen verwonderlijker: “Wanneer wij
stof zijn geworden,
zullen wij dan opnieuw worden geschapen?” Deze zijn het, die hun Heer hebben
verworpen, daarom zullen
zij ketenen om hun hals hebben en de bewoners van het Vuur zijn; daarin zullen
zij vertoeven.
6. En zij vragen eerder het kwade van u dan het goede; hoewel er voor hen
voorbeeldige straffen zijn
voorgekomen. Voorwaar, uw Heer is vol van vergiffenis voor het mensdom, ondanks
hun
onrechtvaardigheid en voorwaar, uw Heer is streng in het vergelden.
7. En de ongelovigen zeggen: “Waarom is hem (de profeet) geen teken van zijn
Heer nedergezonden?”
Gij zijt waarlijk een waarschuwer en er is voor elk volk een leidsman.
8. Allah weet wat elke vrouw baart en wat de baarmoeders niet voldragen en wat
zij doen groeien. En bij
Hem heeft alles een eigen maat.
9. Hij is de Kenner van het onzienlijke en het zienlijke, de Grote, de
Verhevene.
10. Voor Hem is hij gelijk die onder u het woord verbergt en hij die het
openlijk uit; alsook hij, die zich ‘s
nachts verbergt en hij, die overdag (openlijk) voortgaat.
11. Er zijn voor hem (de Boodschapper) bewakers (engelen) vòòr en achter hem;
zij bewaken hem door
het gebod van Allah. Voorzeker, Allah verandert de toestand van een volk niet
voordat zij hetgeen in hun
hart is veranderen. En wanneer Allah een volk wenst te straffen, is er geen
afwenden mogelijk, noch hebben
zij een helper naast Hem.
12. Hij is het, Die u de bliksem toont vrees en hoop veroorzakende en Hij doet
zware wolken ontstaan.
13. En de donder verkondigt Zijn glorie met de lof die Hem toekomt, en de
engelen doen het uit ontzag
voor Hem en Hij zendt de bliksem en treft er mede, wie Hij wil; nog steeds
redetwisten zij over Allah. terwijl
Hij streng is in het straffen.
14. Tot Hem is het ware gebed. En degenen, die zij buiten Hem aanroepen,
verhoren hen in het geheel
niet, doch zij zijn als iemand die zijn handen uitstrekt naar het water, opdat
het zijn mond zal bereiken, maar
het kan hem nooit bereiken. En het aanroepen der ongelovigen gaat slechts
verloren.
15. En wie in de hemelen en op aarde is, onderwerpt zich willens of onwillens
aan Allah en hun
schaduwen doen ’s morgens en ’s avonds hetzelfde.
16. Zeg: “Wie is de Heer der hemelen en der aarde?” Zeg: “Allah.” Zeg: “Hebt gij
naast Hem dan
helpers genomen, die voor zich over goed noch kwaad macht hebben?” Zeg: “Kunnen
de blinde en de
ziende gelijk zijn?” Of kan de duisternis gelijk zijn aan het licht? Of
schrijven zij aan Allah medegoden toe die
iets, op Zijn schepping lijkende hebben geschapen, zodat beide scheppingen hun
gelijk voorkomen? Zeg:
“Allah is de Schepper aller dingen en Hij is de Ene, de Opperste.”
17. Hij zendt water van de hemel neder, zodat stromen overeenkomstig hun
afmeting vloeien en de
vloed zwellend schuim draagt. En van hetgeen zij (de mensen) in het vuur
verhitten om sieraden en
gereedschappen te vervaardigen komt een soortgelijk schuim. Zo licht Allah de
waarheid en de valsheid toe.
Wat nu het schuim betreft, het gaat als uitschot weg, maar wat betreft hetgeen
de mensen tot nut strekt, dit
blijft op aarde. Zo geeft Allah de gelijkenissen.
18. Er zal voor degenen die aan hun Heer gehoor geven het goede zijn, en
degenen, die Hem geen
gehoor geven – deze zouden, indien zij al hetgeen op aarde is en het gelijke er
aan toegevoegd, bezaten, het
gaarne als losprijs aanbieden. Dezen zijn het die een boze afrekening zullen
ontvangen en hun tehuis is de
hel. En dit is een slechte rustplaats.
19. Is dan hij die weet, dat hetgeen u van uw Heer is geopenbaard de waarheid
is, gelijk aan hem die
blind is? Alleen degenen die met begrip zijn begiftigd trekken er lering uit,
20. Degenen, die Allah’s verbond vervullen en dit niet breken.
21. En degenen, die verbinden, wat Allah bevolen heeft verbonden te worden en
die hun Heer vrezen
en de kwade afrekening duchten.
22. En degenen, die volharden in het zoeken naar de gunst van hun Heer en het
gebed houden en van
hetgeen waarvan Wij hen hebben voorzien, heimelijk en openlijk weggeven en die
het kwade met het goede
afwenden, dezen zijn het die de beloning en het goede tehuis zullen ontvangen.
23. Tuinen der eeuwigheid. Zij en degenen van hun vaderen en hun echtgenoten en
hun kinderen
rechtvaardig zijn zullen deze binnengaan. En engelen zullen van iedere poort tot
hen komen, (zeggende):
24. “Vrede zij over u, omdat gij geduldig waart; ziet, hoe uitstekend is het
uiteindelijke tehuis.”
25. En degenen, die het verbond van Allah breken nadat zij het hadden bevestigd
en hetgeen Allah
heeft bevolen verenigd te zijn, afsnijden en op aarde wanorde stichten, hen
treft de vloek en zij zullen een
slecht tehuis hebben.
26. Allah vergroot en vermindert de voorziening voor wie Hem behaagt. En zij (de
mensen) verheugen
zich in het tegenwoordige leven, terwijl het tegenwoordige leven slechts een
(kortstondig) vermaak is
vergeleken met het volgende.
27. En degenen die niet geloven, zeggen: “Waarom is hem (de profeet) geen teken
van zijn Heer
nedergezonden?” Zeg: “Allah laat diegene dwalen die Hij wil en leidt tot
Zichzelf degene die zich bekeert.”
28. Degenen die geloven, en wier hart rust vindt in de gedachtenis aan Allah.
Ziet toe! in het gedenken
van Allah kunnen de harten rust vinden.
29. Degenen die geloven en goede werken doen – voor hen is geluk en een
uitstekende plaats van
terugkeer.
30. Zo hebben Wij u tot een volk gezonden – aan hetwelk andere volkeren zijn
voorafgegaan – opdat gij
hun hetgeen Wij u hebben geopenbaard, moogt verkondigen doch zij verwerpen de
Barmhartige. Zeg: “Hij
is mijn Heer; er is geen God naast Hem. In Hem leg ik mijn vertrouwen en tot Hem
is mijn terugkeer.”
31. En als er een Koran was, waarmede de bergen konden worden verzet, de aarde
kon worden
gespleten, of de doden tot spreken konden worden gebracht, (zouden zij er nog
niet in geloven). “Neen, de
zaak berust geheel bij Allah!” Zijn de gelovigen het niet te weten gekomen dat,
indien Allah het wilde, Hij
het gehele mensdom zou hebben geleid? En de ongelovigen zullen onophoudelijk
door rampen getroffen
worden wegens hun daden, of het zult bij hun huizen neerkomen, totdat de belofte
van Allah tot stand komt.
Voorzeker, Allah faalt niet in Zijn belofte.
32. Voorzeker boodschappers werden vòòr u ook bespot, maar Ik schonk uitstel aan
de ongelovigen.
Dan greep Ik hen en hoe (vreselijk) was Mijn straf.
33. Zal Hij, Die over elke ziel waakt ten aanzien van hetgeen zij verdient (hen
dan laten gaan)? Toch
kennen zij medegoden aan Allah toe. Zeg: “Noemt hen.” Zoudt gij Hem willen
inlichten over hetgeen Hem
op aarde onbekend was? Of is het slechts een ledig gezegde? Neen, maar het plan
der ongelovigen is voor
hen schoonschijnend gemaakt en zij worden van de juiste weg teruggehouden. En
hij, die Allah laat dwalen
zal geen helper vinden.
34. Er is voor hen een straf in het tegenwoordige leven; doch de straf van het
Hiernamaals is gewis
zwaarder en zij zullen tegen Allah geen verdediger hebben.
35. Het beeld van de Hemel die de godvrezenden is beloofd, is, dat er stromen in
vloeien, en dat zijn
fruit en schaduw eeuwigdurend zijn. Dit is het loon van de rechtvaardig en maar
het loon van de
ongelovigen is het Vuur.
36. En degenen, wie Wij het Boek hebben gegeven, verheugen zich in hetgeen u is
geopenbaard. En er
zijn sommige der partijen die er een gedeelte van ontkennen. Zeg: “Het is mij
bevolen, Allah te aanbidden en
niets met Hem te vereenzelvigen. Tot Hem roep ik en tot Hem is mijn terugkeer.”
37. En zo hebben Wij het als een duidelijk oordeel geopenbaard. En als gij,
nadat kennis tot u is
gekomen hun boze wensen volgt, zult gij aan Allah vriend, noch beschermer
hebben.
38. En Wij zonden inderdaad boodschappers vòòr u en Wij gaven hun vrouwen en
kinderen. En het is
een boodschapper niet mogelijk een teken te brengen dan door het gebod van
Allah. Voor elke periode is er
een (Goddelijk) besluit.
39. Allah doet te niet wat Hij wil en bevestigt wat Hij wil en bij Hem is de
oorsprong van het Boek.
40. Of Wij u sommige der dingen doen zien waarmede Wij hen hebben bedreigd, of u
doen sterven – op
u rust (alleen) de verkondiging (der boodschap) en op Ons de verrekening.
41. Zien zij niet dat Wij tot hun land komen, het van de buitenste zijden
(grenzen) verminderend Allah
besluit en niemand kan Zijn besluit omverwerpen. En Hij is vlug in het
vergelden.
42. En degenen, die vòòr hen waren, verzonnen plannen, maar (het slagen van)
alle plannen berust bij
Allah. Hij weet wat elke ziel verdient en de ongelovigen zullen weldra weten
voor wie de uiteindelijke
woonplaats is.
43. De ongelovigen zeggen: “Gij zijt geen gezant.” Zeg: “Allah, alsmede hij die
kennis van het Boek
bezit zijn toereikend als getuigen tussen u en mij.”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Raa. Dit is een Boek dat Wij u hebben geopenbaard, opdat gij de
mensen door het gebod
van hun Heer uit de duisternis tot het licht moogt brengen op het pad van de
Almachtige, de Geprezene;
2. Van Allah, aan Wie wat er ook in de hemelen en op aarde is, toebehoort. Maar
wee de ongelovigen
wegens een strenge straf.
3. Die het tegenwoordige leven boven het Hiernamaals verkiezen en (anderen) van
het pad van Allah
afhouden het krom wensend – dezen zijn het die ver afgedwaald zijn.
4. Wij zonden geen boodschapper dan met de taal van zijn volk, zodat hij (het)
hun duidelijk moge
maken. Dan laat Allah dwalen wie Hij wil en leidt wie Hij wil. Hij is de
Almachtige, de Alwijze.
5. En Wij zonden Mozes met Onze tekenen, zeggende: “Breng uw volk uit de
duisternis tot het licht en
herinner hen aan de dagen van Allah.” Daarin zijn voorzeker tekenen voor ieder
die geduldig en dankbaar is.
6. En toen Mozes tot zijn volk zeide: “Gedenk Allah’s gunst aan u toen Hij u van
Pharao’s volk redde,
dat u met een smartelijke foltering kwelde, uw zonen doodde en uw vrouwen
spaarde; daarin was een grote
beproeving van uw Heer.”
7. En toen uw Heer verklaarde: “Als gij dankbaar zijt zal ik u meer geven, maar
als gij ondankbaar zijt is
Mijn straf inderdaad streng.”
8. En Mozes zeide: “Als gij ondankbaar zijt, gij en al degenen die op aarde
zijn, voorwaar, Allah is
Zichzelf – genoeg, Geprezen.”
9. Zijn de tijdingen niet tot u gekomen van degenen die vòòr u waren, het volk
van Noach en van Aad
en Samoed en degenen (die) na hen (kwamen)? Niemand behalve Allah kent ze. Hun
boodschappers
kwamen met duidelijke tekenen tot hen, maar zij deden hen zwijgen en zeiden:
“Wij geloven niet in hetgeen,
waarmede gij zijt gezonden en wij zijn zeker in twijfel over hetgeen, waartoe
gij ons roept.”
10. Hun boodschappers antwoordden: “Bestaat er twijfel over Allah, Schepper der
hemelen en der
aarde? Hij roept u, opdat Hij uw zonden moge vergeven en u uitstel moge verlenen
voor een vastgestelde
periode.” Zij zeiden: “Gij zijt slechts mensen als wij; gij wenst ons afkerig te
maken van hetgeen onze
vaderen aanbaden. Brengt ons daarom een duidelijk bewijs.”
11. Hun boodschappers zeiden tot hen: “Wij zijn inderdaad stervelingen zoals
gij, maar Allah bewijst
gunsten aan wie van Zijn dienaren Hij wil. Het is niet aan ons u een bewijs te
brengen, dan door het gebod
van Allah. En in Allah behoren de gelovigen te vertrouwen.”
12. “En waarom zouden wij niet in Allah vertrouwen wanneer Hij ons onze wegen
heeft getoond? En wij
zullen voorzeker al het kwaad dat gij ons doet met geduld dragen. Laat daarom
allen die willen vertrouwen, in
Allah hun vertrouwen stellen.”
13. En de ongelovigen zeiden tot hun boodschappers: “Wij zullen u voorzeker uit
het land verdrijven,
tenzij gij tot onze godsdienst wederkeert.” Toen zond hun Heer hun de
openbaring: “Wij zullen de
onrechtvaardigen zeker vernietigen.”
14. “En Wij zullen u zeker na hen in het land vestigen. Dit is voor hem die
vreest vòòr Mij te staan en
die Mijn waarschuwing vreest.”
15. Zij vroegen om een oordeel en (dientengevolge) ging elke hoogmoedige vijand
te gronde.
16. Voor hem is de hel en hij zal worden gedwongen kokend water te drinken.
17. Hij zal het met kleine teugen drinken en zal het ternauwernood kunnen
slikken. En de dood zal van
elke kant tot hem komen en toch zal hij niet sterven. En daarnaast zal er een
zware kastijding zijn.
18. De toestand dergenen die in hun Heer niet geloven, is, dat hun werken als as
zijn waarop de wind
hevig waait op een stormachtige dag. Zij zullen over hetgeen zij verdienen geen
macht bezitten. Dit is
inderdaad de volstrekte ondergang.
19. Ziet gij niet dat Allah de hemelen en de aarde in waarheid schiep? Als Hij
het wil kan Hij u verdelgen
en een nieuwe schepping voortbrengen.
20. Dit is inderdaad niet moeilijk voor Allah.
21. Zij zullen allen voor Allah verschijnen, dan zullen de zwakken tot de
hoogmoedigen zeggen: “Wij
waren voorzeker uw volgelingen; kunt gij ons dan tegen Allah’s straf niet
helpen?” Zij zullen zeggen: “Als
Allah ons had geleid, hadden wij u zeker geleid. Het is voor ons gelijk of wij
ongeduld tonen of wel geduldig
blijven, want er is voor ons geen toevlucht.”
22. Wanneer de zaak is beslist zal Satan zeggen: “Allah deed u een ware belofte,
ik echter beloofde u en
faalde, maar ik had geen macht over u dan dat ik u riep en gij mij
gehoorzaamdet. Verwijt mij daarom niet,
maar beschuldigt uzelf. Ik kan u niet bijstaan noch kunt gij mij bijstaan. Ik
verwerp dat gij mij voordien met
Allah hebt vereenzelvigd. Er zal voor de onrechtvaardigen gewis een smartelijke
straf zijn.”
23. En de gelovigen die goede werken doen, zullen in tuinen worden toegelaten
waardoor rivieren
stromen, daarin zullen zij vertoeven door het gebod van hun Heer. Hun groet
daarin zal “Vrede” zijn.
24. Ziet gij niet hoe Allah de gelijkenis van een goed woord geeft? Het is als
een goede boom, waarvan
de wortel hecht is en zijn takken reiken tot in de hemel.
25. Deze brengt door het gebod van zijn Heer zijn vrucht voort in ieder
jaargetijde. En Allah geeft de
gelijkenissen voor de mensen, opdat zij lering mogen trekken.
26. En een slecht woord is als een slechte boom die ontworteld ter aarde ligt en
geen vaste grond meer
heeft.
27. Allah versterkt degenen, die geloven in het tegenwoordige leven en in het
Hiernamaals met het
bevestigende woord en Allah laat de onrechtvaardigen dwalen. En Allah doet, wat
Hij wil.
28. Ziet gij niet degenen, die Allah’s gunst in ondankbaarheid veranderden en
hun volk in het huis van
verderf brachten?
29. Dat is de hel. Daarin zullen zij branden en dit is een boze rustplaats.
30. En zij hebben medegoden aan Allah toegekend om (de mensen) van Zijn weg af
te leiden. Zeg:
“Vermaakt u een poosje, daarna is uw terugkeer voorzeker naar het Vuur.”
31. Zeg tot mijn gelovige dienaren dat zij het gebed behoren te onderhouden en
van hetgeen Wij hun
hebben gegeven heimelijk en openlijk besteden, voordat er een dag komt, waarop
er handel noch
vriendschap zal zijn.
32. Allah is Hij, Die de hemelen en de aarde schiep en water uit die wolken doet
nederkomen en er
vruchten voor uw onderhoud mee voortbrengt en Hij heeft de schepen in uw dienst
gesteld, opdat zij door
Zijn gebod over de zee mogen varen en Hij heeft de rivieren eveneens in uw
dienst gesteld.
33. En Hij heeft ook de zon en de maan, die beiden hun werk voortdurend
verrichten alsmede de nacht
en de dag in uw dienst gesteld.
34. En Hij gaf u al hetgeen gij van Hem vraagt en als gij de gunsten van Allah
telt, zult gij ze stellig niet
kunnen opsommen. Voorwaar, de mens is zeer onrechtvaardig, zeer ondankbaar.
35. En toen Abraham zeide: “Mijn Heer maak deze stad (oord van) vrede en
weerhoud mij en mijn
kinderen van het aanbidden van afgoden.”
36. Mijn Heer, zij hebben inderdaad vele van de mensen op een dwaalspoor
gebracht. Wie mij daarom
ook volgt hij is stellig van mij en wat betreft hem die mij niet gehoorzaamt –
Gij zijt voorzeker
Vergevensgezind, Genadevol.”
37. “Onze Heer, ik heb sommige van mijn kinderen in een onvruchtbaar dal dicht
bij Uw heilig huis (de
Kabah) gevestigd, onze Heer, opdat zij het gebed mogen houden. Stem het hart der
mensen gunstig voor
hen en voorzie hen van vruchten opdat zij dankbaar mogen zijn.”
38. “Onze Heer, Gij weet voorzeker hetgeen wij verbergen en hetgeen wij bekend
maken. Er is niets op
aarde of in de hemel voor Allah verborgen.”
39. “Alle lof behoort aan Allah, Die mij in weerwil van ouderdom Ismaël en Izaak
heeft gegeven Waarlijk
mijn Heer is de Verhoorder van het gebed.”
40. “Mijn Heer maak mij en mijn kinderen onderhouders van het gebed. Onze Heer,
aanvaard mijn
gebed.”
41. “Onze Heer, vergeef mij en mijn ouders en de gelovigen op de Dag waarop de
afrekening zal
plaatsvinden.”
42. Denk niet dat Allah achteloos is omtrent hetgeen de onrechtvaardigen doen.
Hij geeft hun slechts
uitstel tot de Dag waarop zij zullen staren,
43. Met opgeheven hoofd zich voorthaastend, terwijl zij hun blik niet kunnen
afwenden en hun hart
ledig is.
44. En waarschuw de mensen voor de Dag waarop kastijding over hen zal komen; dan
zullen de
onrechtvaardigen zeggen: “Onze Heer, schenk ons uitstel voor een korte periode.
Wij zullen Uw roep
beantwoorden en de boodschappers volgen.” “Hebt gij voorheen niet gezworen, dat
er voor u geen
ondergang was?”
45. En gij vertoeft thans in de woonplaatsen van degenen die zichzelf onrecht
aandeden en het was u
duidelijk geworden hoe Wij met hen handelden terwijl Wij de voorbeelden voor u
hadden gegeven.”
46. En zij hadden hun plannen reeds gesmeed maar hun plannen zijn bij Allah, al
waren hun plannen zò
dat er bergen door zouden worden verzet.
47. Denk derhalve niet dat Allah zal falen Zijn belofte aan Zijn boodschappers
te houden: Allah is
voorzeker Almachtig, Heer der Vergelding.
48. De dag (zal komen) waarop de aarde en de hemel door een andere aarde en
hemel zullen worden
vervangen; en zij (de mensen) allen voor Allah, de Ene, de Opperste zullen
verschijnen.
49. En op die Dag zult gij de schuldigen in kettingen geklonken zien.
50. Hun kleren zullen van pek zijn en het Vuur zal hun gezicht omhullen.
51. Opdat Allah elke ziel moge vergelden voor hetgeen zij heeft gedaan.
Voorzeker, Allah is snel in het
vergelden.
52. Dit is een aankondiging voor de mensen opdat zij er door mogen worden
gewaarschuwd en opdat zij
mogen weten dat Hij de Enige God is en opdat degenen die begrip hebben er lering
uit mogen trekken.
15. Het Rotsachtige Pad (Al-Hidjr)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Raa. Dit zijn de verzen van het Boek, de duidelijke Koran.
2. De ongelovigen zullen dikwijls wensen, dat zij Moslims waren.
3. Laat hen eten en zich vermaken en laat hun ijdele hoop hen achteloos maken;
zij zullen het weldra te
weten komen.
4. En Wij hebben nooit een stad verwoest of het besluit er toe was bekend
gemaakt.
5. Geen volk kan zijn vastgestelde tijd vooruitlopen noch kunnen zij daarbij
achterblijven.
6. En dezen zeggen: “O, gij, tot wie de vermaning is nedergezonden, gij zijt
voorzeker bezeten.”
7. “Waarom brengt gij ons geen engelen indien gij tot de waarachtigen behoort?”
8. Wij zenden alleen engelen neder met de werkelijkheid en dan wordt hun (de
ongelovigen) geen uitstel
geschonken.
9. Voorwaar, Wij hebben deze vermaning (de Koran) nedergezonden en voorzeker Wij
zullen er de
Waker over zijn.
10. En vòòr u zonden Wij reeds (boodschappers) onder de oude stammen.
11. Maar er kwam nooit een boodschapper tot hen of zij bespotten hem.
12. Zo doen Wij dat in het hart der schuldigen binnendringen.
13. Zij geloven er niet in, hoewel er het voorbeeld der vroegere volkeren is
geweest.
14. En indien Wij een deur van de hemel voor hen zouden openen waar zij door
zouden klimmen,
15. Dan zouden zij zeker zeggen: “Onze ogen zijn slechts beneveld; neen wij zijn
veeleer een betoverd
volk.”
16. En Wij hebben aan de hemel voorzeker banen (van sterren) gemaakt en hem voor
aanschouwers
versierd.
17. En Wij hebben hem tegen elke vervloekte Satan beschermd.
18. Maar indien iemand steelsgewijze luistert, vervolgt hem een heldere vlam.
19. En Wij hebben de aarde uitgespreid, er hechte bergen op geplaatst en Wij
doen er allerlei
noodzakelijke dingen in de juiste maat op groeien.
20. Waarvan Wij voor u en degenen die gij niet onderhoudt bestaansmiddelen
verstrekken.
21. Er is niets of de schatten er van zijn bij Ons en Wij zenden deze slechts in
bepaalde mate neder.
22. En Wij zenden bestuivende winden, daarna zenden Wij water uit de wolken
neder en geven het u
dan te drinken en gij zijt niet degenen die het vergaart.
23. En voorwaar, Wij zijn het, die leven geven en doen sterven en Wij zijn de
Erfgenaam.
24. En Wij kennen degenen die onder u vooruitgaan en Wij kennen degenen die
achterblijven.
25. Voorzeker uw Heer zal hen allen verzamelen. Voorwaar, Hij is Alwijs,
Alwetend.
26. Waarlijk Wij schiepen de mens uit droge, klinkende klei, uit zwarte modder
in vorm gewrocht.
27. En Wij hadden voorheen de djinn uit vlammend vuur geschapen.
28. Toen uw Heer tot de engelen zeide: “Ik ga de mens uit droge, klinkende klei
scheppen, uit leem
gewrocht.”
29. “Wanneer Ik hem daaruit heb gevormd en hem Mijn geest heb ingeblazen, valt
dan in
onderdanigheid voor hem neder.”
30. De engelen onderwierpen zich allen tezamen.
31. Maar Iblies weigerde tot degenen te behoren die zich onderwierpen.
32. Hij zeide: “O Iblies, wat hapert u dat gij niet onder degenen zijt die zich
onderwerpen?”
33. Hij antwoordde: “Ik ga mij niet onderwerpen aan de mens, die Gij uit droge,
klinkende klei hebt
geschapen, uit leem gemaakt.”
34. God zeide: “Ga dan heen, gij zijt voorzeker verworpen.”
35. “Mijn vloek zal tot de Dag des Oordeels op u rusten.”
36. Hij zeide: “Mijn Heer, schenk mij dan uitstel tot de Dag waarop zij zullen
worden opgewekt.”
37. God zeide: “U wordt uitstel verleend.”
38. “Tot de Dag van de bekende tijd.”
39. Hij antwoordde: “Mijn Heer, daar Gij mij verloren hebt geacht, zal ik voor
hen (de dingen) op aarde
schoonschijnend maken en hen allen doen dwalen.”
40. “Met uitzondering van Uw oprechte dienaren onder hen.”
41. God zeide: “Dit is een pad, rechtstreeks tot Mij.”
42. “Gij zult over Mijn dienaren zeker geen macht hebben, met uitzondering van
de dwalenden die u
volgen.”
43. “En de hel is zeker de beloofde plaats voor hen allen.”
44. “Zij heeft zeven poorten en elke poort heeft een gedeelte hunner toegewezen
gekregen.”
45. Voorwaar, de rechtschapenen zullen te midden van tuinen met bronnen zijn.
46. “Gaat er met vlede en veiligheid binnen.”
47. En Wij zullen alle wrok uit hun hart uitroeien, op tronen zullen zij als
broeders tegenover elkander
zitten.
48. Vermoeidheid zal hen daar niet raken noch zullen zij er van worden
verdreven.
49. Zeg tot Mijn dienaren dat Ik voorzeker Vergevensgezind, Genadevol ben.
50. En dat Mijn straf de pijnlijke straf is.
51. En vertel hun van Abrahams gasten.
52. Toen zij bij hem binnentraden zeiden zij “Vrede”, hij antwoordde: “Voorwaar,
wij vrezen u.”
53. Zij zeiden: “Vreest niet, wij geven u blijde tijding over een zoon, die met
kennis zal zijn begiftigd.”
54. Hij zeide: “Geeft gij mij blijde tijding hoewel de ouderdom mij heeft
achterhaald? Wat is het dan,
waarover gij mij blijde tijding geeft?”
55. Zij zeiden: “Wij hebben u inderdaad in waarheid blijde tijding gegeven,
behoor dus niet tot hen die
wanhopen.”
56. Hij zeide: “Wie kunnen aan de genade van hun Heer wanhopen, dan de
dwalenden?”
57. Hij zeide: “Wat is uw taak, o gij boodschappers?”
58. Zij zeiden: “Wij zijn naar een schuldig volk gezonden.”
59. Doch wat de familie van Lot betreft, hen zullen Wij allen redden.”
60. “Behalve zijn vrouw. Wij hebben besloten, dat zij tot degenen zal behoren
die achterblijven.”
61. Toen de boodschappers tot de familie van Lot kwamen,
62. Zeide hij: “Voorwaar, gij zijt een groep vreemdelingen.”
63. Zij zeiden: “Neen, wij zijn met hetgeen waarover zij (de ongelovigen)
twijfelden tot u gekomen.”
64. “En wij zijn met de waarheid tot u gekomen en wij spreken zeker de waarheid.
65. Ga daarom gedurende de nacht met uw familie weg en volg achter hen. En laat
niemand uwer
omkijken en gaat waarheen u is bevolen.”
66. En Wij deelden hem dit gebod mede dat hun levenswortel tegen de morgen zou
worden afgesneden.
67. En de mensen der stad kwamen verheugd.
68. Hij zeide: “Dit zijn mijn gasten maakt mij daarom niet te schande.”
69. “En vreest Allah en onteert mij niet.”
70. Zij zeiden; “Hebben wij u niet verboden de mensen (te ontvangen)?”
71. Hij zeide: “Dit zijn mijn dochters als gij iets wilt doen.”
72. Bij uw leven, dezen zwerven in hun bedwelming blindelings rond.
73. Dus overviel de straf hen bij zonsopgang.
74. En Wij keerden de stad ondersteboven en Wij deden brokken klei over hen
regenen.
75. Hierin zijn voorzeker tekenen voor hen die onderzoeken.
76. En zij ligt aan een bestaande weg.
77. Hierin is voorzeker een teken voor hen die (willen) geloven.
78. En de mensen van het Woud waren eveneens onrechtvaardig.
79. Wij straften hen daarom. En zij liggen beiden aan een open hoofdweg.
80. En ook het volk van de Hidjr verloochende de boodschappers.
81. En Wij gaven hun Onze tekenen, maar zij keerden er zich van af.
82. En zij hieuwen tot veiligheid huizen in de bergen uit.
83. Toch greep de straf hen in de morgen.
84. En al hetgeen zij hadden vervaardigd baatte hen niet.
85. En Wij hebben de hemelen en de aarde en al hetgeen er tussen is in waarheid
geschapen en het Uur
zal zeker komen. Wend u daarom op passende wijze (van hen) af.
86. Voorwaar, uw Heer is de Schepper, de Alwetende.
87. En Wij hebben u inderdaad de zeven dikwijls herhaalde verzen en de grote
Koran gegeven.
88. Richt uw ogen niet naar hetgeen Wij sommige groepen hunner (aan goeds)
hebben geschonken
noch treur over hen en wees zachtmoedig jegens de gelovigen.
89. En zeg: “Ik ben inderdaad een duidelijk waarschuwer.”
90. Want wij hebben besloten (de straf) tegen de samenzweerders te zenden.
91. Die de Koran verloochenen.
92. Bij uw Heer, Wij zullen hen voorzeker allen ondervragen
93. Over hetgeen zij deden.
94. Verkondig daarom openlijk hetgeen u is bevolen en wend u van de
afgodendienaren af.
95. Wij zijn u zeker toereikend tegen degenen die bespotten,
96. Die andere goden met Allah vereenzelvigen; maar zij zullen het weldra te
weten komen.
97. En Wij weten inderdaad dat uw boezem benauwd wordt vanwege hetgeen zij
zeggen.
98. Maar verheerlijk uw Heer met de lof die Hem toekomt en behoor tot degenen
die zich ter aarde
werpen.
99. En aanbid uw Heer totdat de dood u bereikt.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Het gebod van Allah is komende, verhaast het daarom niet. Heilig is Hij en
verheven boven al
hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
2. Hij zendt door Zijn gebod engelen met een Openbaring neder tot wie van Zijn
dienaren Hij wil
(zeggende): “Waarschuwt, dat er buiten Mij geen God is, vreest daarom Mij
alleen.”
3. Hij heeft de hemelen en de aarde in waarheid geschapen. Verheven is Hij boven
al hetgeen zij met
Hem vereenzelvigen.
4. En Hij heeft de mens uit een levenskiem geschapen, maar ziet deze is een
openlijke redetwister.
5. En het vee heeft Hij geschapen, waarvan gij warmte en nut hebt terwijl gij er
ook van als voedsel
gebruikt.
6. En er is schoonheid in voor u wanneer gij het ’s avonds naar huis drijft en
wanneer gij het ’s morgens
laat weiden.
7. En zij dragen uw lasten naar een land, dat gij niet zonder grote moeilijkheid
(voor uzelf) zoudt kunnen
bereiken. Voorzeker, uw Heer is Liefderijk, Genadevol.
8. En paarden en muildieren en ezels (heeft Hij) geschapen opdat gij er op moogt
rijden en tot sieraad
(voor u). En Hij zal ook wat gij nog niet kent, scheppen.
9. En bij Allah berust het, de rechte weg (te tonen) en er zijn wegen die
afwijken. En als Hij wilde, zou
Hij u allen hebben geleid.
10. Hij is het, Die water voor u uit de wolken zendt, gij hebt er drank van en
het doet bomen groeien,
waarmede gij uw vee voedert.
11. En Hij doet daarmede koren voor u groeien, de olijf, de dadelpalm, de
druiven en allerlei andere
vruchten. Daarin is voorzeker een teken voor een volk dat nadenkt.
12. Hij heeft door Zijn gebod de nacht, de dag, de zon, de maan en de sterren in
uw dienst gesteld.
Voorzeker daarin zijn tekenen voor een volk dat overweegt.
13. En in de dingen, die Hij in verscheidene kleuren op aarde voor u heeft
geschapen is voorzeker een
teken voor een volk dat er lering uit wil trekken.
14. En Hij is het, Die de zee tot uw beschikking heeft gesteld opdat gij er vers
vlees van moogt eten en
er sieraden uit moogt nemen die gij draagt. En gij ziet er de schepen over varen
opdat gij van Zijn overvloed
moogt zoeken en dankbaar moogt zijn.
15. En Hij heeft hechte bergen op de aarde geplaatst opdat gij niet geschokt
zult worden en rivieren en
paden opdat gij de juiste weg moogt inslaan.
16. En merktekenen en door de sterren vinden zij (de mensen) de juiste richting.
17. Is dan Hij, Die schept gelijk aan iemand die niet schept? Wilt gij dan er
geen lering uit trekken?
18. En indien gij de gunsten Van Allah wilt opsommen, kunt gij dat stellig niet
doen. Voorzeker, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
19. En Allah weet wat gij verbergt en wat gij openbaart.
20. Maar degenen, die zij naast Allah aanroepen, scheppen niets, want zij zijn
zelf geschapen,
21. Dood en niet levend, en zij weten niet wanneer zij zullen worden opgewekt.
22. Uw God is Eén God. En zij die in het Hiernamaals niet geloven hun hart is
vervreemd (van waarheid)
en zij zijn hoogmoedig.
23. Allah weet ongetwijfeld wat zij verbergen en wat zij openbaren. Hij heeft de
hovaardigen voorzeker
niet lief.
24. En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Wat heeft uw Heer geopenbaard?”, zeggen
zij: “Het zijn
slechts fabelen der ouden.”
25. Dat zij op de Dag der Opstanding hun last ten volle mogen dragen en een
gedeelte der last van
degenen die zij zonder kennis doen dwalen. Ziet! slecht is hetgeen zij dragen.
26. Degenen, die vòòr hen waren, smeedden ook plannen, maar Allah vernietigde
hun gebouw tot in de
grondvesten zodat het dak van boven op hen viel; en de straf kwam over hen
vanwraar zij het niet
vermoedden.
27. Dan zal Hij hen op de Dag der Opstanding vernederen en Hij zal zeggen: “Waar
zijn Mijn
medegoden, ter wille van wie gij placht te strijden?” Degenen, die met kennis
zign begiftigd zullen
antwoorden: “Schande en kwelling zullen deze Dag voorzeker over de ongelovigen
zijn.”
28. “Degenen, die de engelen doen sterven terwijl zij hun ziel onrecht aandoen
zullen onderdanigheid
aanbieden (en zeggen): “Wij deden geen kwaad.” Neen, Allah weet, wat gij deedt.
29. Gaat daarom de poorten der hel binnen en vertoeft er in. Het tehuis der
hovaardigen is slecht.
30. En wordt er tot degenen, die rechtvaardig handelden gezegd: “Wat heeft uw
Heer geopenbaard?”,
dan zullen zij zeggen: “Het beste.” Er is voor degenen, die goed doen, goeds in
deze wereld doch het tehuis
van het Hiernamaals is nog beter. Het tehuis der godvrezenden is inderdaad
uitstekend.
31. Tuinen der eeuwigheid zullen zij binnengaan, waardoor rivieren vloeien. Zij
zullen er in ontvangen
wat zij wensen. Zo beloont Allah de rechtvaardigen.
32. Tot degenen, die de engelen doen sterven terwijl zij rein zijn, wordt
gezegd: “Vrede zij u. Gaat de
hemel binnen voor hetgeen gij deedt.”
33. Zij (de ongelovigen) wachten op niets anders dan dat de engelen over hen
komen of dat het gebod
van uw Heer zal worden uitgevoerd. Degenen, die vòòr hen waren deden dat evenzo.
Allah deed hun geen
onrecht aan, maar zij deden zichzelf onrecht aan.
34. Het boze dat zij deden trof hen en wat zij bespotten overviel hen.
35. De afgodendienaren zeggen: “Als Allah het zo had gewild zouden wij niets
buiten Hem hebben
aanbeden, wij noch onze vaderen; noch zouden wij iets buiten Zijn wil hebben
verboden.” Degenen, die
vòòr hen waren handelden evenzo. Maar zijn de boodschappers voor iets anders
verantwoordelijk dan voor
de duidelijke verkondiging?
36. En voorzeker Wij wekten onder elk volk een boodschapper op, “Aanbidt Allah
en vermijdt de boze.”
Toen waren er sommigen onder hen die Allah leidde en er waren sommigen die
bleven dwalen. Reist daarom
op aarde rond en ziet wat het einde was der loochenaars.
37. Als gij (profeet) begerig zijt dat zij geleid zullen worden, weet dan dat
Allah voorzeker degenen niet
leidt, die (zich zelve) doen dwalen. Voor dezulken zijn er geen helpers.
38. En zij zweren bij Allah hun sterkste eden, dat Allah de doden niet zal doen
herrijzen. Waarlijk het is
een ware belofte maar de meeste mensen weten het niet.
39. Opdat Hij het hun duidelijk moge maken waarover zij verschilden en dat de
ongelovigen mogen
weten dat zij leugenaars waren.
40. Wanneer Wij iets willen, dan zeggen Wij slechts: “Wees”, en het wordt.
41. En degenen, die (hun) huizen ter wille van Allah hebben verlaten, nadat hun
onrecht was
aangedaan, Wij zullen hun voorzeker een goed tehuis in de wereld geven; waarlijk
de beloning van het
Hiernamaals is groter; wisten zij het slechts!
42. (Voor) hen, die geduldig zijn en hun vertrouwen in hun Heer stellen.
43. En Wij zonden vòòr u, slechts mannen aan wie Wij een openbaring gaven –
vraagt daarom aan
degenen, die de vermaning bezitten als gij het niet weet – met duidelijke
tekenen en geschriften.
44. En Wij hebben de vermaning tot u gezonden, opdat gij aan het mensdom moogt
uitleggen hetgeen
tot hen werd nedergezonden, zodat zij mogen nadenken.
45. Voelen degenen die boze plannen verzinnen, zich er dan veilig tegen dat
Allah hen in de grond zal
doen verzinken, of dat de straf over hen zal komen vanwaar zij het niet
bemerken?
46. Of dat Hij hen in hun handel en wandel zal treffen, zonder dat zij het
kunnen verijdelen?
47. Of dat Hij hen geleidelijk ten onder zal brengen? Uw Heer is inderdaad
Medelijdend, Genadevol.
48. Hebben zij niet gezien dat de schaduwen van al hetgeen Allah heeft geschapen
zich van rechts en
links bewegen en zich voor Allah nederwerpen terwijl zij nederig zijn.
49. En wat ook in de Hemelen is en welk schepsel ook op aarde bestaat onderwerpt
zich aan Allah
alsmede de engelen, en zij (allen) tonen geen hoogmoed.
50. Zij vrezen hun Heer boven hen en doen wat hun bevolen wordt.
51. Allah heeft gezegd: “Neemt geen twee goden. Er is slechts Eén God. Vreest
daarom Mij alleen.”
52. En aan Hem behoort hetgeen in de hemelen en op aarde is en Hem is
voortdurende gehoorzaamheid
verschuldigd. Wilt gij dan iets buiten Allah vrezen?
53. Welke zegeningen gij ook ontvangt, zij komen van Allah. En wanneer een
kwelling over u komt, is
het tot Hem dat gij om hulp roept.
54. Wanneer Hij dan uw kwelling van u verwijdert, ziet, dan vereenzelvigt een
deel uwer andere (Goden)
met hun Heer.
55. Zodat zij ondankbaar zijn voor hetgeen Wij hun hebben geschonken. Geniet dan
en weldra zult gij te
weten komen.
56. En zij bestemmen een gedeelte van wat Wij hun hebben geschonken voor
datgene, waarvan zij geen
kennis hebben. Bij Allah, gij zult zeker ondervraagd worden over al hetgeen gij
hebt verzonnen.
57. En zij schrijven dochters aan Allah toe – Heilig is Hij – en zichzelf wat
zij wensen (zonen).
58. En wanneer aan één hunner (de geboorte) van een meisje wordt gemeld,
verduistert zijn gezicht en
hij is vol toorn.
59. Hij verbergt zich voor het volk vanwege het slechte nieuws dat hem is
aangekondigd; zal hij haar in
weerwil van schande behouden of haar in het stof begraven? Voorwaar, slecht is
hetgeen zij besluiten.
60. Het kenteken van degenen die niet in het Hiernamaals geloven is slecht,
terwijl Allah’s kenteken het
beste is, Hij is de Almachtige, de Alwijze.
61. En indien Allah de mensen voor hun onrechtvaardigheid zou straffen, zou Hij
geen levend schepsel
op aarde achterlaten, maar Hij geeft hun uitstel tot een vastgestelde termijn,
en wanneer hun tijd is gekomen
kunnen zij deze niet voor een enkel uur uitstellen of vervroegen.
62. En zij schrijven aan Allah toe waar zij niet van houden (dochters); hun tong
spreekt leugen, nl. dat
hun het beste gewordt. Ongetwijfeld komt het vuur hun toe waaraan zij zullen
worden overgeleverd.
63. Bij Allah, Wij zonden (boodschappers) tot de volkeren die vòòr u waren; maar
Satan deed hun
werken voor hen schoon schijnen. Daarom is hij nu (in deze wereld) hun vriend en
(in het Hiernamaals)
zullen zij een smartelijke straf ontvangen.
64. En Wij hebben alleen dit Boek tot u nedergezonden, opdat gij hun hetgeen
waarover zij verschillen
moogt uitleggen en tevens als leiding en barmhartigheid voor de mensen die
geloven.
65. En Allah heeft water uit de hemel nedergezonden en er de aarde na haar dood
mee opgewekt. Daarin
is voorzeker een teken voor een volk, dat wil luisteren,
66. Ook het vee bevat voorzeker een les voor u. Wij geven u van hetgeen in hun
buik is, van tussen het
uitwerpsel en het bloed, n.l. melk, zuiver en aangenaam voor degenen die
drinken,
67. En van de vrucht der dadelpalmen en druiven maakt gij een bedwelmende drank
en een goed
voedsel. Voorwaar, daarin is een teken voor een volk dat zijn verstand gebruikt.
68. En uw Heer heeft de bij bezield, (zeggende): “Maakt huizen in de heuvels en
in de bomen en in
hetgeen men bouwt.”
69. “Eet dan van alle soorten vruchten en volgt onderdanig de wegen van uw
Heer.” Er komt uit hun
buik een vloeistof (honing) van verschillende tinten voort waarin genezing is
voor de mens. Voorzeker,
daarin is een teken voor een volk dat nadenkt.
70. En Allah schept u, dan doet Hij u sterven, en er zijn sommigen onder u die
een hoge ouderdom
bereiken, waardoor zij na kennis te hebben vergaard, niets meer weten.
Voorzeker, Allah is Alwetend,
Almachtig.
71. En Allah heeft sommigen uwer boven anderen in levensonderhoud bevoorrecht.
Maar degenen die
Hij bevoordeelde geven hun bezit niet aan hunondergeschikten, zodat deze er
gelijk in zullen worden.
Willen zij de gunst van Allah dan verloochenen?
72. En Allah heeft uit uw midden echtgenoten voor u gemaakt en heeft u van uw
echtgenoten kinderen
en kleinkinderen geschonken en u van goede dingen voorzien. Willen zij dan in
valse dingen geloven en de
gunst van Allah verloochenen?
73. En zij aanbidden naast Allah dingen (afgoden) die over hun levensonderhoud
van de hemelen of
van de aarde in het geheel niet beschikken, noch enige macht bezitten.
74. Sehrijf daarom geen gelijken aan Allah toe. Voorzeker Allah weet (alles), en
gij weet niets.
75. Allah geeft de gelijkenis van een slaaf, die nergens macht over heeft; en
van iemand die Wij van een
ruim levensonderhnud hebben voorzien, die er heimelijk en openlijk van besteedt.
Zijn zij gelijk? Alle lof
komt Allah toe! Maar de meesten hunner weten het niet.
76. En Allah geeft een gelijkenis van twee mannen: een hunner is stom, heeft
nergens macht over en is
een last voor zijn meester; waar hij hem ook heenzendt, hij brengt (hem) niets
goeds mee. Kan deze gelijk zijn
aan hem die rechtvaardigheid gelast en die zelf op het rechte pad is?
77. En aan Allah behoort het Onzichtbare van de hemelen en van de aarde. En het
geval van het Uur is
als een oogwenk, neen, het is nog sneller. Voorzeker, Allah heeft macht over
alle dingen.
78. En Allah bracht u terwijl gij niets wist, uit de baarmoeder van uw moeder
voort en gaf u oren, ogen
en hart, opdat gij dankbaar moogt zijn.
79. Zien zij niet, dat de vogelen in het gewelf van de hemel in onderdanigheid
worden gehouden?
Niemand houdt ze tegen dan Allah. Voorwaar, daarin zijn tekenen voor een volk
dat wil geloven.
80. En Allah heeft van uw huizen een rustplaats voor u gemaakt, ook heeft Hij
van de huiden van het
vee woonplaatsen voor u gemaakt die gij licht vindt, op de tijd waarop gij reist
en op de tijd waarop gij halt
maakt; en van hun wol, hun vachten en hun haar maakt gij meubelen en
gebruiksartikelen, voor een
(bepaalde) tijd.
81. En Allah heeft van hetgeen Hij heeft geschapen dingen voor u gemaakt die
schaduw geven, en Hij
heeft in de bergen schuilplaatsen voor u gemaakt; Hij heeft klederen voor u
gemaakt die u tegen hitte
beschermen en harnassen die u in uw oorlogen beschermen. Zo volmaakt Hij Zijn
gunsten aan u, opdat gij u
moogt onderwerpen.
82. Maar indien zij zich afwenden zijt gij (de profeet) alleen voor de
duidelijke verkondiging
verantwoordelijk.
83. Zij erkennen de gunst van Allah en toch verloochenen zij deze; de meesten
hunner zijn
ongelovigen.
84. En de dag, waarop Wij uit elk volk een getuige zullen opwekken zal het
degenen die niet geloven,
niet worden toegestaan (zich te verontschuldigen), noch zal hun worden
toegestaan naar Gods gunst te
dingen.
85. En wanneer degenen die kwaad verrichten de straf in werkelijkheid zien, zal
deze voor hen niet
worden verlicht noch zal hun uitstel worden verleend.
86. En wanneer de afgodendienaren hun afgoden zullen zien, zullen zij zeggen:
“Onze Heer, dezen zijn
onze goden, die wij buiten u aanbaden.” Maar zij (afgoden) zullen tegenwerpen:
“Gij zijt voorzeker
leugenaars.”
87. En op die dag zullen zij aan Allah onderwerping aanbieden en al hetgeen zij
verzinnen zal hun falen.
88. Degenen die verwerpen en anderen van de weg van Allah afhouden – Wij zullen
straf bij hun straf
voegen omdat zij onheil stichtten.
89. En (gedenk) de dag waarop Wij onder elk volk een getuige tegen hen uit hun
midden zullen
verwekken en u (profeet) als getuige tegen dezen zullen brengen. Wij hebben u
het Boek nedergezonden,
alles verklarend, als leiding, barmhartigheid en blijde tijding voor hen die
zich onderwerpen.
90. Voorwaar, Allah gelast u goed met goed (te vergelden) en wel te doen aan
anderen en te geven als
aan verwanten; en verbiedt onbetamelijkheid, kwaad en opstand. Hij raadt u aan
dat gij er lering uit trekt.
91. En vervult het verbond met Allah, wanneer gij een verbond sluit; en breekt
geen eden na hun
bekrachtiging, terwijl gij Allah tot uw Borg hebt gemaakt. Voorzeker, Allah weet
wat gij doet.
92. En weest niet zoals zij die haar garen in stukken breekt nadat zij het sterk
heeft gemaakt. Gij maakt
uw eden onderling tot een middel van bedrog, uit vrees dat het ene volk
machtiger dan het andere zou
worden. Voorzeker, Allah beproeft u daarmee en op de Dag der Opstanding zal Hij
het u duidelijk maken
waarover gij verschildet.
93. En als Allah had gewild, zou Hij u voorzeker tot één volk hebben gemaakt;
maar Hij laat hem die wil,
dwalen en leidt hem die dit wenst, en gij zult zeker worden ondervraagd
betreffende hetgeen gij doet.
94. En maakt uw eden niet tot een middel van bedrog onder elkander; anders zal
uw voet uitglijden
nadat hij stevig heeft gestaan en gij zult het kwade ondergaan omdat gij ook
anderen van het pad van Allah
hebt afgehouden; en er zal voor U een strenge straf zijn.
95. En verkoopt het verbond van Allah niet voor een geringe prijs. Hetgeen bij
Allah is, is voorzeker
beter voor u, wist gij het slechts.
96. Hetgeen gij hebt, zal voorbijgaan maar hetgeen bij Allah is, is blijvend. En
Wij zullen degenen die
standvastig zijn, voorzeker hun beloning geven naar het beste van wat zij doen.
97. Die juist handelt, hetzij man of vrouw en een gelovige is, hun zullen Wij
voorzeker een goed leven
schenken; en gewis zullen Wij hen belonen naar hun beste werken.
98. En wanneer gij de Koran voordraagt, zoekt dan uw toevlucht tot Allah tegen
Satan de verworpene.
99. Voorzeker hij heeft geen macht over degenen die geloven en die vertrouwen in
hun Heer stellen.
100. Zijn macht heerst alleen over degenen die met hem vriendschap aanknopen en
die anderen met
God vereenzelvigen.
101. En wanneer Wij het ene teken in plaats van het andere brengen – en Allah
weet het beste wat Hij
openbaart – zeggen zij: “Gij verzint slechts.” Neen de meesten hunner weten het
niet.
102. Zeg: “De Geest van heiligheid heeft het van uw Heer met waarheid
nedergebracht, opdat Hij
degenen die geloven, moge versterken en als leiding en blijde tijding voor hen
die zich onderwerpen.”
103. En Wij weten inderdaad dat zij zeggen dat het slechts een man is, die hem
(de profeet) onderwijst.
De taal van hem die zij bedoelen is vreemd, terwijl dit de duidelijke Arabische
taal is.
104. Degenen die in de tekenen van Allah niet geloven, Allah zal hen voorzeker
niet leiden en er zal
voor hen een smartelijke straf zijn.
105. Voorzeker slechts zij verzinnen leugens die in de tekenen van Allah niet
geloven; zij zijn de
leugenaars.
106. Wie Allah verwerpt, na te hebben geloofd – behalve hij die wordt gedwongen
terwijl zijn hart in het
geloof vrede blijft vinden – en zijn hart voor het ongeloof opent, op hem rust
Allah’s toorn; en er zal een
grote straf voor hem zijn.
107. Dit komt doordat zij het tegenwoordige leven boven het Hiernamaals hebben
verkozen, en omdat
Allah het ongelovige volk niet leidt.
108. Dezen zijn het op wier hart, oren en ogen Allah een zegel heeft gelegd. En
dezen zijn de achtelozen.
109. Dit zullen ongetwijfeld in het Hiernamaals de verliezers zijn.
110. Dan is uw Heer voorzeker voor degenen die ontvluchten, nadat zij worden
vervolgd en ter wille
van Allah hun best doen en geduld tonen, Vergevensgezind, Genadevol.
111. De dag waarop elke ziel voor zichzelf komt pleiten, dan zal elke ziel ten
volle worden vergoed voor
hetgeen zij deed en haar zal geen onrecht worden aangedaan.
112. En Allah geeft de gelijkenis van een stad, die in rust en vrede was en wier
voorziening in overvloed
van alle kanten tot haar kwam; maar zij was ondankbaar voor de gunsten van Allah
en daarom deed Allah
honger en vrees over haar komen voor hetgeen zij deed.
113. En er was inderdaad een boodschapper uit hun midden tot hen gekomen maar
zij verloochenden
hem, en daarom achterhaalde hen de straf, terwijl zij onrecht begingen.
114. Eet daarom van de wettige goede dingen waarvan Allah u heeft voorzien; en
weest dankbaar voor
de gunst van Allah, indien gij Hem alleen aanbidt.
115. Hij heeft alleen het gestorvene, bloed, varkensvlees en hetgeen waarover de
naam van een ander
dan Allah is aangeroepen voor u verboden. Maar voor hem, die door noodzaak wordt
gedreven (om te eten)
terwijl hij niet wil, noch de grens wil overschrijden, is Allah voorzeker
Vergevensgezind, Genadevol.
116. En zegt niet – vanwege de leugens die uw tong spreekt – “Dit is wettig en
dat is onwettig.”, om een
leugen tegen Allah te verzinnen. Degenen, die een leugen tegen Allah verzinnen,
slagen nooit.
117. Een kort vermaak, maar er zal een smartelijke straf voor hen zijn.
118. En Wij verboden voordien de Joden al hetgeen Wij u hebben vermeld. En Wij
deden hun geen
onrecht aan doch zij handelden onrechtvaardig jegens zichzelf.
119. Uw Heer is voorzeker – voor degenen die in onwetendheid kwaad doen, en
daarna berouw hebben
en goed maken – Vergevensgezind, Genadevol.
120. Abraham was inderdaad een voorbeeld van deugd, oprecht, gehoorzaam aan
Allah en hij behoorde
niet tot de afgodendienaren.
121. Dankbaar voor Zijn gunsten; Hij verkoos hem en leidde hem naar het rechte
pad.
122. En Wij schonken hem het goede in deze wereld en in het Hiernamaals zal hij
zeker tot de
rechtvaardigen behoren.
123. Dan hebben Wij u (Mohammed) geopenbaard, “Volg de weg van Abraham, de
oprechte, die geen
afgodendienaar was.”
124. De Sabbat was alleen aan degenen opgelegd, die daaromtrent van mening
verschilden; en op de
Dag der Opstanding zal uw Heer voorzeker onder hen rechten omtrent hetgeen
waarover zij verschillen.
125. Roep tot de weg van uw Heer met wijsheid en goede raad en redetwist met hen
op een gepaste
wijze. Voorzeker uw Heer weet het beste wie van Zijn weg is afgedwaald; en Hij
kent degenen goed die juist
geleid zijn.
126. En indien gij vergeldt, doe dit dan naar mate u onrecht werd aangedaan;
maar als gij geduld toont
dan is dat voorzeker het beste voor degenen die geduldig zign.
127. En wees geduldig, voorwaar uw geduld is alleen met de hulp van Allah
(mogelijk). En treur niet
over hen (de ongelovigen), noch maak u ongerust over hun plannen.
128. Voorwaar, Allah is met degenen, die (God) vrezen en goeddoen.
17.
De Nachtelijke Tocht, De Kinderen van Israël
(Al-Israa, Banie Israa’iel)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Heilig is Hij Die Zijn dienaar bij nacht voerde van de Heilige Moskee naar de
Verre Moskee welker
omgeving Wij hebben gezegend, opdat Wij hem enkele Onzer tekenen zouden tonen.
Voorwaar, Hij is de
Alhorende, de Alziende.
2. Wij gaven Mozes het Boek en maakten het tot een richtsnoer voor de kinderen
van Israël, zeggende:
“Neemt niemand buiten Mij als Voogd.”
3. “O, nageslacht dergenen die Wij met Noach (in de Ark) droegen! Hij was
inderdaad een dankbare
dienaar.”
4. En Wij maakten aan de kinderen van Israël in het Boek bekend: “Voorwaar,
tweemaal zult gij op de
aarde verderf teweeg brengen en voorzeker zult gij uitermate aanmatigend
worden.”
5. Toen dan ook de tijd voor de eerste van de twee bedreigingen kwam, zonden Wij
Onze dienaren,
toegerust met grote macht tegen u uit, die de huizen binnendrongen; dit was een
belofte die in vervulling
ging.
6. Nadien gaven Wij u macht over hen en Wij hielpen u met rijkdommen en
kinderen, en maakten u
groter in getal.
7. (Zeggende) “Indien gij goed doet, doet gij goed voor uzelf; en indien gij
kwaad doet, is het tegen
uzelf. En toen de tijd was gekomen voor de tweede (bedreiging), zonden Wij
(andere volkeren) om u met
schande te treffen zodat zij de Moskee zouden binnendringen zoals zij er de
eerste keer binnen gingen om
alles wat zij veroverd hadden te verwoesten.”
8. “Het kan zijn dat uw Heer u barmhartigheid zal tonen; doch indien gij
terugkeert, zullen Wij ook
terugkeren en Wij hebben de hel tot een kerker voor de ongelovigen gemaakt.”
9. Voorzeker, deze Koran voert tot datgene wat juist is; en geeft aan gelovigen
die goede werken
verrichten de blijde tijding, dat zij een grote beloning zullen ontvangen.
10. En dat Wij voor degenen die niet geloven in het Hiernamaals een smartelijke
straf zullen bereiden.
11. De mens vraagt om het kwade gelijk hij om het goede vraagt; en de mens is
haastig.
12. En Wij hebben de nacht en de dag gemaakt tot twee tekenen, het teken van de
nacht hebben Wij
donker en het teken van de dag hebben Wij licht gemaakt, opdat gij overvloed
moogt zoeken van uw Heer
en opdat gij de jaren kunt tellen en (de tijd kunt) berekenen. En Wij hebben
alles duidelijk verklaard.
13. En de werken van ieder mens hebben Wij om zijn hals gehangen; en op de Dag
der Verrijzenis zullen
Wij voor hem een boek brengen en hij zal het opengeslagen zien.
14. “Lees het boek. Uw eigen ziel is op deze dag als rekenaar tegen uzelf
voldoende.”
15. Degene die de rechte weg volgt, volgt deze slechts voor zijn eigen heil en
hij die dwaalt, dwaalt
alleen tegen zichzelf. En geen lastdrager zal de last dragen van een ander. En
Wij straffen nimmer voordat
Wij een boodschapper hebben gezonden.
16. En wanneer Wij Ons voornemen een stad te verwoesten, zenden Wij Ons gebod
tot haar
machthebbers, maar zij overtreden dit, derhalve wordt de verordening tegen haar
van kracht, en verwoesten
Wij haar geheel.
17. Hoevele geslachten hebben Wij niet verdelgd na Noach! Voldoende kent en ziet
uw Heer de zonden
van Zijn dienaren.
18. Voor een ieder die het wereldse verkiest haasten Wij ons het te verschaffen
aan wie Wij willen en
wat Wij willen, daarna kennen Wij hem de hel toe waarin hij zal branden,
vernederd en verworpen.
19. En een ieder die het Hiernamaals begeert en er naar streeft zoals er naar
gestreefd behoort te worden
terwijl hij een gelovige is, deze is het wiens streven zal worden beloond.
20. Aan iedereen – zowel aan dezen als genen – verstrekken Wij onze gaven. De
gaven van uw Heer zijn
niet beperkt.
21. Zie, hoe Wij sommigen hunner hebben doen uitblinken boven anderen; voorwaar,
het Hiernamaals
is groter in waardigheid en uitmuntendheid.
22. Stel geen andere god naast Allah, anders zult gij vernederd en verlaten
nederzitten.
23. Uw Heer heeft u bevolen, zeggende: “Aanbidt niemand anders dan Mij en
betoont vriendelijkheid
jegens de ouders. Indien één hunner bij u een hoge leeftijd bereikt of beiden
doen dit, zeg dan nimmer tot
hen “Foei” noch stoot hen af, doch spreek tot hen een welgevallig woord.
24. En wees teder voor hen in erbarming. En zeg: “Mijn Heer, ontferm u over hen
daar zij mij opvoedden
toen ik jong was.”
25. Uw Heer weet het best, wat in uw gedachten is; indien gij goed zijt dan
voorwaar is Hij
Vergevensgezind jegens degenen die zich bekeren.
26. Geef de verwanten, de armen en de reiziger het hun toekomende, maar verkwist
niet.
27. Voorwaar, de verkwisters zijn de broeders der duivelen en de duivel is
ondankbaar jegens zijn Heer.
28. En indien gij u van hen afwendt zoekende de barmhartigheid van uw Heer
waarop gij hoopt, spreek
tot hen een vriendelijk woord.
29. En houd uw hand niet op uw zak, noch open haar al te wijd, anders zult gij
nederzitten in zelfverwijt
en spijt.
30. Voorwaar, uw Heer vergroot en beperkt het levensonderhoud voor wie het Hem
behaagt. Voorzeker
Hij kent en ziet Zijn dienaren goed.
31. En doodt uw kinderen niet uit vrees voor armoede. Wij zijn het die in hun
behoeften en in de uwe
voorzien. Voorwaar, hen te doden is een grote zonde.
32. En houdt u verre van overspel; want het is een afschuwelijke zaak en een
slechte weg.
33. En doodt niemand die Allah heilig heeft verklaard, tenzij het met recht
geschiedt. En wie
onrechtvaardig is gedood, aan diens erfgenaam hebben Wij zeker gezag verleend,
doch laat hem bij het
doden niet buitensporig zijn, want hij wordt (door de wet) gesteund.
34. En raakt het eigendom van de wees niet aan dan op de beste wijze tot hij
zijn meerderjarigheid heeft
bereikt. En vervult het verbond; want gij zult omtrent het verbond worden
ondervraagd.
35. En geeft volle maat wanneer gij meet en weegt met een zuivere weegschaal;
dat is goed en
uiteindelijk het beste.
36. En volgt niet datgene waarvan gij geen kennis bezit. Voorwaar, het oor, oog
en het hart – al deze
zullen worden ondervraagd.
37. En wandel niet hoogmoedig op aarde rond want gij kunt de aarde niet doen
splijten, noch kunt gij de
bergen in hoogte evenaren.
38. Het kwade van dit alles is verwerpelijk in de ogen van uw Heer.
39. Dit is hetgeen uw Heer u van de wijsheid heeft geopenbaard. En stel naast
Allah geen andere god
aan, anders zult gij in zelfverwijt verworpen in de Hel terechtkomen.
40. Heeft dan uw Heer u bevoorrecht met zonen en Zelf dochters gekozen uit het
midden der engelen?
Voorzeker gij spreekt een groot woord.
41. Wij hebben het in deze Koran herhaaldelijk uiteengezet, opdat zij er lering
uit zouden trekken, doch
dit doet hen slechts in afkeer toenemen.
42. Zeg: “Waren er zoals gij zegt andere goden met Hem geweest, dan zouden dezen
ongetwijfeld een
weg hebben gezocht naar de Heer van de Troon.
43. Heilig is Hij, hoog verheven, boven hetgeen zij zeggen.
44. De zeven hemelen en de aarde en degenen die daarin vertoeven prijzen Zijn
heerlijkheid. En daar is
niets dat Hem niet met de lof die Hem toekomt verheerlijkt; doch gij begrijpt
hun verheerlijking niet.
Voorwaar, Hij is Verdraagzaam, Vergevensgezind.
45. En wanneer gij de Koran voorleest, plaatsen Wij tussen u en degenen die niet
in het Hiernamaals
geloven een verborgen sluier;
46. En Wij leggen een bedekking over hun hart en doofheid in hun oren zodat zij
het niet kunnen
begrijpen. En wanneer gij in de Koran uw Heer – de Enige – noemt, wenden zij u
in afkeer de rug toe.
47. Wij weten het best waar zij op letten terwijl zij naar u luisteren, en
wanneer zij in het geheim
beraadslagen en wanneer de onrechtvaardigen zeggen: “Gij volgt slechts een
betoverd man.”
48. Zie, wat voor gelijkenissen zij over u vertellen; zij zijn zelf afgedwaald
en kunnen de weg niet meer
vinden.
49. En zij zeggen: “Zullen wij, wanneer wij tot beenderen en stof vergaan zijn,
werkelijk als een nieuwe
schepping worden opgewekt?”
50. Zeg: “Weest steen of ijzer,”
51. “Of een andere schepping die naar uw gedachte het moeilijkst, is.” Dan
zullen zij zeggen: “Zeg, wie
zal ons dan doen herleven?” Zeg: “Hij Die u de eerste maal heeft geschapen.” Dan
zullen zij het hoofd
schudden tegen u en vragen: “Wanneer zal dit geschieden?” Zeg, “Waarschijnlijk
is het nabij.”
52. De Dag waarop Hij u zal roepen zult gij Hem met de lof die Hem toekomt
antwoorden en gij zult
denken dat gij slechts een korte wijle hebt vertoefd.
53. En zeg tot Mijn dienaren dat zij spreken wat het beste is. Voorwaar, Satan
sticht onenigheid onder
hen. Voorwaar, Satan is de mens een verklaarde vijand.
54. Uw Heer kent u het best. Indien het Hem behaagt zal Hij u barmhartigheid
tonen of straffen, maar
Wij hebben U niet als voogd over hen gezonden.
55. En uw Heer kent het best al hetgeen in de hemelen en op aarde is. En Wij
hebben sommige profeten
boven de anderen doen uitmunten en aan David hebben Wij Zaboer (de Psalmen)
geschonken.
56. Zeg, “Roept degenen aan die gij u naast Hem inbeeldt; maar dezen hebben geen
macht om het
kwaad van u te verwijderen, of het te veranderen.”
57. Zij roepen zelf hun Heer aan, Zijn nabijheid zoekend, zelfs de meest
nabijzijnden, op Zijn
barmhartigheid hopend en Zijn straf vrezend. Voorwaar, de straf van uw Heer
dient te worden gevrees??.
58. Er is geen stad of Wij zullen die voor de Dag der Opstanding verdelgen of
streng straffen. Dit staat
in het Boek geschreven.
59. En niets weerhoudt Ons van het zenden van tekenen, behalve dat de vroegere
volkeren ze hebben
verloochend. En Wij gaven aan de Samoed de kamelin als een zichtbaar teken doch
zij deden haar kwaad;
Wij zenden slechts tekenen om te waarschuwen.
60. En toen Wij tot u zeiden: “Voorzeker, uw Heer heeft het volk in Zijn hand.”
Wij gaven het visioen
dat Wij u toonden slechts als een beproeving voor de mensen, evenals de
gevloekte boom in de Koran. En
Wij waarschuwen hen, doch het doet hen slechts in grotere overtreding toenemen.
61. En toen Wij tot de engelen zeiden: “Betuigt eer aan Adam,” betuigden zij
eer, behalve Iblies. Hij
zeide: “Moet ik mij ter aarde werpen voor iemand die Gij geschapen hebt uit
klei?”
62. En hij zeide: “Hebt Gij hem boven mij geëerd? Indien Gij mij tot de Dag der
Opstanding uitstel
verleent, zal ik voorzeker zijn nakomelingen mij doen volgen, op enkelen na.”
63. Hij zeide: “Ga heen! en wie onder hen u zal volgen, de hel zal voorwaar een
ruime vergelding voor u
allen zijn.”
64. “En bekoor met uw stem wie gij kunt en spoor uw ruiterij en uw voetvolk
tegen hen aan en wees hun
deelgenoot in hun weelde en hun kinderen, en doe hun beloften,” – maar Satan
geeft slechts bedriegelijk
beloften –
65. Voorzeker over Mijn dienaren zult gij geen macht hebben. En voldoende is uw
Heer als Beschermer.
66. Uw Heer is Hij Die de schepen voor u over de zee stuwt, opdat gij Zijn
overvloed moogt zoeken.
Voorwaar, Hij is Genadig jegens u.
67. En indien een ongeluk op zee u treft, verdwijnen u degenen die gij aanroept,
behalve Hij. Doch
wanneer Hij u veilig aan land brengt wendt gij u af. Want de mens is zeer
ondankbaar.
68. Gevoelt gij u er dan veilig voor, dat Hij u zal verdelgen op het land of dat
Hij een hevige storm tegen
u zal doen opkomen? Gij zult dan voor u geen beschermer vinden.
69. Of weet gij dan zo zeker dat Hij u daarin niet voor de tweede maal zal
terugzenden en dan een
stormwind tegen u doen opkomen en u verdrinken wegens uw ongeloof, zodat gij
daarin geen helper voor u
tegen Ons zult vinden?
70. En inderdaad hebben Wij de kinderen van Adam geëerd en hen gedragen over
land en zee, en hun
van het goede gegeven en hen verheven boven velen dergenen die Wij hebben
geschapen.
71. (Gedenk) de Dag waarop Wij elk volk met zijn leider zullen oproepen. Zij die
hun boek in de rechter
hand ontvangen, zullen hun boek lezen en hen zal geen onrecht worden aangedaan.
72. Maar wie blind is geweest in deze wereld zal blind zijn in het Hiernamaals;
hij is ver afgedwaald van
de rechte weg.
73. En voorzeker zij zouden u (de profeet) willen afleiden van hetgeen Wij u
hebben geopenbaard,
opdat gij iets anders over Ons mocht verzinnen; dan zouden zij u zeker tot
vriend hebben genomen.
74. En indien Wij u niet hadden gesterkt zoudt gij aan hen een weinig gehoor
gegeven hebben.
75. Dan zouden Wij u een dubbele straf in dit leven en in het Hiernamaals hebben
doen ondergaan en
gij zoudt voor u geen helper tegen Ons hebben kunnen vinden.
76. Zij trachten u, door u vrees in te boezemen, uit het land te verdrijven; dan
zullen zij daarna (na uw
vertrek) nog slechts korte tijd in rust blijven.
77. (Dit was Onze) handelwijze met Onze boodschappers die Wij vòòr u zonden; en
gij zult geen
verandering vinden in Onze wijze van handelen.
78. Houd het gebed bij het verbleken van de zon tot aan het donker van de nacht;
en het reciteren bij de
dageraad. Voorwaar, van het reciteren bij de dageraad wordt getuigd.
79. Blijf gedurende een deel van de nacht vrijwillig wakker (voor het gebed).
Waarschijnlijk zal uw Heer
u een verheven rang verschaffen.
80. En zeg: “O mijn Heer, laat mijn intrede een goede intrede en mijn uitgang
een goede uitgang zijn. En
schenk,mij van U een gezag dat tot hulp zou kunnen strekken.”
81. En zeg: “Waarheid is gekomen en leugen is verdwenen. En de leugen is
inderdaad onderhevig om te
verdwijnen.
82. En van de Koran openbaren Wij hetgeen een geneesmiddel en een genade is voor
de gelovigen;
doch voor de onrechtvaardigen vergroot het slechts het verlies.
83. En wanneer Wij de mens gunsten bewijzen wendt hij zich af en gaat terzijde
en wanneer kwaad hem
achterhaalt wordt hij wanhopig.
84. Zeg: “Ieder handelt op zijn eigen wijze maar uw Heer weet het goed, wie op
het rechte pad het best
zijn geleid.”
85. En zij stellen u vragen betreffende de Geest. Zeg: “De Geest is op bevel van
mijn Heer: en er is u
slechts een weinig kennis van gegeven.”
86. En als Wij wilden, zouden Wij hetgeen Wij u hebben geopenbaard zeker weg
kunnen nemen, dan
zoudt gij daarin tegen Ons geen helper vinden;
87. Doch (dit is) een barmhartigheid van uw Heer, voorwaar, Zijn genade jegens u
is groot.
88. Zeg: “Indien de mens en de djinn samenspannen, teneinde het gelijke van deze
Koran voort te
brengen, zullen zij het gelijke daarvan niet kunnen voortbrengen ook al zouden
zij elkanders helpers zijn.”
89. En voorzeker Wij hebben voor de mensen in deze Koran allerlei gelijkenissen
herhaaldelijk vermeld,
doch de meeste mensen tonen slechts ondankbaarheid.
90. En zij zeggen: “Wij zullen in u stellig niet geloven voordat gij voor ons
een bron doet ontspringen
aan de aarde.”
91. “Of tenzij gij een tuin hebt met dadelpalmen en wijnranken en in het midden
daarvan stromen doet
vloeien.”
92. “Of tenzij gij de hemel in stukken op ons doet nedervallen zoals gij hebt
beweerd of tenzij gij Allah
en de engelen vòòr ons brengt.”
93. “Of tenzij gij een huis hebt van goud, of tenzij gij ten hemel stijgt, maar
wij zullen in uw hemelvaart
niet geloven tenzij gij ons een boek nederzendt dat wij kunnen lezen.” Zeg:
“Glorie zij mijn Heer: ik ben
slechts mens en boodschapper!”
94. En niets heeft de mensen belet te geloven toen de leiding tot hen kwam dan
het feit dat zij zeiden:
“Heeft Allah een mens als boodschapper gezonden?”
95. Zeg: “Hadden er op aarde engelen in vrede en rust rondgelopen dan zouden Wij
ongetwijfeld uit de
hemel een engel als boodschapper tot hen hebben gezonden.”
96. Zeg: “Voldoende is Allah als getuige tussen u en mij; voorwaar Hij weet en
ziet alles betreffende
Zijn dienaren.”
97. En hij die Allah leidt, is goed geleid, doch voor hem die Hij laat dwalen
zult gij buiten Hem geen
helper vinden. En Wij zullen hen verzamelen op de Dag der Opstanding, op hun
aangezicht, blind, stom en
doof voorover liggend. Hun verblijfplaats zal de hel zijn; telkenmale als het
Vuur afneemt, zullen Wij de vlam
voor hen aanwakkeren.
98. Dat is hun vergelding, daar zij Onze woorden verwierpen en zeiden: “Zullen
wij indien wij beenderen
en stof zijn geworden werkelijk worden opgewekt in een nieuwe schepping?”
99. Zien zij niet in, dat Allah, Die de hemelen en de aarde schiep, bij machte
is hun evenbeeld te
scheppen? Hij heeft voor hen een termijn vastgesteld waaromtrent geen twijfel
bestaat. Doch de
onrechtvaardigen tonen slechts ondankbaarheid.
100. Zeg: “Indien gij de schatten der barmhartigheid van mijn Heer bezat zoudt
gij ze zeker terughouden
uit vrees dat ze uitgeput zouden worden. Waarlijk, de mens is vrekkig.”
101. En voorwaar, wij schonken Mozes negen duidelijke tekenen. Vraag dit aan de
kinderen van Israël.
Toen hij tot hen kwam, zeide Pharao tot hem: “Ik geloof, O Mozes, dat gij een
betoverd mens zijt.”
102. Hij zeide: “Voorzeker gij weet dat niemand anders dan de Heer der Hemelen
en der aarde deze
tekenen heeft gezonden; en ik ben zeker dat gij, o Pharao, te gronde gaat.”
103. Derhalve besloot hij hem uit het land te verwijderen; doch Wij deden hem en
die met hem waren
allen tezamen verdrinken.
104. En Wij zeiden na hem tot de kinderen van Israël: “Blijft gij in het land en
wanneer de laatste belofte
komt zullen Wij u allen tezamen brengen.”
105. En voorwaar, Wij hebben dit geopenbaard en met waarheid is hij (de Koran)
nedergedaald. En Wij
hebben u slechts als een brenger van blijde tijdingen en als waarschuwer
gezonden.
106. En Wij hebben u de Koran verduidelijkt opdat gij hem geleidelijk aan de
mensheid mocht
verkondigen en Wij hebben hem in gedeelten gezonden.
107. Zeg: “Hetzij gij er wel of niet in gelooft, degenen aan wie voordien kennis
was geschonken werpen
zich met hun aangezicht ter aarde wanneer deze hun wordt voorgelezen;
108. En zeggen: “Glorie zij onze Heer. De belofte van onze Heer moest worden
vervuld.”
109. Wenend vallen zij op hun aangezicht neder en het vermeerdert hun
nederigheid.
110. Zeg: “Roept Allah aan of roept Rahmaan aan, bij welke naam gij Hem ook
noemt, Hij heeft de
schoonste namen.” En zeg uw gebed niet te luid en evenmin te zacht, doch zoek
een middenweg.
111. Zeg: “Alle lof komt Allah toe Die Zich geen zoon heeft genomen en Die geen
mededinger heeft in
Zijn Koninkrijk noch heeft Hij enige helper wegens zwakheid.” En verkondig Zijn
Grootheid.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alle lof behoort aan Allah, Die het Boek aan Zijn dienaar heeft geopenbaard,
gaaf en volmaakt.
2. Volmaakt (in leiding), om te waarschuwen voor Zijn gestrenge kastijding en de
gelovigen die goede
werken verrichten de blijde tijding te brengen dat zij een uitstekende beloning
zullen ontvangen,
3. Die zij zullen smaken in eeuwigheid.
4. En om diegenen te waarschuwen, die zeggen: “Allah heeft Zich een zoon
genomen.”
5. Zij hebben er geen kennis van en hun vaderen evenmin. Erg is het woord, dat
uit hun mond komt. Zij
zeggen slechts onwaarheid.
6. Misschien zult gij uit droefheid over hen sterven, omdat zij niet in deze
Boodschap geloven.
7. Voorwaar, Wij hebben al hetgeen op aarde is tot haar sieraad gemaakt om te
beproeven, wie van hen
van goede werken is.
8. En zie! al hetgeen daarop is, zullen Wij tot dode stof veranderen.
9. Denkt gij dat de lieden van de grot en van de Inscriptie geen wonder onder
Onze tekenen
waren?
10. Toen de jongelingen hun toevlucht zochten in de grot, zeiden zij: “Onze
Heer, verleen ons Uw
genade en bereid ons een weg naar vrede en voorspoed uit onze beproeving.”
11. Derhalve zonderden Wij hen in de grot af voor een aantal jaren.
12. Daarna wekten Wij hen op, om te beproeven welke der twee partijen wijzer
was, naar de tijd dat zij
daar hadden vertoefd.
13. Wij zullen u hun geschiedenis in waarheid verhalen. Zij waren jongelingen
die in hun Heer
geloofden en Wij gaven hun meer leiding.
14. En Wij versterkten hun hart toen zij opstonden en zeiden: “Onze Heer is de
Heer der hemelen en der
aarde. Nimmer zullen wij een andere god aanroepen naast Hem, anders zouden wij
inderdaad een grote
dwaasheid begaan.”
15. “Dit ons volk heeft goden genomen naast Hem. Waarom brengen zij voor hen
geen duidelijk bewijs?
En wie is onrechtvaardiger, dan hij die een leugen over Allah verzint?”
16. “Wanneer gij u van hen en van hetgeen zij nevens Allah aanbidden verwijdert,
neemt dan uw
toevlucht tot de grot en uw Heer zal Zijn barmhartigheid jegens u vermeerderen
en uw aangelegenheden
gunstig doen verlopen.”
17. En wanneer de zon opgaat zult gij haar zich zien verwijderen rechts van de
grot en wanneer zij
ondergaat, ziet gij haar zich naar links afwenden, daartussen in de holte van
(de grot) bevonden zij zich.
Dit zijn de tekenen van Allah. Hij die door Allah wordt geleid, wordt juist
geleid doch degene, die Hij laat
dwalen, voor hem zult gij stellig geen vriend en leidsman vinden.
18. Gij denkt dat zij wakker zijn, terwijl zij slapen en Wij zullen hen zich
naar links en rechts doen
wenden, terwijl hun hond met zijn voorpoten uitgestrekt op de drempel ligt.
Indien gij een blik op hen werpt,
zult gij U zeker van hen afwenden en vluchten, met ontzag vervuld.
19. En Wij deden hen ontwaken, zodat zij elkander konden ondervragen. Een van
hen zeide: “Hoelang
hebt gij hier vertoefd?” Anderen zeiden: “Wij zijn een dag of een gedeelte van
een dag gebleven.” Nog
anderen zeiden: “Uw God weet het best, hoe lang gij hier gebleven zijt. (Het is
beter) één van ons met deze
zilveren munt naar de stad te zenden en laat hij zien, wat het beste voedsel is
en hiervan levensmiddelen
meebrengen en laat hij zich vriendelijk gedragen en niemand omtrent ons
inlichten.”
20. “Want indien zij over jullie te weten komen, zullen zij jullie stenigen, of
trachten jullie te bekeren tot hun
godsdienst en jullie zullen nimmer kunnen slagen.”
21. Dit hebben wij hun bekend gemaakt, opdat zij zouden weten, dat de belofte
van Allah waarheid is en
dat er omtrent het Uur geen twijfel bestaat. Alsdan redetwisten de mensen over
hen, zeggende: “Richt een
gedenkteken voor hen op.” Hun Heer weet wat het beste is. Degenen, die de
overhand behielden, zeiden:
“Wij zullen voorzeker een bedehuis boven hen (boven hun graf) oprichten.”
22. Sommigen zullen zeggen: “Er waren er drie en de vierde was hun hond.” En
sommigen zullen zeggen:
“Er waren er vijf en de zesde was hun hond,” gissende in het wilde weg en
sommigen zullen zeggen: “Er
waren er zeven, de achtste was hun hond.” Zeg: “Mijn Heer kent hun getal het
beste. Niemand kent hen,
enkelen uitgezonderd.” redetwist dus niet over hen er diep op ingaande en vraag
evenmin van één hunner
inlichtingen over hen.
23. En zeg niet over iets: “Ik zal het morgen doen,”
24. Zonder (er bij te zeggen): “Indien het Allah behaagt.” En wanneer gij het
vergeet, gedenk dan uw
Heer en zeg: “Ik hoop, dat mijn Heer mij nog dichter dan thans naar de rechte
weg zal leiden.”
25. En zij bleven driehonderd jaar in hun grot en voegden er negen aan toe.
26. Zeg: “Allah weet het best, hoelang zij daar vertoefden.” Hem behoren de
geheimen der hemelen en
der aarde, hoe Ziende is Hij en hoe Horende! Zij hebben geen vriend buiten Hem
en aan Zijn koninkrijk laat
Hij niemand deelnemen.
27. En verkondig hetgeen u door Uw Heer is geopenbaard in het Boek. Er is
niemand, die Zijn woorden
kan veranderen en gij zult geen toevlucht vinden buiten Hem.
28. Blijf bij degenen die hun Heer ’s morgens en ’s avonds aanroepen en die Zijn
welbehagen zoeken en
laat uw ogen niet van hen afdwalen door het zoeken van de praal dezer wereld en
gehoorzaam niet aan hem,
wiens hart Wij achteloos hebben gemaakt voor de gedachte aan Ons, noch degene
die zijn begeerte volgt en
wiens geval het ergste is.
29. Zeg: “Het is de waarheid van uw Heer: laat daarom geloven die geloven wil en
niet geloven, die niet
wil.” Voorwaar, wij hebben de boosdoeners een Vuur bereid, welks omheining hen
zal insluiten. Indien zij om
hulp roepen, zullen zij worden begoten met water als gesmolten lood, dat hun
gezicht zal verbranden. Hoe
verschrikkelijk is de drank en hoe vreselijk de rustbank.
30. Wat betreft degenen die geloven en goede werken doen, voorwaar, wij doen de
beloning der
goeden niet verloren gaan.
31. Voor dezulken zijn de Tuinen der eeuwigheid, waardoor beken vloeien. Zij
zullen daarin worden
getooid met armbanden van goud en zullen groene gewaden van fijne zijde en zwaar
brocaat dragen, terwijl
zij op tronen zullen liggen. Hoe goed is de beloning en hoe schoon is de
rustplaats.
32. En geef hun de gelijkenis der twee mannen. Voor een hunner maakten Wij twee
wijngaarden,
omgeven met dadelpalmen en daartussen legden Wij korenvelden.
33. Elk der tuinen bracht vruchten voort en bleef niet in gebreke. En door beide
deden Wij rivieren
stromen.
34. En hij had overvloed,en zeide tijdens een gesprek tot zijn gezel: “Ik ben
rijker dan gij, aan bezit en in
getal.”
35. En hij ging zijn tuin binnen, terwijl hij onrechtvaardig was tegenover
zichzelf. Hij zeide: “Ik denk niet,
dat dit ooit zal vergaan.”
36. “Noch denk ik dat het Uur zal komen. Indien ik tot mijn Heer word
teruggebracht, zal ik voorzeker
een betere plaats vinden dan dit.”
37. Zijn gezel redetwistte en zeide: “Gelooft gij niet in Hem, Die u schiep uit
stof, daarna uit een
levenskiem en u dan vormde tot een volledig mens?”
38. “Wat mij betreft, het is Allah Die mijn Heer is, ik zal niemand met mijn
Heer vereenzelvigen.”
39. “Waarom zeidet gij niet, toen gij de tuin binnentraadt: “het is zoals het
Allah behaagt, er is geen God
dan Allah?’ indien gij mij als uw mindere in rijkdom en nakomelingen ziet,”
40. “Waarschijnlijk zal mijn Heer mij iets beters geven dan uw tuin en
bliksemstralen uit de hemel doen
nederdalen op de uwe, waardoor deze grond kaal wordt.”
41. “Of het water er van in de grond doen zinken, waardoor gij niet in staat
zult zijn, het te bereiken.”
42. En zijn fruit werd vernietigd en hij begon zijn handen te wringen wegens
hetgeen hij aan de tuin had
besteed, terwijl het latwerk eveneens was neergestort en hij zeide: “Had ik maar
niemand met mijn Heer
vereenzelvigd.”
43. En hij had geen leger om hem tegen Allah te helpen, noch kon hij zich
verdedigen.
44. De bescherming komt alleen van Allah, de Ware. Hij is de Beste in het
belonen en de Beste in het
verrekenen.
45. Geef hun de gelijkenis van het leven dezer wereld: het is als Wij water uit
de hemel nederzenden,
waardoor de planten der aarde volop groeien en daarna verdrogen zij en breken in
stukken die de wind
verspreidt. Allah heeft macht over alle dingen.
46. Rijkdom en kinderen zijn een sieraad van het leven dezer wereld, maar
blijvende goede werken, zijn
beter bij uw Heer tot beloning en hoop.
47. En (gedenk) de dag waarop Wij de bergen zullen verzetten en gij de aarde
zult zien oprijzen en Wij
hen (de mensen) zullen verzamelen en niemand hunner zullen Wij achterlaten.
48. En zij zullen in rijen tot uw Heer worden gebracht. (Hij zal zeggen) Nu zijt
gij tot Ons gekomen zoals
Wij u in den beginne hebben geschapen. Doch gij dacht dat Wij nimmer een Uur
voor u zouden vaststellen.
49. En het Boek zal worden voorgelegd; dan zult gij de schuldigen zien vrezen
wegens hetgeen daarin
staat en zij zullen zeggen: “Wee ons! Wat voor een boek is dit! Het slaat klein
noch groot over, doch het
somt alles op.” En zij zullen al hetgeen zij deden voor zich zien en uw Heer zal
niemand onrecht aandoen.
50. (Gedenk de tijd) toen Wij tot de engelen zeiden: “Buigt voor Adam”, zij
bogen, doch Iblies niet. Hij
was één der djinn, derhalve was hij ongehoorzaam aan het gebod van zijn Heer.
Zult gij hem en zijn
nageslacht tot vrienden nemen, terwijl zij uw vijanden zijn? Slecht is het loon
der onrechtvaardigen.
51. Ik riep hen niet om te getuigen van de schepping der hemelen en der aarde,
noch van hun eigen
schepping noch neem Ik degenen die misleiden ooit tot helpers.
52. (Gedenk) de dag waarop Hij zal zeggen: “Roept degenen waarvan gij beweerdet
dat zij Mijn
deelgenoten waren.” Dan zullen zij hen (de afgoden) aanroepen, doch dezen zullen
hun niet antwoorden; en
Wij zullen een scheiding tussen hen maken.
53. En de schuldigen zullen het Vuur zien en weten dat zij daarin zullen vallen;
zij zullen daar niet aan
ontkomen!
54. Voorwaar, Wij hebben in deze Koran voor de mensen allerlei gelijkenissen
vermeld, doch de mens is
in vele dingen zeer twistziek.
55. En niets belet de mensen te geloven wanneer de leiding tot hen komt en hun
Heer vergiffenis te
vragen, dan (dat zij vragen) dat de weg der voorvaderen over hen kome of dat de
straf voor hun ogen kome.
56. Wij zenden de boodschappers slechts als dragers van de blijde tijding en als
waarschuwers. De
ongelovigen twisten met leugens om daardoor de Waarheid te niet te doen. En zij
houden Mijn tekenen en al
hetgeen waarmee zij zijn bedreigd, voor scherts.
57. En wie is onrechtvaardiger dan hij die herinnerd wordt aan de tekenen van
zijn Heer, doch zich er
van afwendt en vergeet, hetgeen zijn handen hebben verricht? Voorwaars Wij
hebben sluiers over hun hart
gelegd zodat zij niet begrijpen en doofheid in hun oren. Indien gij hen derhalve
tot de leiding roept, willen zij
de rechte weg niet volgen.
58. Doch uw Heer is Vergevensgezind, Barmhartig. Indien Hij hen ter
verantwoording zou roepen voor
hetgeen zij hebben verdiend, dan zou Hij ongetwijfeld hun straf hebben verhaast.
Neen, voor hen is een
vastgestelde tijd waaraan zij niet kunnen ontkomen.
59. En deze steden! Wij vernietigden ze toen zij ongerechtigheden bedreven. En
Wij stelden een
bepaalde tijd vast voor hun verdelging.
60. En (gedenk de tijd) toen Mozes zeide tot zijn dienaar: “Ik zal het niet
opgeven voordat ik de
samenvloeiing van twee zeeën heb bereikt, al moet ik eeuwenlang voortgaan;”
61. En toen zij de plek bereikten waar de beide (zeeën) samenkwamen, vergaten
zij hun vis en deze zwom
snel weg in de zee.
62. En toen zij verder gingen, zeide hij tot zijn dienaar: “Breng ons het
ochtendmaal. Waarlijk,
vermoeidheid heeft ons bevangen, vanwege onze reis.”
63. Hij antwoordde: “Zie, toen wij ons op de rots begaven vergat ik de vis – en
slechts Satan deed mij
vergeten er over te spreken – en de vis vond op bewonderenswaardige wijze zijn
weg naar de zee.”
64. Hij zeide: “Dat is waarnaar wij hebben gezocht.” Derhalve keerden beiden op
hun schreden terug.
65. Daar vonden zij een Onzer dienaren, aan wie Wij Onze barmhartigheid hadden
bewezen en wie Wij
van Onze kennis hadden geschonken.
66. Mozes zeide tot hem: “Mag ik u volgen dat gij mij onderwijst in de leiding,
die u is gegeven?”
67. Hij antwoordde: “Gij kunt geen geduld hebben met mij.”
68. “Want hoe kunt gij geduldig zijn over dingen die uw begrip te boven gaan?”
69. Hij zeide: “Indien het Gode behaagt, zult gij mij geduldig vinden en ik zal
aan uw bevel niet
ongehoorzaam zijn.”
70. Hij zeide: “Welaan dan, indien gij mij wenst te volgen stel mij nergens
vragen over eer ik zelf
daaromtrent tot u spreek.”
71. Aldus vertrokken beiden totdat zij in een boot stapten en hij maakte er een
gat in. Waarop Mozes
uitriep: “Hebt gij er een gat in gemaakt teneinde de opvarenden er van te doen
verdrinken? Voorwaar, gij
hebt iets gruwelijks bedreven.”
72. Hij antwoordde: “Had ik u niet gezegd dat gij stellig geen geduld met mij
zoudt kunnen tonen?”
73. Mozes zeide: “Maak mij geen verwijt omdat ik het vergeten ben en maak het
mij niet moeilijk.”
74. Zij reisden dus verder tot dat zij een knaap ontmoetten en hij deze
doodsloeg. Mozes zeide: “Hebt
gij een onschuldige gedood die niemand had vermoord? Voorwaar, gij hebt een
afkeurenswaardige daad
begaan.”
75. Hij antwoordde: “Zei ik u niet dat gij nimmer in staat zoudt zijn mij met
geduld te vergezellen?”
76. Mozes zeide: “Indien ik u wederom iets vraag houd mij dan niet in uw
gezelschap, dan hebt gij zeker
een verontschuldiging van mijn kant.”
77. Aldus vervolgden zij hun weg totdat zij bij de inwoners ener stad kwamen aan
wie zij om eten
vroegen, doch dezen weigerden hun gastvrijheid te betonen. Nu vonden zij daar
een muur, die op het punt
stond in te storten en hij herstelde deze. Mozes zeide: “Indien gij wildet, hadt
gij er loon voor kunnen
vragen.”
78. Hij zeide: “Dit is de scheiding tussen u en mij. Ik zal u thans de
verklaring geven van datgene
waarvoor gij geen geduld kondet tonen.”
79. “Wat de boot betreft, deze behoorde aan arme lieden die op de rivier
werkten, en ik verkoos haar
onbruikbaar te maken want achter hen was een koning die alle (goede) schepen met
geweld in beslag wilde
nemen.”
80. “En wat de jongeling betreft, zijn ouders waren gelovigen en wij vreesden
dat hij schande over hen
zou brengen door zijn opstandigheid en ongeloof.”
81. “Derhalve wensten wij dat hun Heer hun in zijn plaats een ander kind zou
schenken dat reiner en
zachtmoediger zou zijn (dan hij).”
82. “En wat de muur betreft, deze behoorde aan twee weesjongens in de stad en
daaronder lag hun
schat (begraven), hun vader was een rechtvaardig man derhalve behaagde het uw
Heer dat zij volwassen
zouden worden en dan hun schat zouden opgraven als een genade van uw Heer, en
dit alles deed ik niet uit
mezelf. Dit is de verklaring van datgene waarvoor gij geen geduld kondet tonen.”
83. Men vraagt u betreffende Zol-Qarnain. Zeg: “Ik zal u zijn verhaal
vertellen.”
84. Wij vestigden zijn macht op aarde en schonken hem de middelen (en het
vermogen) alles te
volbrengen.
85. En hij volgde een weg,
86. totdat hij het verste punt in de richting van de ondergaande zon bereikte,
en deze in een bron van
modderig water zag ondergaan, waarbij hij een (ongelovig) volk aantrof. Wij
zeiden: “O, Zol-Qarnain, bestraf
hen of behandel hen met vriendelijkheid.”
87. Hij zeide: “Wat betreft degene die kwaad doet, hem zullen wij straffen;
daarna zal hij worden
teruggebracht tot zijn Heer die hem straffen zal met een gestrengere straf.”
88. “Doch wat hem betreft die gelooft en oprecht handelt, hij zal een goede
beloning ontvangen, en Wij
zullen hem op Ons bevel alle gemakken verschaffen.”
89. Vervolgens ging hij een andere weg.
90. Totdat hij het land van de rijzende zon bereikte, en ontdekte dat zij over
een volk opging voor
hetwelk Wij geen beschutting er tegen hadden verschaft.
91. Zo was het, en Wij hadden volledig kennis van wat hij bezat.
92. Vervolgens ging hij weer een andere weg.
93. Totdat hij tussen twee bergen kwam, waar hij een volk aantrof dat amper een
woord verstond.
94. Zij zeiden: “O Zol-Qarnain, Gog en Magog stichten onheil op aarde, mogen wij
u dan schatting
betalen mits gij een afscheiding tussen hen en ons opricht?”
95. Hij antwoordde: “De macht waarmee mijn Heer mij heeft bekleed is beter, doch
gij kunt mij met
lichamelijke kracht helpen. Ik zal tussen u en hen een sterke afscheiding
oprichten.”
96. “Brengt mij blokken ijzer.” (Zij deden dit) totdat hij de ruimte tussen de
beide rotsen had opgevuld;
toen zeide hij: “Blaast.” totdat (het ijzer) wit gloeiend werd, nu zeide hij:
“Brengt mij gesmolten koper, opdat
ik het er overheen giete.”
97. Derhalve waren zij (Gog en Magog) niet (meer) in staat er overheen te
klimmen, noch waren zij bij
machte er doorheen te graven.
98. Hij zeide: “Dit is een genade van mijn Heer. Maar wanneer de belofte van
mijn Heer vervuld zal
worden, zal Hij dit uiteen doen vallen. En de belofte van mijn Heer is
werkelijkheid,
99. En op die Dag zullen Wij sommigen hunner tegen anderen laten opstaan en de
bazuin zal worden
geblazen. Dan zullen Wij hen allen tezamen verzamelen.
100. En Wij zullen op die dag de hel aan de ongelovigen tonen.
101. Wier ogen gesluierd waren voor de herinnering aan Mij, en die zelfs niet
konden horen.
102. Denken de ongelovigen dat zij Mijn dienaren tot beschermers kunnen nemen
buiten Mij? Voorwaar
Wij hebben de hel bereid tot een onthaal voor de ongelovigen.
103. Zeg: “Zullen wij u verhalen omtrent degenen die het grootste verlies in hun
werken zullen lijden?”
104. Diegenen, wier streven gericht is op het leven dezer wereld en denken dat
zij een bijzonder goed
werk verrichten,
105. Dezen zijn het die de tekenen van hun Heer en de ontmoeting met Hem
verwerpen. Derhalve zijn
hun werken verloren gegaan en op de Dag der Verrijzenis zullen Wij geen
weegschaal voor hen oprichten.
106. De hel is hun beloning wegens hun ongeloof en de spot die zij met Mijn
Tekenen en Mijn
boodschappers bedreven.
107. Voorwaar, de gelovigen die goede werken doen, zullen de tuinen van het
Paradijs tot onthaal
hebben.
108. Daarin zullen zij vertoeven en zij zullen niet wensen daaruit weg te gaan.
109. Zeg: “Al ware de oceaan inkt voor de Woorden van mijn Heer, zo zou de
oceaan zijn uitgeput eer
de Woorden van mijn Heer ten einde komen – zelfs al zouden Wij er evenveel ter
aanvulling toevoegen.”
110. Zeg: “Ik ben slechts een mens gelijk gij, doch mij wordt geopenbaard dat uw
God slechts één God
is. Laat daarom degene, die op de ontmoeting met zijn Heer hoopt, goede daden
verrichten en bij de
aanbidding van zijn Heer niemand anders met Hem vereenzelvigen.”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Kaaf, Haa, Jaa, ‘Ain, Saad.
2. Dit is een vermelding van de barmhartigheid van uw Heer, betoond aan Zijn
dienaar, Zacharia.
3. Toen hij zijn Heer in het verborgene aanriep,
4. Zeide hij: “Mijn Heer, het gebeente in mij is zwak geworden en mijn hoofd
glanst met grijze haren,
niettemin ben ik niet wanhopig, mijn Heer, bij mijn aanroep tot U.”
5. “Maar ik vrees mijn bloedverwanten na mij; mijn vrouw is onvruchtbaar, geef
mij een opvolger van
U.”
6. “Opdat hij mij en het Huis van Jacob tot erfgenaam moge zijn. En maak hem,
mijn Heer, U
welgevallig.”
7. (God antwoordde) “O Zacharia, Wij brengen u blijde tijding omtrent een zoon
wiens naam Jahja
(Johannes) zal zijn. Wij hebben voordien niemand aan hem gelijk gemaakt.”
8. Hij zeide: “Mijn Heer, hoe kan mij een zoon geworden, terwijl mijn vrouw
onvruchtbaar is en ik de
uiterste grens des ouderdoms heb bereikt?”
9. Hij zeide: “Het zij zo, Uw Heer zegt: “het is gemakkelijk voor Mij, Ik heb u
voordien geschapen toen
gij niets waart.'”
10. Hij zeide: “Mijn Heer, geef mij een teken.” (God) zei: “Uw teken is dat gij
voor drie opeenvolgende
dagen en nachten tot niemand zult spreken.”
11. Aldus kwam hij uit de kamer tot zijn volk en beduidde hen God in de morgen
en in de avond te
verheerlijken.
12. “O Jahja (Johannes), houd u krachtig aan het Boek.” Wij schonken hem
wijsheid, terwijl hij nog een kind was,
13. En zachtmoedigheid van Ons en reinheid. En hij was vroom,
14. Vriendelijk en goed voor zijn ouders. En hij was trots noch opstandig.
15. Vrede was met hem op de dag zijner geboorte, en op zijn sterfdag, en zal
eveneens met hem zijn op
de dag waarop hij weer tot leven zal worden gewekt.
16. En vermeld Maria in het Boek. Toen zij zich van haar volk terugtrok in een
op het Oosten uitziende
plaats,
17. En zich aan hem blikken onttrok, zonden Wij Onze Geest tot haar en hij
verscheen aan haar in de
gestalte van een volmaakte man.
18. Zij zeide: “Ik neem mijn toevlucht tot de Barmhartige tegen u, laat mij met
rust, indien gij (God)
vreest.”
19. Hij antwoordde: “Ik ben slechts een boodschapper van uw Heer opdat ik u een
reine zoon moge
schenken.”
20. Zij zeide: “Hoe kan ik een zoon ontvangen terwijl geen man mij heeft
aangeraakt en ik evenmin
onkuisheid heb bedreven?”
21. Hij zeide: “Het is zo naar uw Heer zegt, “het is gemakkelijk voor Mij,'”
opdat Wij hem tot een teken
voor de mensen maken, een genade Onzerzijds; het is een besloten zaak.”
22. En zij ontving hem en trok zich met hem terug in een ver afgelegen oord.
23. En de smarten der bevalling dreven haar naar de voet van een palmboom. Zij
zeide: “O, liever zou ik
vòòr dit geschiedde gestorven en in de vergetelheid geraakt zijn.”
24. Dan riep (Gods boodschapper) haar van beneden toe, zeggende: “Treur niet. Uw
Heer heeft een
beekje aan uw voet doen ontstaan;”
25. “En schud de stam van de palmboom naar u toe, deze zal verse, rijpe dadels
op u doen neervallen;”
26. “Eet en drink en koel uw oog. En indien gij iemand ziet, beduid hem dan: “ik
heb de Barmhartige
gelofte gedaan te vasten; derhalve zal ik heden met niemand spreken.'”
27. Alsdan bracht zij het kind tot haar volk. Dit zeide: “O Maria, gij hebt iets
vreemds gedaan.”
28. “O Zuster van Aäron, uw vader was geen verdorven man noch was uw moeder een
onkuise vrouw.”
29. Dan wees zij naar het kind. Zij zeiden: “Hoe kunnen wij tot een wiegekind
spreken?”
30. Hij (Jezus) zeide: “Ik ben een dienaar van Allah. Hij heeft mij het Boek
gegeven en mij tot een profeet
gemaakt;”
31. “Hij heeft mij gezegend waar ik mij ook moge bevinden; en heeft mij het
gebed en het geven van
aalmoezen zolang ik leef opgelegd.”
32. “En dat ik gehoorzaam zou zijn jegens mijn moeder. Hij heeft mij noch een
onderdrukker, noch een
slecht mens gemaakt.”
33. “Vrede was met mij op de dag mijner geboorte en zal met mij zijn op de dag
van mijn dood en evenzo
op de dag dat ik ten leven zal worden opgewekt.”
34. Aldus was Jezus, de zoon van Maria. En (dit is) het ware woord waaraan zij
twijfelen.
35. Het past niet bij Allah Zich een zoon te verwekken, Heilig is Hij. Wanneer
Hij een beslissing neemt,
zegt Hij daartoe slechts: “Wees”, en het wordt.
36. “Voorwaar, Allah is mijn Heer en uw Heer. Aanbidt Hem derhalve, dit is de
rechte weg.”
37. Doch (sommige) partijen verschillen (hierover) onderling van mening; maar
wee de ongelovigen bij
hun aanwezigheid op de grote Dag.
38. Hoe helder zal hun horen en hun zien zijn op die Dag wanneer zij tot Ons
zullen komen. Waarlijk, de
onrechtvaardigen zijn in duidelijke dwaling.
39. En waarschuw hen voor de Dag der Smart wanneer het oordeel zal worden
geveld. Thans zijn zij
achteloos en geloven niet.
40. Wij zijn het, Die de aarde en alles wat zich daarop bevindt zullen erven en
tot Ons zullen zij worden
teruggebracht.
41. En vermeld Abraham in het Boek. Hij was een waarheidslievend profeet.
42. Toen hij tot zijn vader zeide: “O mijn vader, waarom aanbidt gij hetgeen
hoort noch ziet, noch u op
enigerlei wijze kan baten?”
43. “O mijn vader, er is inderdaad kennis tot mij gekomen die niet tot u is
gekomen, volg mij daarom, ik
zal u naar een pad leiden dat effen en recht is.”
44. “O mijn vader, dien Satan niet want Satan is weerspannig tegen de
Barmhartige;”
45. “O mijn vader, ik vrees dat de straf van de Barmhartige u zal treffen en dat
gij dan een gezel van
Satan zult worden,”
46. Antwoordde hij: “Verzaakt gij mijn goden, o Abraham? Indien gij niet
ophoudt, zal ik u zeker
uitbannen. Laat mij een tijd met rust.”
47. Abraham zeide: “Vrede zij met u. Ik zal mijn Heer om vergiffenis voor u
smeken. Hij is mij inderdaad
genadig.”
48. “En ik zal mij verre houden van u en van hetgeen gij nevens Allah aanroept,
en ik zal tot mijn Heer
bidden; waarschijnlijk zal ik in mijn gebed tot mijn Heer niet worden
teleurgesteld.”
49. Toen hij zich van hen en van hetgeen zij nevens Allah aanbaden, had
losgemaakt, schonken Wij
hem Isaäc en Jacob en maakten elk hunner profeet.
50. En Wij schonken hun Onze barmhartigheid en een verheven en goede naam.
51. En vermeld Mozes in het Boek. Voorwaar hij was een uitverkorene,
boodschapper en profeet.
52. Wij riepen hem van de rechter zijde van de Berg (Sinaï), en deden hem tot
Ons naderen om met hem
te spreken.
53. En Wij schonken hem, door Onze barmhartigheid zijn broeder Aäron als profeet
en helper.
54. En gedenk Ismaël in het Boek. Hij was getrouw aan zijn belofte En hij was
(eveneens) een
boodschapper – profeet.
55. Hij placht zijn volk gebeden en aalmoezen aan te bevelen en zijn Heer had
welbehagen in hem.
56. En vermeld Idries in het Boek Hij was een waarheidslievend profeet.
57. En Wij verhieven hem tot een hoge plaats.
58. Dezen zijn het over wie Allah Zijn zegeningen heeft uitgestort; namelijk de
profeten van het
nageslacht van Adam en van degenen die Wij met Noach droegen (in de ark) en van
het nageslacht van
Abraham en Israël; en zij behoren tot degenen die Wij leidden en uitverkoren.
Toen de tekenen van de
Weldadige hun werden voorgelezen vielen zij buigend en wenend neder.
59. Hen volgden de bozen op, die het gebed verwaarloosden, en hun hartstochten
gehoor gaven.
Weldra zullen zij hun ondergang tegemoet gaan.
60. Maar zij die berouw hebben en geloven en goede werken verrichten, zullen het
paradijs binnengaan
en zij zullen geenszins schade lijden.
61. Tuinen der eeuwigheid, dat is een belofte van het Onzienlijke, welke de
Barmhartige aan Zijn
dienaren heeft gedaan. Voorwaar, Zijn belofte zal zeker worden vervuld.
62. Zij zullen daarin geen ijdel gesprek horen: slechts “vrede”, en ’s morgens
en ’s avonds zullen zij hun
levensonderhoud ontvangen.
63. Aldus is het paradijs dat Wij als erfenis geven aan Onze dienaren, die
rechtvaardig zijn.
64. “Wij (engelen) dalen slechts neder op bevel van uw Heer. Aan Hem behoort al
hetgeen vòòr ons is
en al hetgeen achter ons is en al hetgeen er tussen ligt; en uw Heer vergeet
nimmer.”
65. Hij is de Heer der hemelen en der aarde en al hetgeen hier tussen is. Dien
Hem derhalve en wees
volhardend in Zijn aanbidding. Kent gij Zijn gelijke?
66. En de mens zegt: “Zal ik wanneer ik dood ben, dan tot leven worden terug
gebracht?”
67. Herinnert de mens zich dan niet dat Wij hem voorheen hebben geschapen toen
hij nog niets was?
68. En bij uw Heer, Wij zullen hen en de duivelen zeker verzamelen: dan zullen
Wij hen op de knieën
rondom de hel plaatsen.
69. Dan zullen Wij zeker uit elke groep diegenen onder hen uitkiezen die het
opstandigst waren tegen de
Weldadige.
70. En voorzeker, Wij weten het best wie onder hen het meest verdienen daarin te
branden.
71. Er is niemand onder u of hij zal er toe komen – dit is een door uw Heer
vastgesteld besluit.
72. Dan zullen Wij de rechtvaardigen redden en de bozen op hun knieën daarin
achterlaten.
73. En wanneer Onze duidelijke tekenen aan hen worden voorgehouden zeggen de
ongelovigen tot de
gelovigen: “Welke van de twee partijen neemt de beste plaats in en welke is
beter als kring?”
74. Hoevele geslachten hebben Wij niet vòòr hen verdelgd, die een groter bezit
hadden en een beter
uiterlijk!
75. Zeg: “De Weldadige geeft degenen die dwalen uitstel totdat zij zullen zien
hetgeen waarmee zij
worden bedreigd, – zij het de kastijding of het Uur – daarna zullen zij weten
wie de slechtste plaats inneemt en
wie zwakkere strijdkrachten heeft.
76. En Allah vermeerdert leiding voor degenen die leiding volgen. De blijvende
goede werken geven
een betere beloning en (vormen) de beste toevlucht bij uw Heer.
77. Hebt gij hem dan gezien die Onze tekenen verwerpt en zegt: “Mij zullen zeker
rijkdommen en
kinderen worden geschonken?”
78. Heeft hij toegang tot het Onzienlijke gehad of heeft hij een belofte uit de
hand van de Weldadige
ontvangen?
79. Neen, hetgeen hij zegt tekenen Wij aan en Wij zullen de straf voor hem
vermeerderen.
80. En Wij zullen al hetgeen waarover hij spreekt erven en hij zal alleen tot
Ons komen.
81. Zij hebben andere goden naast Allah genomen, opdat dezen een bron van macht
voor hen mogen
zijn.
82. Stellig niet! Integendeel zij (de afgoden) zullen hun aanbidding ontkennen
en hun tegenstanders
blijken te zijn.
83. Ziet gij niet dat Wij duivelen over de ongelovigen hebben losgelaten om hen
aan te sporen?
84. Wees daarom niet gehaast tegenover hen, Wij zullen voor hen de juiste
(vergelding) voorbereiden.
85. Ten dage waarop Wij de godvrezenden in groepen zullen verzamelen tot de
Barmhartige.
86. Zullen Wij de schuldigen als een dorstige kudde naar de hel drijven.
87. Zij zullen geen voorspraak hebben behalve degenen die van de Weldadige een
belofte hebben
ontvangen.
88. En zij zeggen: “De Barmhartige heeft zich een zoon genomen.”
89. Gij hebt voorzeker een lastering uitgesproken.
90. De hemelen dreigen vaneen te scheuren, en de aarde te splijten en de bergen
in stukken te vallen.
91. Daar zij aan de Barmhartige een zoon hebben toegekend.
92. Terwijl de Barmhartige te verheven is om een zoon te hebben.
93. Er is niemand in de hemelen en op de aarde die niet als een dienaar tot de
Barmhartige zal komen.
94. Voorwaar, Hij kent hen en heeft hen allen precies geteld.
95. En op de Dag der Opstanding zal elk hunner alleen tot Hem komen.
96. Degenen die geloven en goede daden doen – aan hen zal de Barmhartige liefde
betonen.
97. Aldus hebben Wij hem (de Koran) gemakkelijk voor uw tong gemaakt, opdat gij
er mede goede
tijdingen aan de godvruchtigen moogt geven en een twistziek volk er door moogt
waarschuwen.
98. En hoevele geslachten hebben Wij vòòr hen niet vernietigd? Kunt gij een
enkeling hunner zien of
een voetstap van hen horen?
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Taa Haa.
2. Wij hebben u de Koran niet geopenbaard opdat gij (er door) ongelukkig zoudt
worden.
3. Doch als een vermaning voor hem die (God) vreest.
4. Een openbaring van Hem, Die de aarde en de verheven hemelen heeft geschapen.
5. De Barmhartige, Die Zich nederzette op de Troon.
6. Hem behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is, eveneens hetgeen er
tussen ligt en hetgeen
zich onder de grond bevindt.
7. Of gij het woord luide verkondigt (of fluistert), Hij kent het geheime en
verborgene.
8. Allah, – er is geen God dan Hij. Hij heeft de schoonste eigenschappen.
9. Hebt gij de geschiedenis van Mozes gehoord?
10. Toen hij een vuur zag, zeide hij tot de zijnen: “Blijft hier, ik bespeur een
vuur; misschien zal ik u
daarvan een vuurbrand kunnen brengen of door het vuur de weg vinden.”
11. En toen hij het (vuur) naderde werd hij aangeroepen: “O Mozes”.
12. “Voorwaar, Ik ben uw Heer, ontdoe u van uw schoeisel; want gij zijt in de
heilige vallei van Towa.”
13. “Ik heb u uitverkoren; luister dus naar hetgeen wordt geopenbaard.”
14. “Voorwaar, Ik ben Allah; er is geen God behalve Ik, aanbid Mij derhalve en
verricht het gebed tot
Mijn gedachtenis.”
15. “Zie, het Uur komt. Ik zal het onthullen opdat elke ziel de beloning zal
ontvangen waarnaar zij
streeft.”
16. “Laat degene die er niet in gelooft en zijn eigen neigingen volgt, u er niet
van afwenden; anders
zoudt gij verloren gaan.”
17. “En wat hebt gij in uw rechter hand, O Mozes?”
18. Hij antwoordde: “Dit is mijn staf waarop ik leun, en waarmee ik bladeren
afsla voor mijn kudde; ik
gebruik hem ook voor andere doeleinden.”
19. Hij zeide: “Werp hem neer o Mozes.”
20. Dus wierp hij hem neer, en zie, het was een kronkelende slang.
21. God zeide: “Raap hem op en vrees niet. Wij zullen hem in zijn vroegere staat
herstellen.”
22. “En leg uw hand onder uw arm, zij zal wit worden zonder ziekte. Nog een
teken (is dit)!”
23. “Opdat Wij u Onze grotere tekenen mogen tonen.”
24. “Ga naar Pharao; hij heeft inderdaad de perken overschreden.”
25. Hij zeide: “Mijn Heer, verruim mijn borst,”
26. “En maak mij mijn taak lichter,”
27. “En ontdoe de knoop in mijn tong,”
28. “Opdat zij (de mensen) mijn woorden mogen verstaan,”
29. “Geef mij een helper uit mijn familie,”
30. “Aäron, mijn broeder;”
31. “Vergroot mijn kracht door hem,”
32. “En laat hem mijn arbeid delen,”
33. “Opdat wij U veel mogen verheerlijken,”
34. “En U zeer indachtig mogen zijn.”
35. “Voorzeker Gij doorziet ons.”
36. God zeide: “Uw verzoek is ingewilligd, o Mozes.”
37. “En bij een andere gelegenheid bewezen Wij u ook een gunst.”
38. “Toen Wij uw moeder openbaarden:”
39. “”plaats hem in het kistje en werp dit in de rivier, dan zal de rivier het
op de oever werpen, zodat een
vijand van Mij en van hem, hem zal opnemen’. En Ik omhulde u met Mijn liefde;
opdat gij zoudt worden
grootgebracht voor Mijn oog.”
40. “Toen uw zuster voorbijkwam en zeide: ‘Zal ik u iemand noemen die hem zal
verzorgen?’ Aldus
schonken Wij u terug aan uw moeder opdat haar oog zou worden verfrist en zij
niet zou treuren. En gij
dooddet een man, doch Wij verlosten u van smart. En Wij beproefden u op
verschillende manieren. En gij
vertoefdet jaren te midden van het volk van Midian. Dan zijt gij, o Mozes,
herwaarts gekomen zoals besloten
was.”
41. “En Ik heb u uitverkoren voor Mijzelf.”
42. “Gaat, gij en uw broeder, met Mijn tekenen, en verwaarloost niet Mijner
indachtig te zijn.”
43. “Gaat gij beiden tot Pharao, want hij is alle perken te buiten gegaan.”
44. Doch spreekt tot hem op welwillende wijze, opdat hij er lering uit moge
trekken, of vrezen.”
45. Zij antwoordden: “Onze Heer, wij vrezen dat hij tegenover ons gewelddadig
zal zijn of opstandig zal
worden.”
46. Hij (Allah) zei: “Vreest niet, want Ik ben met u. Ik hoor en Ik zie.”
47. “Gaat dus naar hem toe en zegt: ‘Wij zijn de boodschappers van uw Heer; laat
derhalve de kinderen
van Israël met ons weggaan, en doe hun geen leed aan. Wij hebben u, voorwaar,
een teken gebracht van uw
Heer; vrede rust op hem die de leiding volgt;'”
48. “”het is ons geopenbaard dat kastijding zal komen over hem, die loochent en
zich afwendt.'”
49. Pharao zeide: “Wie is uw Heer, o Mozes?”
50. Hij antwoordde: “Onze Heer is Hij, Die aan alles een eigen vorm gaf en het
daarna leidde.”
51. Hij (Pharao) zeide: “Hoe staat het met vroegere geslachten?”
52. “De kennis daarvan is bij mijn Heer in een Boek. Mijn Heer dwaalt, noch
vergeet,” zeide Mozes.
53. Hij is het Die u de aarde heeft gegeven tot een wieg en wegen voor u heeft
doen ontstaan en Die
regen doet nederdalen uit de hemel, waardoor Hij allerlei planten voortbrengt.
54. (Zeggende): “eet hiervan en weidt uw vee.” Voorwaar, hierin liggen tekenen
voor degenen die
verstand bezitten.
55. Uit de aarde hebben Wij u geschapen en daarin zullen Wij u doen terugkeren
en daaruit zullen Wij u
weer opwekken.”
56. En Wij toonden (Pharao) Onze tekenen, doch hij loochende deze en weigerde
deze (te geloven).
57. Hij zeide: “Zijt gij tot mij gekomen, o Mozes, om ons door uw toverkunst uit
ons land te verdrijven?”
58. “Voorzeker, wij zullen gelijkwaardige toverkunst tegenover (de uwe) stellen;
maak derhalve een
afspraak met ons die wij noch gij zullen verzuimen na te komen op een plaats
(voor beiden) gelijk.”
59. Hij zeide: “Uw afspraak zal plaats vinden op de dag van het feest en laat
het volk bijeenkomen in de
voormiddag.”
60. Daarop trok Pharao zich terug en stelde zijn plan vast en kwam vervolgens
(op de bijeenkomst).
61. Mozes zeide tot hen: “Wee u; verzint geen leugen over Allah, anders zal Hij
u door een kastijding
verdelgen. Hij die een leugen verzint, slaagt nimmer.”
62. Vervolgens redetwistten zij (de tegenstanders) onder elkander over hun
aangelegenheden en
pleegden geheim overleg.
63. Zij zeiden: “Deze twee zijn zeker tovenaars die u met behulp van hun
toverkunst uit uw land wensen
te verdrijven en uw schone kultuur te vernietigen.”
64. “Beraamt derhalve uw plan en treedt dan eensgezind naar voren. En voorwaar
hij die op deze dag
zegeviert, zal zeker slagen.”
65. Zij zeiden: “O Mozes, werpt gij, of zullen wij de eersten zijn om te
werpen?”
66. Hij zeide: “Neen, werpt gij.” Dan ziet, het scheen hem wegens hun toverkunst
toe, dat hun koorden
en staven zich voortbewogen.
67. En Mozes sloeg de angst om het hart.
68. Wij zeiden: “Vrees niet, want gij zijt de overwinnaar.”
69. “Werp hetgeen in uw rechter hand is; het zal wat zij hebben voortgebracht
verslinden, want hetgeen
zij hebben gemaakt is slechts toverkunst. En een tovenaar slaagt nooit waar hij
ook moge komen.”
70. En de tovenaars werden plat ter aarde geworpen, zich nederbuigend. Zij
zeiden: “Wij geloven in de
Heer van Aäron en Mozes.”
71. Pharao zeide tot hen: “Gelooft gij in Hem eer ik u daartoe verlof geef? Hij
moet uw meester zijn die u
in de toverkunst heeft onderwezen. Daarom zal ik uw handen en voeten aan de
tegenovergestelde kant
afhakken en ik zal u voorzeker aan de stammen van palmbomen kruisigen; en gij
zult met zekerheid weten wie
van ons gestrenger en langduriger is in het straffen.”
72. Zij zeiden: “In geen geval zullen wij u verkiezen boven de duidelijke
tekenen die tot ons zijn
gekomen, en boven Hem Die ons geschapen heeft. Doet derhalve wat gij wilt; gij
kunt alleen over het leven
dezer wereld beslissen.”
73. “Voorzeker, wij hebben geloofd in onze Heer opdat Hij ons onze zonden en de
tovenarij die gij ons
hebt gedwongen te bedrijven, moge vergeven. Allah is de Beste, de Bestendigste.”
74. Voorwaar hij die tot zijn Heer komt als schuldige, hem wacht de (straf der)
hel: hij zal daarin sterven
noch leven.
75. Doch die als gelovigen tot Hem komen en goede werken hebben verricht, zullen
de hoogste graden
der gelukzaligheid ontvangen.
76. Tuinen der eeuwigheid waar doorheen rivieren stromen en waarin zij voor
eeuwig zullen vertoeven.
En dat is de beloning dergenen die zich louteren.
77. Wij openbaarden Mozes: “Voer Mijn dienaren weg in de nacht en baan voor hen
een droge weg
door de zee. Gij behoeft niet te vrezen, dat gij zult worden ingehaald, noch
zult gij angstig zijn.”
78. Alsdan achtervolgde hen Pharao met zijn leger en toen overspoelde de zee hen
allen.
79. En Pharao voerde zijn volk op een dwaalspoor, hij leidde hen niet op de
rechte weg.
80. “O kinderen van Israël, Wij bevrijdden u van uw vijand en Wij gingen met u
een verbond aan, aan
de rechter zijde van de Berg (Sinaï) en zonden manna en kwartels op u neder.”
81. “Eet van de goede dingen die Wij u hebben verschaft en overtreedt niet hier
in, anders zal Mijn
toorn op u nederdalen en degene op wie Mijn toorn nederdaalt gaat ten onder.”
82. “Maar voorzeker, Ik ben Vergevensgezind jegens hem die berouw heeft en
gelooft en het goede
doet en het richtsnoer volgt.”
83. “En wat heeft u van uw volk haastig doen weggaan, o Mozes?”
84. Hij zeide: “Zij volgen in mijn spoor, en ik heb mij tot U gehaast, Mijn
Heer, opdat Gij welbehagen in
mij moogt hebben.”
85. (Allah) zeide: “Wij hebben uw volk in uw afwezigheid beproefd en Saamiri
heeft hen misleid.”
86. Mozes keerde daarop verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk terug. Hij
zeide: “O mijn volk, heeft
uw Heer u dan geen schone belofte gedaan? Kwam de vastgestelde tijd u dan te
lang voor, of verlangdet gij
dat de toorn van uw Heer op u zou nederdalen dat gij uw belofte aan mij hebt
gebroken?”
87. Zij antwoordden: “Wij hebben niet uit eigen beweging onze belofte aan u
gebroken, doch wij waren
belast met een lading sieraden van het volk, derhalve wierpen wij deze weg, en
dat heeft Saamiri
voorgesteld.”
88. Dan maakte deze voor het volk een kalf – een beeld, dat een loeiend geluid
voortbracht. En men
zeide: “Dit is uw God en de God van Mozes,” doch hij is hem vergeten.
89. Konden zij dan niet zien dat het (kalf) hun geen antwoord gaf en geen macht
had om hun kwaad of
goed te doen?
90. En inderdaad had Aäron reeds tot hen gezegd: “O mijn volk, voorzeker gij
zijt daarmee op de proef
gesteld. Voorwaar uw Heer is de Barmhartige; volgt mij derhalve en gehoorzaamt
mijn bevel.”
91. Zij antwoordden: “Wij zullen in geen geval ophouden het (kalf) te aanbidden
voordat Mozes tot ons
is teruggekeerd.”
92. Hij (Mozes) zeide: “O Aäron, wat belette u, toen gij hen zaagt dwalen,”
93. Mij te volgen? Hebt gij dan mijn gebod veronachtzaamd?”
94. Hij antwoordde: “O zoon van mijn moeder, grijp mij niet bij mijn baard noch
bij mijn hoofd.” Ik was
beducht dat gij zoudt zeggen: “Gij hebt een scheuring teweeg gebracht onder de
kinderen van Israël en hebt
niet op mijn woord gewacht.”
95. Hij (Mozes) zeide: “En wat hebt gij te zeggen, o Saamiri?”
96. Hij zeide: “Ik zag wat zij niet konden zien. Ik volgde de voetstappen van de
boodschapper naar mijn
beste vermogen, doch dat heb ik thans opgegeven. Aldus heeft. mijn ziel het voor
mij vergemakkelijkt.”
97. Mozes zeide: “Ga dan heen, gedurende heel uw leven zult gij zeggen: ‘Raak
mij niet aan,’ en
bovendien is er voor u een straf (bereid) waaraan gij niet zult ontkomen.
Aanschouw thans uw god waarvan
gij een toegewijd aanbidder zijt geworden. Wij zullen hem verbranden en daarna
in zee strooien.”
98. Uw God is slechts Allah, naast Wie er geen God is. Hij omvat alle dingen in
Zijn kennis.
99. Zo vermeldden Wij u (Mohammed) de tijdingen van het voorafgaande, waarin Wij
u een vermaning
Onzerzijds hebben gegeven.
100. Wie zich er van zal afwenden zal op de Dag der Opstanding de last hiervan
dragen.
101. Daaronder zullen zij blijven en deze last zal voor hen op de Dag der
Herrijzenis ondraaglijk worden.
102. De Dag waarop de bazuin zal worden geblazen zullen Wij de zondigen
bijeenverzamelen en hun
ogen zullen zonder licht zijn.
103. Zij zullen met elkander op zachte toon spreken en zeggen: “Gij zijt slechts
tien (dagen) gebleven.”
104. Wij weten wat zij zullen zeggen wanneer de beste hunner beweert: “Gij zijt
slechts één dag
gebleven.”
105. Zij (de ongelovigen) vragen u betreffende de bergen. Zeg: “Mijn Heer zal ze
verpulveren.”
106. “En Hij zal haar (de aarde) als een lege vlakte laten.”
107. “Waarop gij generlei inzinking of verhoging zult zien.”
108. Op die Dag zullen zij de oproeper volgen, die recht op zijn doel afgaat;
alle stemmen zullen voor de
Barmhartige worden verzacht en gij zult een gedempt geluid gefluistere horen.
109. Op die Dag zal voorspraak niet van nut zijn behalve van hem aan wie de
Barrnhartige verlof geeft
en wiens woord Hem welgevallig is.
110. Hij weet al hetgeen vòòr hen en al hetgeen achter hen is, maar zij kunnen
het met hun kennis niet
omvatten.
111. Alle gezichten zullen zich verootmoedigen in tegenwoordigheid van de
Levende, de Uitzichzelf –
Bestaande. Voorzeker, hij die ongerechtigheid begaat zal verloren gaan.
112. Maar hij die goede werken verricht en gelovig is, behoeft geen
ongerechtigheid of verlies te
vrezen.
113. Aldus hebben Wij het (Boek) als een duidelijke Koran nedergezonden en Wij
hebben daarin
duidelijk waarschuwingen herhaaldelijk uiteengezet, opdat men (God) moge vrezen
en opdat het hen tot
nadenken moge brengen.
114. Verheven zij Allah, de Ware Koning. En haast u niet met de Koran eer de
openbaring er van aan u
voltooid is en zeg: “O mijn Heer, doe mij toenemen in kennis.”
115. En waarlijk wij gaven voorheen Adam een bevel, doch hij vergat het en Wij
vonden in hem geen
voornemen daartoe.
116. En toen Wij tot de engelen zeiden: “Bewijst Adam eer,” bewezen zij allen
eer, doch niet Iblies. Hij
weigerde.
117. Daarom zeiden Wij: “O Adam, deze is voor u en uw vrouw een vijand; laat hij
u derhalve niet uit de
tuin verdrijven, anders zult gij ongelukkig worden.”
118. “(Daarin is voorraad voor u) opdat gij er niet zult hongeren noch naakt
zult zijn.”
119. “En dat gij er geen dorst zult lijden noch zult blootgesteld zijn aan de
hitte van de zon.”
120. Doch Satan fluisterde hem kwaad in, hij zeide: “O Adam, zal ik u voeren tot
de Boom der
Eeuwigheid, en een koninkrijk dat nimmer zal vergaan?”
121. Zo aten beiden er van, waardoor hun schaamte hun duidelijk werd en zij zich
begonnen te bekleden
met bladeren uit de tuin. En Adam was ongehoorzaam aan het gebod van zijn Heer,
derhalve leed hij.
122. Alsdan verkoos zijn Heer hem, vergaf hem en leidde hem.
123. Hij (God) zeide: “Gaat allen tezamen hier vandaan, want gij zult elkander
tot vijanden zijn. En indien
er leiding van Mij tot u komt dan zal een ieder die Mijn leiding volgt, noch
dwalen noch ongelukkig zijn.”
124. Doch degene die zich van Mijn gedachtenis zal afwenden, zal in benarde
omstandigheden leven en
op de Dag der Opstanding zullen Wij hem blind doen opstaan.”
125. Hij zal zeggen: “Mijn Heer waarom hebt Gij mij blind doen opstaan, terwijl
ik kon zien?”
126. God zal zeggen: “Aldus kwamen Onze tekenen tot u en gij hebt er geen acht
op geslagen en
insgelijks zal op deze Dag op u geen acht worden geslagen.”
127. Op deze wijze vergelden Wij hem die buitensporig is en niet gelooft in de
tekenen van zijn Heer; en
de straf van het Hiernamaals is zeker gestrenger en langer van duur.
128. Is het hun (bewoners van Mekka) dan niet duidelijk hoevele geslachten Wij
vòòr hen hebben
verdelgd, in wier woonplaatsen zij wandelen? Voorwaar, daarin liggen tekenen
voor degenen die met rede
zijn begaafd.
129. En ware het niet om een woord dat reeds van uw Heer was uitgegaan over een
vastgestelde
termijn, dan zou de straf al gekomen zijn.
130. Verdraag (Mohammed) lijdzaam hetgeen zij zeggen en verheerlijk uw Heer met
de lof die Hem
toekomt voor het opgaan der zon en voor haar ondergang en verheerlijk Hem in de
uren van de nacht en op
de gedeelten van de dag, opdat gij gelukkig moogt zijn.
131. En wend uw ogen niet naar hetgeen Wij hebben toebedeeld van de heerlijkheid
dezer wereld aan
verschillenden hunner, om hen daardoor te beproeven. De voorziening van uw Heer
is beter en van langer
duur.
132. En spoor uw volk aan tot gebed en wees daarin volhardend. Wij vragen geen
levensonderhoud
van u, Wij onderhouden u. En het einde is voor de godvruchtigen.
133. En zij (de ongelovigen) zeggen: “Waarom brengt hij ons geen teken van zijn
Heer?” Is er dan geen
duidelijk teken tot hen gekomen in hetgeen in de vroegere geschriften staat?
134. En indien Wij hen voor zijn (van de profeet) komst met een straf hadden
verdelgd, zouden zij
ongetwijfeld hebben gezegd: “Onze Heer, waarom hebt Gij ons geen boodschapper
gezonden, dan hadden
wij Uw geboden kunnen volgen eer wij vernederd en onteerd werden?”
135. Zeg: “Een ieder wacht; wacht gij derhalve ook en weldra zult gij te weten
komen wie de mensen van
het rechte pad zijn en wie de rechte weg volgen.”
21. De Profeten (Al-Anmbi’jaa)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Voor de mensen is de afrekening dichterbij gekomen en toch wenden zij zich in
achteloosheid af.
2. Er komt geen nieuwe Vermaning tot hen van hun Heer of zij luisteren er naar
terwijl zij er mee spelen.
3. En hun hart is achteloos. En de onrechtvaardigen plegen overleg in het geheim
zeggende: “Is deze
(Mohammed) niet slechts een mens als gij? Wilt gij dan de tovenarij met open
ogen tegemoet gaan?”
4. Zeg: “Mijn Heer, weet wat in de hemel en op aarde wordt gezegd; Hij is de
Alhorende, de
Alwetende.”
5. “Neen,” zeggen zij, “verwarde dromen; neen, hij heeft het verzonnen; neen,
hij is een dichter. Laat
hem ons een teken brengen zoals de vroegere (profeten) dit hebben gebracht.”
6. Vòòr hen (bewoners van Mekka) heeft nooit een stad geloofd die Wij
vernietigden; zullen deze dan
wel geloven?
7. En vòòr u zonden Wij slechts mannen aan wie Wij een openbaring hadden
gezonden – Vraagt
degenen, die de Vermaning bezitten, indien gij het niet weet. –
8. En Wij maakten hun lichaam niet zodanig dat zij geen voedsel behoefden te
gebruiken, evenmin dat
zij voor eeuwen konden blijven leven.
9. Aldus vervulden Wij aan hen Onze belofte, en Wij redden hen en degenen die
Wij wilden; doch Wij
verdelgden de buitensporigen.
10. Wij hebben u een Boek (de Koran) nedergezonden waardoor gij tot aanzien kunt
komen, wilt gij dan
met begrijpen?
11. Hoe menige stad vol van ongerechtigheid hebben Wij vernietigd en na haar
hebben Wij een ander
volk verwekt!
12. En toen zij Onze straf bemerkten, ziet, toen sloegen zij er voor op de
vlucht.
13. “Vlucht niet en keert terug tot de genoegens die u waren veroorloofd en tot
uw woningen opdat gij
ondervraagd zult worden.”
14. Zij antwoordden: “Wee ons, voorzeker, wij waren onrechtvaardig.”
15. En hun geroep hield niet op totdat Wij hen nedermaaiden en uitblusten.
16. Wij schiepen de hemel en de aarde en al hetgeen er tussen is, niet tot
vermaak.
17. Indien Wij een spel hadden willen doen, dan zouden Wij met Onszelf hebben
gespeeld, maar dit
doen Wij niet.
18. Neen, Wij stellen de waarheid tegenover de valsheid zodat de eerste de
laatste het hoofd breekt en
ziet, zij vergaat. En wee u, wegens hetgeen gij beweert.
19. Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is, en degenen die zich in Zijn
tegenwoordigheid
bevinden, zijn niet te trots om Hem te aanbidden, noch worden zij dit moede;
20. Zij verheerlijken Hem dag en nacht, en zij verslappen hierin nimmer.
21. Hebben zij (de afgodendienaars) goden genomen van de aarde die de doden
kunnen opwekken?
22. Indien er naast Allah andere Goden waren in (de hemel en op aarde) zouden
dezen voorzeker tot
chaos zijn vervallen. Verheven is Allah, de Heer van de Troon, boven hetgeen zij
zeggen.
23. Hij kan niet worden ondertraagd betreffende hetgeen Hij doet, doch zij
zullen worden ondervraagd.
24. Hebben zij Goden buiten Hem genomen? Zeg: “Komt met uw bewijzen.” Hier is de
verkondiging
dergenen die vòòr mij waren. Doch de meesten hunner kennen de waarheid niet en
zij zijn er afkerig van.
25. En Wij zonden geen boodschapper vòòr u zonder hem te openbaren: “Voorzeker
er is geen God
buiten Mij, aanbidt derhalve Mij alleen.”
26. En zij zeggen: “De Barmhartige heeft Zich een zoon genomen.” Heilig is Hij.
Neen, zij zijn slechts
geëerde dienaren.
27. Zij spreken niet eer Hij het beveelt, en zij handelen volgens Zijn gebod.
28. Hij weet wat vòòr hen is, en wat achter hen is, zij zijn voor niemand
voorspraak behalve voor degene
die Hem behaagt en zij sidderen uit eerbied voor Hem.
29. En wie hunner zou zeggen: “Ik ben een God naast Hem,” die zouden Wij met de
hel vergelden.
Aldus vergelden Wij de onrechtvaardigen.
30. Hebben de ongelovigen niet ingezien dat de hemel en de aarde gesloten waren
en dat Wij ze dan
hebben geopend? En al hetgeen leeft, hebben Wij uit water gemaakt. Willen zij
dan toch niet geloven?
31. En Wij hebben op aarde onwrikbare bergen geplaatst, opdat zij niet met hen
(de mensen) zouden
beven; en Wij hebben er wijde wegen gemaakt, opdat zij de juiste richting zouden
volgen.
32. En Wij hebben de hemel gemaakt tot een welbeschermd dak; niettemin wenden
zij zich af van deze
tekenen.
33. En Hij is het, Die de nacht en de dag schiep. Ook de zon en de maan, elk
hunner beweegt zich langs
een (vaste) baan.
34. Wij hebben aan niemand vòòr u een eeuwig leven geschonken. Indien gij
sterft, zouden zij hier dan
voor eeuwig kunnen blijven?
35. Iedere ziel zal de dood ondergaan en Wij beproeven u met kwaad en goed en
tot Ons zult gij
terugkeren.
36. Wanneer de ongelovigen u zien, spotten zij slechts met u, zij zeggen: “Is
dit degene die kwaad
spreekt van uw Goden?” terwijl zij het zijn die de verkondiging van de
Barmhartige verwerpen.
37. De mens is met een haastige natuur geschapen. Ik zal u Mijn tekenen tonen,
doch vraagt Mij niet ze
te verhaasten.
38. En zij zeggen: “Wanneer zal deze belofte worden vervuld, indien gij
waarachtig zijt?”
39. O, wisten de ongelovigen maar de tijd wanneer zij niet bij machte zullen
zijn het Vuur van hun
gezicht of van hun rug te weren en niet zullen worden geholpen!
40. Neen, onverwachts zal het hen achterhalen en het zal hen verbijsteren; en
zij zullen niet bij machte
zijn het te voorkomen, noch zal hun uitstel worden gegeven.
41. Voorzeker werden de boodschappers vòòr u ook bespot, maar degenen die hen
bespotten, werden
door het bespotte getroffen.
42. Zeg: “Wie beschermt u dag en nacht behalve de Barmhartige?” Neen, zij wenden
zich af van de
gedachtenis aan hun Heer.
43. Hebben zij goden die hen kunnen beschermen tegen Ons? Zij kunnen zichzelf
niet helpen, noch
worden zij door Ons bijgestaan.
44. Neen, Wij hebben deze (mensen) en hun vaderen een voorziening gegeven totdat
het leven hun
verlengd werd. Zien zij met dat Wij het land (der ongelovigen) bezoeken, het van
de buitenzijde af
besnoeiend? Zullen zij dan de overhand hebben?
45. Zeg: “Ik waarschuw u slechts door Openbaring.” Doch de doven horen de roep
niet wanneer zij
worden gewaarschuwd.
46. En indien een ademtocht der kastijding van uw Heer hen raakt, zullen zij
ongetwijfeld zeggen: “Wee
ons, wij waren inderdaad onrechtvaardigen.”
47. En Wij zullen weegschalen der gerechtigheid instellen op de Dag der
Opstanding, zodat geen enkele
ziel in enig opzicht onrecht zal worden aangedaan. En al was het slechts het
gewicht van een mosterdzaadje,
Wij zullen het naar voren brengen en Wij zijn voldoende als Rekenaar.
48. En Wij schonken Mozes en Aäron het Onderscheid, tot een licht en een
gedachtenis voor de
godvrezenden.
49. Die hun Heer in het verborgene vrezen en het Uur duchten.
50. En dit (de Koran) is een gezegende verkondiging die Wij hebben
nedergezonden: zult gij deze dan
ontkennen?
51. En voorheen schonken Wij aan Abraham zijn rechtschapenheid en Wij kenden hem
goed.
52. Toen hij tot zijn vader en tot zijn volk zeide: “Wat zijn deze beelden
waaraan gij zo gehecht zijt?”
53. Antwoordden zij: “Wij vonden dat onze vaderen deze aanbaden.”
54. Hij zeide: “Voorwaar, gij met uw vaderen verkeert in duidelijke dwaling.”
55. Zij zeiden: “Hebt gij ons de waarheid gebracht, of speelt gij slechts met
ons?”
56. Hij antwoordde: “Neen, uw Heer is de Heer van de hemelen en van de aarde,
Die deze schiep en ik
leg getuigenis er van af.”
57. En, bij Allah, ik zal tegen uw afgoden een plan beramen nadat gij hun uw rug
hebt toegewend.”
58. Alsdan brak hij ze in stukken, behalve de grootste daarvan, opdat zij zich
tot hem zouden wenden.
59. (Toen zij dit zagen) zeiden zij: “Wie heeft dit onze Goden aangedaan?
Voorwaar, hij moet een
boosdoener zijn.”
60. Enigen hunner zeiden: “Wij hoorden een jonge man over hen spreken; hij heet
Abraham.”
61. Zij zeiden: “Brengt hem dan voor de ogen des volks, opdat zij kunnen
getuigen.”
62. Zij vroegen: “Hebt gij dit onze Goden aangedaan, o Abraham?”
63. Hij antwoordde: “Iemand heeft het gedaan; dit is de grootste van hen. Vraagt
hen of zij kunnen
spreken.”
64. Toen kwamen zij tot inkeer en zeiden (bij zichzelf) “Gij zijt zelf de
boosdoeners.”
65. En zij lieten (beschaamd) het hoofd hangen, “Gij weet wel dat deze niet
kunnen spreken.”
66. Hij zeide: “Aanbidt gij dan in plaats van Allah datgene wat u geenszins kan
baten noch schaden?”
67. “Schande over u en over hetgeen gij buiten Allah aanbidt. Hebt gij dan geen
verstand?”
68. Zij zeiden: “Verbrandt hem en helpt uw goden indien gij iets wilt doen.”
69. Wij zeiden: “O vuur, wees koel en onschadelijk voor Abraham.”
70. En zij wensten hem kwaad te doen doch Wij deden hen de grootste verliezers
zijn.
71. En Wij redden hem en Lot en voerden hen naar het land dat Wij zegenden voor
alle volkeren.
72. En Wij schonken hem Izaäk en Jacob als kleinzoon en Wij maakten hen allen
rechtvaardig.
73. En Wij maakten hen tot leiders die de mensen leidden op Ons bevel en Wij
zonden een Openbaring
tot hen, die aanspoorde, goede werken te doen, het gebed te onderhouden en
aalmoezen te geven. En zij
aanbaden Ons alleen.
74. En aan Lot schonken Wij wijsheid en kennis. En Wij bevrijdden hem uit de
stad die gruwelijk
handelde. Zij waren inderdaad een boos en opstandig volk.
75. En Wij namen hem in Onze barmhartigheid op, want hij was een der
rechtvaardigen.
76. En toen Noach voordien riep, verhoorden Wij zijn gebed en redden hem en zijn
gezin uit de grote
ramp.
77. En Wij stonden hem bij tegen degenen die Onze tekenen verloochenden. Zij
waren voorzeker een
slecht volk; derhalve verdronken Wij hen allen.
78. En toen David en Salomo rechtspraken betreffende het veld waar de geiten van
zekere mensen bij
nacht graasden, waren Wij Getuige van hun oordeel.
79. Wij schonken Salomo begrip van de zaak en aan elk hunner schonken Wij
wijsheid en kennis. En
Wij noopten de bergen en de vogels om samen met David Gods heerlijkheid te
loven. En Wij waren het, Die
dat deden.
80. En Wij leerden hem de kunst, maliënkolders voor u te maken, opdat deze u
zouden beschermen
tegen aanvallen. Zult gij dan niet erkentelijk zijn?
81. En Wij maakten de geweldige wind aan Salomo onderdanig. Deze blies om
zijnentwille in de richting
van het land dat Wij hadden gezegend. En Wij bezitten kennis van alle dingen.
82. En Wij maakten onder de duivels, die voor hem doken en daarnaast andere
arbeid
verrichtten en Wij waren het die over hen waakten.
83. En (gedenk) Job toen hij tot zijn Heer riep, zeggende: “Kwelling heeft mij
terneer geworpen en Gij zijt
de Genadigste der genadigen.”
84. Wij verhoorden daarom zijn gebed en bevrijdden hem van moeilijkheden en
gaven hem de zijnen en
het gelijke er van daarnevens, als een bewijs Onzer barmhartigheid en als een
herinnering voor de vromen.
85. En Ismaël en Idries en Zol-Kifl; allen behoorden tot de standvastigen.
86. En Wij namen hen op in Onze genade want zij behoorden tot de rechtvaardigen.
87. En Zonnoen (Jonas) toen hij in toorn heenging en dacht dat Wij geen macht
over hem hadden en in
de duisternis uitriep, zeggende: “Er is geen God dan Gij. Heilig zijt Gij. Ik
behoorde inderdaad tot de
onrechtvaardigen.”
88. Wij verhoorden toen zijn gebed en namen zijn droefenis van hem weg. En aldus
verlossen Wij de
gelovigen.
89. En Zacharia, toen hij tot zijn Heer riep, zeggende: “Mijn Heer, laat mij
niet alleen en Gij zijt de Beste
der erfgenamen.”
90. Toen verhoorden Wij zijn gebed en beloofden hem Johannes en Wij maakten zijn
vrouw
geschikt (een kind te krijgen). Zij plachten met elkander te wedijveren in goede
werken en zij riepen Ons in
hoop en vrees aan en waren nederig voor Ons.
91. En (gedenk) haar, die haar kuisheid bewaarde; Wij bliezen haar Onze geest in
en Wij maakten haar
en haar zoon tot een teken voor alle volkeren.
92. Voorwaar, dit is uw gemeenschap: één gemeenschap; en Ik ben uw Heer, aanbidt
Mij derhalve.
93. Doch zij (hun volgelingen) hebben hun eenheid verbroken; toch zullen zij
allen tot Ons terugkeren.
94. Wie ook goede werken verricht en een gelovige is, voor diens ijver zal geen
ondankbaarheid zijn.
Wij zullen dit voorzeker in zijn voordeel boekstaven.
95. En voor een stad die Wij verdelgd hebben, is het een onherroepelijk gebod,
dat het (volk) niet zal
terugkeren.
96. Zelfs wanneer Gog en Magog zullen worden losgelaten en zij elke hoogte
zullen overschrijden.
97. En als de ware Belofte nadert, dan ziet, de ogen der ongelovigen zullen
verstard zijn. (Zij zullen
zeggen): “O! wee ons, wij waren hier inderdaad onachtzaam over, neen, wij waren
onrechtvaardigen.”
98. Voorwaar, gij met hetgeen gij buiten Allah aanbidt, zult de brandstof der
hel zijn. Daartoe zult gij
komen.
99. Indien dezen werkelijk Goden waren geweest zouden zij niet daarin zijn
gegaan; nu zullen allen er in
verblijven.
100. Daarin zullen zij weeklagen en niets horen.
101. Voorzeker degenen, aan wie door Ons tevoren de belofte van een goede
beloning is gedaan, dezen
zullen er ver van verwijderd worden.
102. Geen gerucht daarvan (van de hel) zullen zij horen, en zij zullen voor
eeuwig vertoeven in hetgeen
hun zielen begeren.
103. De grote ontzetting zal hen niet beangstigen en de engelen zullen hen
tegemoet komen, zeggende:
“Dit is de Dag die u was beloofd.”
104. De Dag, waarop Wij de hemelen zullen oprollen zoals een schrijver zijn
geschriften oprolt. Gelijk
Wij de schepping eerst begonnen, aldus zullen Wij haar terugbrengen – een
Belofte van Ons; voorwaar Wij
zullen deze nakomen.
105. En voordien hebben Wij na de Vermaning in de geschriften geschreven dat
Mijn rechtvaardige
dienaren de aarde zullen erven.
106. Voorzeker, hierin ligt een boodschap voor mensen die God dienen.
107. En Wij hebben u (Mohammed) slechts als genade voor de werelden gezonden.
108. Zeg: “Voorzeker, mij is geopenbaard dat uw God slechts een enig God is,
zult gij u dan aan Hem
onderwerpen?”
109. Maar indien zij zich afwenden, zeg dan: “Ik heb u allen gelijkelijk
ingelicht en ik weet niet of
hetgeen waar gij mee bedreigd wordt, nabij of ver is.”
110. “Voorwaar, Hij weet wat openlijk besproken wordt en Hij weet hetgeen gij
verbergt.”
111. “En ik weet niet of het voor u een beproeving is of een voordeel voor een
bepaalde tijd.”
112. Zeg: “Mijn Heer, oordeel in waarheid.” En “Onze Heer is de Barmhartige
Wiens hulp moet worden
ingeroepen tegen hetgeen gij zegt.”
22. De Pilgrimstocht (Al-Hadj)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O volk, vrees uw Heer, want de schok van het Uur is een verschrikkelijk iets.
2. De Dag waarop elke zogende vrouw haar zuigeling zal vergeten en elke zwangere
vrouw zich zal
ontdoen van haar dracht; en gij zult mensen bedwelmd zien, terwijl zij niet
dronken zijn, doch de kastijding
van uw Heer is gestreng.
3. En onder de mensen zijn er sommigen, die over Allah redetwisten zonder kennis
en elke opstandige
Satan volgen.
4. Voor ieder die hem tot vriend neemt is verordend, dat hij hem zal verleiden
en naar de straf van het
Vuur voeren.
5. O mensen, indien gij in twijfel verkeert over de Opstanding, bedenkt, dat Wij
u hebben geschapen uit
stof, daarna uit een levenskiem, dan van een klonter bloed, daarna uit een klomp
vlees, volkomen en
onvolkomen in maaksel, opdat Wij het u duidelijk maken. En Wij laten wat Ons
behaagt gedurende een
vastgestelde tijd in de baarmoeder blijven, dan brengen Wij u als zuigelingen
voort, dan (doen Wij u
opgroeien) zodat gij volwassen wordt. En daar zijn er onder u die door de dood
worden achterhaald en
anderen die zulk een hoge ouderdom bereiken, dat zij, na geweten te hebben,
niets meer weten. En gij ziet de
aarde levenloos, doch wanneer Wij er regen op doen nederdalen, beweegt zij zich,
zwelt op en brengt iedere
mooie soort planten voort.
6. Dit is zo omdat Allah de Waarheid is en omdat Hij het is Die de doden tot
leven wekt en omdat Hij
over alle dingen macht heeft.
7. Voorzeker het Uur nadert, daaraan is geen twijfel; Allah zal al degenen die
in de graven zijn,
opwekken.
8. En onder de mensen zijn er die over Allah redetwisten zonder kennis,
richtsnoer of verlichtend Boek.
9. Zich hooghartig afkerend ten einde anderen af te leiden van Allah’s weg. Voor
hem is er schande in
deze wereld en op de Dag der Verrijzenis zullen Wij hem de straf van het branden
doen ondergaan.
10. “Dit is wegens hetgeen uw handen hebben vooruit gezonden; want Allah is niet
onrechtvaardig
jegens Zijn dienaren.”
11. En onder de mensen zijn er die Allah weifelend aanbidden. Indien het hun wel
gaat, zijn zij daarmede
tevreden, maar indien zo iemand een beproeving ten deel valt, keert hij terug
tot zijn vroegere wandel. Hij
verliest deze wereld zowel als het Hiernamaals. Dat is een duidelijk verlies.
12. Hij roept naast Allah datgene aan, wat hem schaden noch baten kan. Dat is
een vergaande dwaling.
13. Hij roept degene aan, die eerder schaadt dan baat. Voorwaar slecht is de
beschermer en waarlijk
slecht de metgezel.
14. Voorwaar, Allah zal hen die geloven en goede werken verrichten, tuinen doen
binnengaan waardoor
rivieren stromen; Allah doet wat Hem behaagt.
15. Laat hij die denkt dat Allah hem (de profeet) in deze wereld of in het
Hiernamaals niet zal helpen, op
de een of andere wijze ten hemel gaan en (Gods hulp) tegenhouden; laat hem dan
zien of zijn plan datgene
verwijderen kan, wat zijn toorn opwekt.
16. En aldus hebben Wij hem duidelijke tekenen gezonden, en Allah zal voorzeker
leiden
wie Hij wil.
17. Voorzeker de gelovigen, de Joden, de Sabianen, de Christenen, de Magiërs en
de afgodendienaren,
Allah zal tussen hen richten op de Dag der Opstanding, want Allah is Getuige
over alle dingen.
18. Hebt gij dan niet gezien dat alles zich voor Allah nederwerpt, wat in de
hemelen en op aarde is, de
zon, de maan, de sterren, de bergen, de bomen, het vee en een groot deel der
mensen; maar toch valt nog
velen de kastijding ten deel. En die Allah vernedert, kan niemand verheffen.
Voorwaar, Allah doet wat Hij
wil.
19. Hier zijn twee tegenstanders die redetwisten over hun Heer. Voor de
ongelovigen zullen gewaden
van Vuur worden gesneden en over hun hoofd zal kokend water worden uitgegoten.
20. Waardoor hun ingewanden alsmede hun huiden zullen worden verteerd.
21. En hen zullen ijzeren roeden wachten.
22. Telkens wanneer zij er uit (uit de hel) wensen te gaan, zullen zij er in
terug worden gedreven; men zal
zeggen: “Proeft gij de straf van het branden?”
23. Doch Allah zal degenen die geloven en goede werken verrichten tuinen doen
binnentreden
waardoor rivieren stromen. Zij zullen daarin worden getooid met armbanden van
goud en parels, en hun
gewaden zullen van zijde zijn.
24. En zij zullen naar het reine woord en het pad van de Geprezene worden
geleid.
25. Voorzeker degenen die niet geloven en mensen afhouden van de weg van Allah
en van de Heilige
Moskee (te Mekka) – die Wij gelijk voor alle mensen hebben aangewezen, hetzij
degene die er in (de stad)
vertoeft of (de vreemdeling) die van buiten komt – en hij die in de Moskee
onrechtvaardig naar
goddeloosheid streeft – hem zullen Wij een pijnlijke straf doen ondergaan.
26. En toen Wij Abraham de plaats voor het Huis (de Kaaba) aanwezen zeggende:
“Vereenzelvig niets
met Mij, en houd Mijn Huis rein voor degenen die de rondgang verrichten en
degenen die opstaan (voor
gebed) en neerbuigen en zich ter aarde werpen.
27. En verkondig de bedevaart aan de mensen. Zij zullen te voet of op magere
kamelen van verre tot u
komen.
28. Opdat zij van hun voordeel getuigenis afleggen en de naam van Allah
uitspreken gedurende de
vastgestelde dagen over het vee waarvan Hij hen heeft voorzien. Eet dan daarvan
en spijzigt de behoeftigen
in nood.
29. Laat hen dan hun vuilheid verwijderen en hun geloften vervullen en een
omgang maken om het
oude Huis (Kaaba).”
30. Zo zij het. Wie dus de heilige geboden van Allah eert, het zal voor hem goed
zijn in de ogen van zijn
Heer. En wettig voor u is alle vee behalve hetgeen u anderszins is verkondigd.
Vermijdt derhalve de
onreinheid der afgodsbeelden en vermijdt het valse woord.
31. Oprecht zijnde voor Allah, niets met Hem vereenzelvigende. En wie iets met
Allah vereenzelvigt, het
is alsof hij van een hoogte valt en de vogels hem wegrukken of de wind hem
wegblaast naar een afgelegen
plaats.
32. Zo zij het. En wie de heilige tekenen van Allah vereert, voorwaar, dat is de
oprechtheid des harten.
33. Daar is in de offeranden een profijt voor u voor een vastgestelde tijd,
daarna is hun plaats bij het
oude Huis.
34. En voor elk volk hebben Wij handelingen van offer en wijdingen vastgesteld,
opdat zij de naam van
Allah mogen uitspreken over het vee dat Hij hun heeft gegeven. Uw God is dus Eén
God, weest daarom
onderdanig aan Hem. En geef blijde tijding aan de ootmoedigen.
35. Wier harten vervuld zijn van vrees wanneer Allah’s naam wordt genoemd, en
die geduldig dragen al
hetgeen hun overkomt, die het gebed onderhouden, en geven van hetgeen Wij hun
hebben toebedeeld.
36. En onder de heilige tekenen van Allah hebben Wij voor u de offerkamelen
aangewezen. In hen is er
veel voordeel voor u. Spreekt daarom de naam van Allah over hen uit terwijl zij
in rijen staan opgesteld. En
wanneer ze op hun zij neervallen, eet er van en voedt de rijken en de armen.
Aldus hebben Wij hen aan u
dienstbaar gemaakt, opdat gij dankbaar moogt zijn.
37. Hun vlees noch hun bloed bereikt Allah, doch uw godsvrucht bereikt Hem.
Aldus heeft Hij hen aan
u dienstbaar gemaakt, opdat gij Allah moogt verheerlijken wegens hetgeen waartoe
Hij u heeft geleid. En
geef blijde tijding aan de goeden.
38. Voorwaar, Allah verdedigt de gelovigen. Voorzeker, Allah heeft niemand lief
die oneerlijk,
ondankbaar is.
39. Toestemming om te vechten is gegeven aan degenen tegen wie gevochten wordt,
omdat hun
onrecht is aangedaan, voorzeker Allah heeft de macht hen bij te staan.
40. Degenen die ten onrechte uit hun huizen werden verdreven alleen omdat zij
zeiden: “Onze Heer is
Allah.” – En indien Allah sommige mensen niet met behulp van anderen tegenhield,
zouden ongetwijfeld
kloosters, kerken, synagogen en moskeeën, waarin dikwijls de naam van Allah
wordt herdacht, afgebroken
zijn. Allah zal ongetwijfeld degene ondersteunen die Hem helpt – Allah is
inderdaad Sterk, Almachtig.
41. Degenen die, indien Wij hen op aarde vestigen, het gebed verrichten en de
Zakaat betalen en het
goede bevelen en het kwade verbieden. En het eindbesluit in alles berust bij
Allah.
42. Indien zij u (Mohammed) verloochenen, vòòr hen heeft het volk van Noach en
Aad en Samoed ook
verloochend;
43. En het volk van Abraham en het volk van Lot;
44. En de inwoners van Midian eveneens. En Mozes werd ook verloochend. Maar Ik
schonk de
ongelovigen uitstel, daarna greep Ik hen, en hoe (groot) was toen Mijn afkeer!
45. Hoe menige stad hebben Wij verdelgd, terwijl deze vol ongerechtigheid was,
zodat de daken er van
zijn ingestort en hoe menige bron en opgetrokken paleis werd verlaten.
46. Hebben zij dan niet in het land gereisd zodat zij hart moesten hebben
waarmee zij konden begrijpen
en oren om er mee te horen? Voorzeker, het zijn niet de ogen die blind zijn doch
het hart in (hun) borst is
blind.
47. En zij dringen bij u aan de straf te verhaasten, doch Allah zal nimmer Zijn
Belofte breken. Voorwaar
bij uw Heer is één dag gelijk duizend jaren van uw berekening.
48. Hoe vele steden heb Ik uitstel verleend, hoewel zij vol ongerechtigheden
waren. Daarna greep Ik
hen en tot Mij is de terugkeer.
49. Zeg: “O mensdom, ik ben slechts een duidelijke waarschuwer voor u.”
50. Degenen, die geloven en goede werken verrichten, voor hen is er vergiffenis
en een eerzaam
levensonderhoud.
51. Doch degenen die trachten Onze woorden krachteloos te maken, zullen de
bewoners van het Vuur
zijn.
52. Nimmer zonden Wij een boodschapper of een profeet vòòr u of, wanneer hij
(zijn boodschap)
verkondigde, kwam de duivel er tussen. Doch Allah doet hetgeen Satan inblaast te
niet. Dan bevestigt Allah
Zijn woorden en Allah is Alwetend, Alwijs.
53. Zodat Hij hetgeen Satan inblaast tot een beproeving moge maken voor degenen
in wier hart een
ziekte is en wier hart verhard is – voorzeker, de onrechtvaardigen zijn in groot
verzet –
54. En opdat degenen aan wie kennis is gegeven mogen weten dat het (de
verkondiging) de waarheid is
van uw Heer, opdat zij er in mogen geloven en hun hart nederig voor Hem moge
worden. Waarlijk Allah leidt
degenen die geloven naar het rechte pad.
55. En de ongelovigen zullen er over in twijfel blijven tot onverwachts het Uur
hen achterhaalt, of de
straf van een rampzalige Dag over hen komt.
56. Op die Dag zal het koninkrijk van Allah zijn. Hij zal onder hen richten. Zij
die geloven en goede
werken verrichten, zullen in tuinen van zaligheid vertoeven.
57. Doch die niet geloven en Onze tekenen verloochenen zullen een schandelijke
straf ondergaan.
58. Degenen die hun huizen verlaten terwille van Allah, en dan sneuvelen of
sterven, voorwaar voor
hen zal Allah een goede voorziening verschaffen. En voorzeker Allah is de Beste
der Voorzieners.
59. Gewis zal Hij hen een plaats doen binnengaan waarmee zij zeer tevreden
zullen zijn. Allah is
inderdaad Alwetend, Verdraagzaam.
60. Zo zal het zijn. En wie vergeldt in de mate waarin hem onrecht is aangedaan
en men doet hem dan
opnieuw onrecht, hem zal Allah voorzeker bijstaan. Waarlijk, Allah is
Begenadigend, Vergevensgezind.
61. Dat is omdat Allah de nacht doet overgaan in de dag en de dag doet overgaan
in de nacht, en omdat
Allah Alhorend, Alziende is.
62. Dat is omdat Allah de Waarheid is en hetgeen zij aanroepen nevens Hem vals
is. Voorzeker Allah is
de Hoge, de Grote.
63. Hebt gij niet gezien, dat Allah water uit de hemel nederzendt en de aarde
daardoor groen wordt?
Allah is inderdaad Aldoordringend, Alwetend.
64. Aan Hem behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is. En Allah is
inderdaad Zichzelf-genoeg,
Geprezen.
65. Hebt gij niet gezien, dat Allah al hetgeen op aarde is in uw dienst heeft
gesteld, en dat de schepen
op Zijn bevel de zeeën doorkruisen? En Hij weerhoudt de hemel ervan op aarde te
vallen behalve met Zijn
toestemming. Waarlijk, Allah is Liefderijk en Genadevol voor de mensen.
66. Hij is het, Die u leven schonk. Hij zal u doen sterven, daarna zal Hij u
wederom tot leven opwekken.
Waarlijk de mens is uiterst ondankbaar.
67. Voor elk volk hebben Wij wijdingen vastgesteld die zij moeten volgen; laat
hen daarom niet met u er
over redetwisten; doch nodigt hen tot uw Heer, waarlijk gij volgt de juiste
leiding.
68. Doch indien zij met u redetwisten, zeg dan: “Allah weet het beste wat gij
doet.”
69. “Allah zal onder u richten op de Dag der Opstanding over datgene waarover
gij van mening
verschildet.”
70. Weet gij niet dat Allah al hetgeen in de hemelen en op aarde is, kent?
Voorwaar dat is vastgesteld in
een Boek, dat is gemakkelijk voor Allah.
71. En zij aanbidden naast Allah, waartoe Hij geen machtiging heeft
nedergezonden, en waaromtrent zij
geen kennis bezitten. En voor degenen die kwaad bedrijven is er geen helper.
72. En wanneer Onze duidelijke tekenen aan hen worden voorgedragen zult gij
afkeuring bespeuren op
het gezicht der ongelovigen. Bijna zouden zij degenen, die Onze tekenen aan hen
verhalen, aanvallen. Zeg:
“Zal ik u over iets ergers dan dat inlichten? Het Vuur, Allah heeft het beloofd
aan de ongelovigen. En dat is
een slechte bestemming.”
73. O mensen, een gelijkenis wordt gegeven, luistert er naar. Voorzeker, degenen
die grij in plaats van
Allah aanbidt kunnen zelfs geen vlieg scheppen, al zouden zij daar allen toe
samenwerken. En indien een
vlieg iets van hen zou wegnemen, zouden zij dat niet kunnen terugnemen. Zwak is
zowel de zoeker als de
gezochte.
74. Zij achten Allah niet met de achting die Hem verschuldigd is. Voorzeker,
Allah is Sterk, Almachtig.
75. Allah kiest boodschappers uit het midden der engelen, eveneens uit het
midden der mensen.
Voorzeker, Allah is Alhorend, Alziende.
76. Hij weet hetgeen vòòr hen en hetgeen achter hen is en naar Allah worden alle
zaken teruggebracht.
77. O, gij die gelooft, buigt u neder en werpt u ter aarde, en aanbidt uw Heer,
en doet goed, opdat gij
moogt slagen.
78. En strijdt voor de zaak van Allah zoals er voor behoort te worden gestreden.
Hij heeft u verkozen en
heeft u in de godsdienst geen lasten opgelegd – dit is het geloof van uw vader
Abraham. Hij heeft u Moslims
genoemd voorheen en in dit Boek, opdat Onze boodschapper getuige over u zij, en
dat gij getuige moogt zijn
over de mensheid. Onderhoudt het gebed, betaalt de Zakaat en houdt u aan Allah
vast. Hij is uw
Beschermer. Een uitmuntend Meester en een uitnemend Helper.
23. De Gelovigen (Al-Mominoen)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Inderdaad voorspoedig zijn de gelovigen.
2. Die ootmoedig zijn in hun gebeden.
3. En die al hetgeen ijdel is, schuwen.
4. En die aktief zijn in het betalen van Zakaat.
5. En die hun vleselijke lusten beheersen.
6. Behalve met hun vrouwen of hetgeen hun rechterhand bezit, want dan treft hen
geen verwijt.
7. Doch degenen die deze perken te buiten gaan, zullen overtreders zijn.
8. Zij die zorgzaam zijn voor het hun toevertrouwde en voor hun overeenkomsten.
9. En die hun gebeden in acht nemen.
10. Dezen zijn de erfgenamen,
11. Die het paradijs zullen erven. Zij zullen daarin vertoeven.
12. Voorwaar, Wij scheppen de mens uit een uittreksel van klei;
13. Dan plaatsen Wij hem als een kleine levenskiem in een veilige plaats.
14. Vervolgens vormen Wij de levenskiem tot een klonter bloed; daarna vormen Wij
het geronnen bloed
tot een (vormeloze) klomp; dan vormen Wij beenderen uit deze (vormeloze) klomp;
daarna bekleden Wij deze
beenderen met vlees; vervolgens ontwikkelen Wij het tot een nieuwe schepping.
Gezegend zij Allah, de
Beste Schepper.
15. Voorzeker daarna sterft gij.
16. En op de Dag der Verrijzenis zult gij worden opgewekt.
17. En boven u hebben Wij zeven wegen gemaakt, en nimmer veronachtzamen Wij de
schepping.
18. Wij zenden water uit de hemel neer in bepaalde hoeveelheid en Wij doen deze
in de aarde blijven en
voorzeker zijn Wij ook in staat die weer weg te nemen.
19. En Wij brengen daarmede tuinen van dadelpalmen en wijnstokken voor u voort,
waarvan gij
overvloedig fruit hebt; en gij eet daarvan.
20. En Wij brengen een boom voort die groeit uit de berg Sinaï: deze brengt olie
en een saus voort voor
hen die het willen nuttigen.
21. En in het vee is eveneens een les voor u. Wij geven u te drinken van de melk
die in hun buik is en gij
trekt er talrijke voordelen van en eveneens eet gij er van.
22. Daarop zowel als op schepen wordt gij gedragen.
23. En Wij zonden Noach tot zijn volk, en hij zeide: “O mijn volk, dien Allah.
Gij hebt geen andere God
buiten Hem. Wilt gij dan niet vrezen?”
24. En de hoofden van zijn volk, die ongelovig waren, zeiden: “Hij is slechts
een mens zoals gij, hij zou
zich boven u willen verheffen. En indien het Allah had behaagd, had Hij
voorzeker engelen nedergezonden.
Wij hebben nooit van zulk (een boodschapper) onder onze voorvaderen gehoord.
25. Hij is slechts een bezetene; wacht daarom een korte wijle, (ongetwijfeld zal
hem iets overkomen).”
26. Noach zeide: “O mijn Heer, help mij, want zij hebben mij verloochend.”
27. Toen openbaarden Wij hem: “Bouw de Ark onder Onze ogen en in overeenstemming
met Onze
openbaring. En wanneer Ons bevel komt en de oppervlakte der aarde overstroomt,
neem dan aan boord twee
(exemplaren) van wat nodig is en uw gezin, behalve degenen tegen wie het woord
reeds is uitgevaardigd. En
spreek Mij niet over de onrechtvaardigen, want zij zullen worden verdronken.
28. “En wanneer gij de Ark zult hebben betrokken – gij en degenen die met u zijn
zeg dan: “Alle lof
behoort aan Allah, Die ons van een boosaardig volk heeft gered.”
29. En zeg: “Mijn Heer, verleen mij een gezegende landing, want Gij zijt de
Beste Landingshulp.”
30. Voorwaar, hierin zijn tekenen, en waarlijk Wij stellen (de mensen) op de
proef.
31. Toen verwekten Wij een ander geslacht na hen.
32. En Wij zonden onder hen een boodschapper uit hun midden, die zeide: “Dient
Allah, gij hebt geen
andere God dan Hem. Wilt gij dan niet vrezen?”
33. En de hoofden van zijn volk, die ongelovig waren en die de ontmoeting in het
Hiernamaals
loochenden en wie Wij in dit leven overvloed (van het goede der aarde) hadden
gegeven, zeiden: “Dit is
slechts een mens, zoals gij. Hij eet van hetgeengij eet en drinkt van hetgeen
gij drinkt.
34. En indien gij een man gelijk aan uzelf gehoorzaamt dan zijt gij zeker
verloren.
35. Belooft hij u dat wanneer gij dood zijt en stof en beenderen zijt geworden,
gij weder zult worden
opgewekt?
36. Verre, verre is hetgeen u wordt beloofd!
37. Er is geen ander leven buiten ons tegenwoordige leven; wij leven en sterven
en zullen niet worden
opgewekt.
38. Hij is niet anders dan een mens die een leugen heeft verzonnen over Allah;
wij zullen in hem stellig
niet geloven.”
39. Hij zeide: “Mijn Heer, help mij, want zij hebben mij verloochend.”
40. (God) zeide: “Binnen korte tijd zullen zij zeker spijt krijgen.”
41. Terecht greep hen daarom de rukwind en Wij maakten hen als wrakhout.
Vervloekt zij het
onrechtvaardige volk.
42. Toen verwekten Wij na hen andere geslachten.
43. Geen volk kan zijn vastgestelde tijd overschrijden, evenmin kunnen zij die
uitstellen.
44. Dan zonden Wij Onze boodschappers de een na de ander. Telkens wanneer een
Boodschapper tot
een volk kwam, verloochenden zij hem. Dus deden Wij hen elkander opvolgen en
maakten hen tot legenden.
Vervloekt zij het volk dat niet wil geloven.
45. Dan zonden Wij Mozes en zijn broeder Aäron met Onze tekenen en een duidelijk
gezag
46. Tot Pharao en zijn opperhoofden; zij toonden hoogmoed en waren een
aanmatigend volk.
47. En zij zeiden: “Moeten wij geloven in twee mannen aan ons gelijk terwigl hun
volk onze slaaf is?”
48. Derhalve verloochenden zij hen en zij behoorden tot degenen die vernietigd
werden.
49. En wij schonken Mozes het Boek opdat zij (de kinderen Israëls) leiding
mochten volge.
50. En Wij bestemden de zoon van Maria en zijn moeder tot een teken en schonken
hun toevlucht op
een hoog plateau met groene weiden en bronnen.
51. O gij boodschappers, eet van hetgeen rein is en verricht goede werken.
Voorwaar Ik weet goed wat
gij doet.
52. En weet dat uw gemeenschap één gemeenschap is en dat Ik uw Heer ben. Neemt
Mij derhalve tot
uw Beschermer.
53. Maar zij hebben hun godsdienst onder elkander verdeeld, elke partij verheugt
zich over hetgeen zij
bezit.
54. Laat hen daarom voor een tijd aan hun onwetendheid over.
55. Denken zij dat vanwege de rijkdom en de zonen waarmee Wij hen helpen,
56. Wij Ons haasten hun goed te doen? Neen, zij begrijpen het niet.
57. Voorwaar, degenen die sidderen van ontzag voor hun Heer,
58. En degenen die geloven in de tekenen van hun Heer,
59. En degenen die hun Heer geen deelgenoten toeschrijven,
60. En degenen die weggeven hetgeen zij (kunnen) geven terwijl hun hart is
vervuld van vrees. omdat
zij tot hun Heer zullen terugkeren,
61. Dezen zijn het die zich haasten en wedijveren in het doen van goede werken.
62. Wij belasten geen ziel boven haar vermogen. Bij Ons is een boek, dat de
waarheid spreekt en hun zal
geen onrecht worden aangedaan.
63. Maar hun hart is onverschillig jegens dit Boek, en buitendien hebben zij
bezigheden waarmee zij
voortgaan;
64. Totdat, wanneer Wij degenen hunner die in weelde leven met straf grijpen,
ziet, dan jammeren zij
allen om hulp.
65. Klaag niet op deze Dag, want gij zult door Ons niet worden geholpen.
66. Mijn woorden werden u verkondigd, doch gij placht u af te keren.
67. Hovaardig, in dwaasheid er over pratende.
68. Hebben zij dan niet over het Woord nagedacht, of is er iets tot hen gekomen
dat niet tot hun
voorvaderen kwam?
69. Of hebben zij hun boodschapper niet erkend dat zij hem niet aanvaarden?
70. Of zeggen zij: “Hij is krankzinng?” Neen, hij heeft hun de Waarheid gebracht
maar de meesten
hunner houden niet van de Waarheid.
71. En indien de Waarheid hun wensen had gevolgd, voorwaar dan zouden de hemelen
en de aarde en
al hetgeen daarin is, in wanorde zijn geraakt. Neen, Wij hebben hun een
vermaning gezonden doch zij
wenden zich ervan af.
72. Of vraagt gij van hen enige beloning? Doch de beloning van uw Heer is beter
en Hij is de beste
Voorziener.
73. En gij roept hen, voorzeker, tot het rechte pad;
74. Maar degenen, die in het Hiernamaals niet geloven dwalen inderdaad van dit
pad af.
75. En indien Wij ons over hen ontfermden en hun kwaal verlichtten, zouden zij
toch blindelings in hun
overtreding volharden.
76. Wij troffen hen door een straf, doch zij werden niet nederig voor hun Heer
noch werden zij
ootmoedig.
77. Maar, wanneer Wij voor hen de poort der gestrenge straf openen, dan zullen
zij tot wanhoop
vervallen.
78. (Allah) is het, Die oren, en ogen en hart voor u heeft geschapen, doch gij
betoont weinig dank.
79. En Hij is het, Die u heeft vermenigvuldigd op aarde en tot Hem zult gij
worden verzameld.
80. En Hij is het, Die leven schenkt en de dood veroorzaakt en in Zijn handen is
de wisseling van nacht
en dag. Wilt gij dan niet begrijpen?
81. Doch zij zeggen hetzelfde als de voormalige volkeren zeiden.
82. Zij zeggen: “Zullen wij, wanneer wij dood zijn en tot beenderen en stof
geworden, dan inderdaad
weer worden opgewekt?
83. “Dit werd ons en onze voorvaderen ook beloofd maar het zijn slechts fabelen
der ouden.”
84. Zeg: “Wie behoort de aarde toe en al hetgeen daarop is, als gij het weet?”
85. Zij zullen zeggen: “Aan Allah.” Zeg: “Wilt gij er dan geen lering uit
trekken?”
86. Zeg: “Wie is de Heer der zeven hemelen en de Heer van de Grote Troon?”
87. Zij zullen zeggen: “Allah.” Zeg: “Wilt gij Hem dan niet tot uw Beschermer
nemen?”
88. Zeg: “Wie is het in Wiens hand de heerschappij over alle dingen is – en Die
beschermt doch tegen
Wie er geen bescherming is, – als gij het weet?”
89. Zij zullen antwoorden: “Dit behoort aan Allah.” Zeg: “Waarom wordt gij dan
misleid?”
90. Wij hebben hun de Waarheid gebracht en zij zijn zeker leugenaars.
91. Allah heeft zich geen zoon genomen, noch is er enige God naast Hem, anders
zou elke God hetgeen
Hij schiep, voor zich houden, en sommigen hunner zouden zeker anderen hebben
overwonnen. Verheven is
Allah boven al hetgeen zij beweren.
92. Kenner van het ongeziene en het geziene. Hij is verheven boven hetgeen zij
met Hem
vereenzelvigen.
93. Zeg: “Mijn Heer, indien Gij mij datgene zoudt laten zien waarmee zij
bedreigd worden.
94. Mijn Heer, plaats mij dan niet te midden van het onrechtvaardige volk.”
95. En voorzeker, Wij hebben de macht u datgene te laten zien waarmee Wij hen
bedreigen.
96. Verdrijf het kwade met het beste. Wij zijn op de hoogte van hetgeen zij
zeggen,
97. En zeg: “Mijn Heer, bij U zoek ik mijn toevlucht tegen de inblazingen der
duivelen.
98. En bij U mijn Heer zoek ik mijn toevlucht, opdat zij niet bij mij komen.”
99. Wanneer de dood tot een hunner komt, zegt deze smekend: “Mijn Heer, zend mij
terug.
100. Opdat ik recht doe in hetgeen ik heb achtergelaten.” (Dan wordt er gezegd):
“In geen geval; het is
slechts een woord dat hij uit.” En achter hen is een hindernis tot de Dag waarop
zij gewekt zullen worden.
101. En wanneer de bazuin wordt geblazen zal er die Dag geen verwantschap tussen
hen bestaan, noch
zal de een naar de ander vragen.
102. Dan zullen zij slagen, wier schalen zwaar zijn.
103. Doch zij, wier werken licht zijn – dit zijn degenen die hun ziel
benadeelden – zullen in de hel
vertoeven.
104. Het Vuur zal hun gezicht branden en zij zullen er in verschrompelen.
105. (Er zal gezegd worden): Werden Mijn woorden U niet verkondigd? Maar gij
placht ze te
verloochenen.
106. Zij zullen antwoorden: “O, onze Heer onze tegenspoed heeft ons overweldigd
en wij waren een
dwalend volk.
107. Onze Heer, neem ons daaruit; indien wij in het (kwade) terugvallen dan zijn
wij stellig
onrechtvaardig.
108. Hij zal zeggen: “Blijft daarin vernederd en spreekt niet tot Mij.
109. Waarlijk, er was een gedeelte van Mijn dienaren dat placht te zeggen: “O,
onze Heer, wij hebben
geloofd, vergeef ons daarom en wees Barmhartig jegens ons. En Gij zijt de Beste
der barmhartigen.”
110. Maar gij maaktet hen ten spot totdat dezen u Mijn gedachtenis deden
vergeten omdat gij hen
placht uit te lachen.
111. Inderdaad heb Ik hen heden beloond wegens hun geduld. Voorzeker, zij zijn
de overwinnaars.”
112. Hij (God) zal vragen: “Hoeveel jaren zijt gij op de aarde gebleven?”
113. Zij zullen antwoorden: “Wij bleven een dag of een deel van een dag. Vraag
dus degenen die
rekening houden.”
114. Hij (Allah) zal zeggen: “Gij bleeft een korte tijd, hadt gij het maar
geweten.”
115. Dacht gij, dat Wij u tevergeefs schiepen en dat gij niet tot Ons zult
worden teruggebracht?
116. Verheven is Allah, de ware Koning. Er is geen God behalve Hij, de Heer van
de aanzienlijke Troon.
117. En diegene die naast Allah een andere god aanroept heeft daar geen bewijs
voor: en de vergelding
ervan berust bij zijn Heer. Voorzeker de ongelovigen slagen nooit!
118. En zeg: “O mijn Heer, vergeef en wees Barmhartig, want Gij zijt
de Barmhartigste der barmhartigen.”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Dit is een hoofdstuk, dat Wij hebben geopenbaard en verplichtend gesteld en
Wij hebben er
duidelijke tekenen in nedergezonden opdat gij er lering uit moogt trekken.
2. Geselt iedere echtbreekster en echtbreker met honderd slagen. En laat
medelijden met hen u van de
gehoorzaamheid aan Allah niet afhouden indien gij in Allah en de Laatste Dag
gelooft. En laat een groep
gelovigen getuige zijn van hun bestraffing.
3. De echtbreker zal alleen een echtbreekster of een afgodendienares huwen, en
met de echtbreekster zal
alleen een echtbreker of een afgodendienaar huwen. En dit is de gelovigen
verboden.
4. En zij, die kuise vrouwen beschuldigen en geen vier getuigen brengen – geselt
hen met tachtig slagen
en aanvaardt hun getuigenis nooit meer, want dezen zijn overtreders.
5. Met uitzondering van hen die daarna berouw tonen en zich verbeteren;
waarlijk, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
6. En betreffende degenen die hun vrouwen beschuldigen en die buiten zich geen
getuigen hebben, –
laat ieder hunner vier maal in de naam van Allah zweren dat hij voorzeker de
waarheid spreekt.
7. En de vijfde maal zal hij zeggen: dat Allah’s vloek op hem ruste als hij tot
de leugenaars behoort.
8. Maar het zal de straf van haar afwenden indien zij viermaal in de naam van
Allah getuigt en zegt, dat
hij tot de leugenaars behoort.
9. En de vijfde maal zal zij zeggen: dat de toorn van Allah over haar zij als
hij (haar man) de waarheid
spreekt.
10. En ware het niet door Allah’s genade en Zijn barmhartigheid voor u (dan
waart gij verloren gegaan).
Voorzeker Allah is Berouwaanvaardend, Alwijs.
11. Waarlijk, zij die de lastering voortbrachten waren een grote groep uit uw
midden; beschouwt dit niet
als een kwaad voor u – integendeel het is goed voor u. Elk hunner zal de straf
voor de zonde die hij heeft
begaan, ontvangen en hij, die onder hen het voornaamste deel ervan op zich nam
zal een grotere straf
ontvangen.
12. Waarom dachten de gelovige mannen en vrouwen, toen zij dit hoorden geen goed
over hun eigen
mensen en zeiden: “Dit is een openlijke lastering?”
13. Waarom brachten zij geen vier getuigen (om dit te bewijzen)? Daar zij geen
getuigen hebben
medegebracht zijn zij in de ogen van Allah leugenaars.
14. En ware het niet door Allah’s genade en Zijn barmhartigheid jegens u in deze
wereld en in het
Hiernamaals, zo zou u wegens hetgeen gij hebt begaan, een grote straf hebben
getroffen.
15. Toen gij het van elkander hoordet en gij zeidet, waarvan gij geen kennis
bezat, dacht gij dat het
onbeduidend was, terwijl het in de ogen van Allah belangrijk was.
16. Waarom hebt gij niet gezegd toen gij het hoordet: “Het betaamt ons niet om
erover te spreken.
Heilig zijt Gij, dit is een grote lastering!”
17. Allah waarschuwt u om nooit tot iets dergelijks terug te vallen indien gij
gelovigen zijt.
18. En Allah legt u de geboden uit; Allah is Alwetend, Alwijs.
19. Zij die graag willen dat onbetamelijkheid zich onder de gelovigen moge
verspreiden, zullen in deze
wereld en in het Hiernamaals een pijnlijke straf ondergaan. Allah weet, en gij
weet niet.
20. En ware het niet door Allah’s genade en Zijn barmhartigheid voor u en dat
Allah Liefderijk en
Genadevol is, (dan zoudt gij verloren zijn gegaan).
21. O gij die gelooft, volgt de voetstappen van Satan niet. Wie de voetstappen
van Satan volgt die zal
hij zeker onzedelijkheid en boosheid beyelen. En ware het niet door Allah’s
genade en Zijn barmhartigheid
voor u geweest, dan zou niemand uwer ooit rein zijn geworden, maar Allah reinigt
wie Hij wil. Allah is
Alhorend, Alwetend.
22. En laat hen, die rijkdommen en overvloed onder u bezitten niet ophouden te
geven aan verwanten
en behoeftigen en hun die hun huizen terwille van Allah hebben verlaten. Laten
zij vergeven en over het
hoofd zien. Wenst gij niet dat Allah u zou vergeven? Allah is Vergevensgezind,
Genadevol.
23. Zij die kuise, gelovige vrouwen, die geen kwaad kennen, belasteren, zijn in
deze wereld en in het
Hiernamaals vervloekt. Voor hen is er een grote kastijding.
24. Op de Dag waarop hun tong, hun handen en hun voeten tegen hen zullen
getuigen over hetgeen zij
hebben bedreven.
25. Op die Dag zal Allah hun de hun toekomende vergelding ten volle geven, en
zij zullen weten dat
alleen Allah de duidelijke Waarheid is.
26. Slechte vrouwen zijn voor de slechte mannen, en de slechte mannen zijn voor
de slechte vrouwen. En goede vrouwen
zijn voor de goede mannen en de goede mannen zijn voor de goede vrouwen, dezen
hebben niets uitstaande met hetgeen
anderen zeggen. Er is voor hen vergiffenis en een eerbare voorziening.
27. O gij die gelooft, gaat geen andere huizen dan de uwe binnen zonder de
bewoners er van te
waarschuwen en te begroeten. Dat is beter voor u, opdat gij er lering uit zult
trekken.
28. En indien gij niemand daarin vindt, gaat ze niet binnen voordat gij
toestemming krijgt. En als er tot u
wordt gezegd: “Gaat terug,” gaat dan terug want dit is voegzamer voor u. Allah
is op de hoogte van hetgeen
gij doet.
29. Het is voor u geen zonde indien gij onbewoonde huizen, waarin uw goederen
staan, binnengaat.
Allah weet wat gij openlijk doet en wat gij verbergt.
30. Zeg tot de gelovige mannen dat zij hun ogen neergeslagen houden en dat zij
hun passies
beheersen. Dat is reiner voor hen. Voorzeker, Allah is wel op de hoogte van
hetgeen zij doen.
31. En zeg tot de gelovige vrouwen dat zij ook haar ogen neergeslagen houden en
hun passies
beheersen, en dat zij haar schoonheid niet tonen dan hetgeen ervan zichtbaar
moet zijn, en dat zij haar
hoofddoeken over haar boezem laten hangen, en dat zij haar schoonheid niet tonen
behalve aan haar
echtgenoot of haar vader of de vader van haar echtgenoot, of haar zonen of de
zonen van haar echtgenoot,
of haar broeders, of de zonen van haar broeders, of de zonen van haar zusters of
haar vrouwen, of haar
slaven, of zulke mannelijke bedienden die geen geslachtsdrang hebben, of de
jonge kinderen die van de
naaktheid van een vrouw niets afweten. En laat haar niet met haar voeten slaan,
opdat hetgeen zij van haar
schoonheid bedekken openbaar moge worden. En wendt u allen tezamen tot Allah, o
gelovigen, opdat gij
moogt slagen.
32. En huwt uw weduwen en de deugdzamen onder uw mannelijke of vrouwelijke
slaven. Indien zij arm
zijn, zal Allah hen uit Zijn overvloed verrijken, want Allah is milddadig,
Alwetend.
33. En laat degenen, die geen mogelijkheid tot trouwen vinden, zich kuis houden
totdat Allah hen uit
Zijn overvloed verrijkt. En de slaven die een acte van vrijmaking wensen,
voorziet hen daarvan indien gij
enig goed in hen ziet; en geeft hun van de rijkdommen van Allah, die Hij u heeft
geschonken. En dwingt uw
slavinnen, terwijl zij kuis wensen te zijn, niet tot ontucht om de goederen van
het tegenwoordige leven te
zoeken. Maar indien iemand haar dwingt, dan zal Allah na die dwang (voor haar)
Vergevensgezind,
Barmhartig zijn.
34. En Wij hebben duidelijke tekenen tot u nedergezonden, en de voorbeelden van
hen die vòòr u zijn
geweest en een raadgeving voor de godvrezenden.
35. Allah is het Licht van de hemelen en de aarde. De gelijkenis van Zijn Licht
is als een nis waarin een
lamp staat. De lamp is door een glas omsloten; het glas is als een schitterende
ster. Het wordt, aangestoken
met olie van een gezegende boom, een olijfboom, die van het Oosten noch van het
Westen is, welks olie
bijna zou lichten, zelfs al raakte vuur haar niet. Licht op Licht. Allah leidt
tot Zijn Licht wie Hij wil. – Allah
geeft gelijkenissen voor de mensen; Allah heeft kennis van alle dingen.
36. In huizen waaromtrent Allah heeft verordent dat zij zullen verrijzen, waarin
Zijn naam zal worden
herdacht, daarin verheerlijken Hem ’s morgens en ’s avonds,
37. Mensen die noch door handel noch door zaken achteloos worden om Allah te
gedenken, het gebed
te houden en de Zakaat te betalen, zij vrezen de Dag waarop harten en ogen zich
zullen afwenden.
38. Opdat Allah hen voor de beste hunner daden moge belonen en hun ruim moge
bedelen uit Zijn
overvloed. Allah geeft zonder maat aan wie Hij wil.
39. Maar de daden der ongelovigen zijn als een luchtspiegeling op een vlakte. De
dorstige denkt dat het
water is, wanneer hij er bij komt ontdekt hij echter dat het niets is. Maar hij
vindt Allah in zijn nabijheid, Die
hem zijn rekening ten volle vereffent; en Allah is snel in het afrekenen.
40. Of als duisternis in een diepe zee, bedekt door golf boven golf waarboven
wolken zijn: duisternis
boven duisternis. Wanneer men zijn hand uitstrekt kan men haar bijna niet zien;
en hij, wie Allah geen licht
geeft, voor hem is er geen licht.
41. Ziet gij niet, dat alles in de hemelen en op aarde, ook de vogels met hun
uitgespreide vleugels Allah
verheerlijken? Een ieder kent zijn eigen bidden en lofzang. En Allah weet goed
wat zij doen.
42. Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en tot Allah is de
terugkeer.
43. Hebt gij niet gezien dat Allah de wolken voortdrijft, ze dan verzamelt en
daarna ophoopt zodat gij
regen uit hun midden ziet voortkomen? En Hij zendt van de hemel neder (wolken
als) bergen waarin zich
hagel bevindt en Hij treft daarmee wie Hij wil en wendt het af van wie Hij wil.
De glans van de bliksem neemt
het gezicht bijna weg.
44. Allah wisselt dag en nacht af. Daarin is zeker een les voor degenen die ogen
hebben.
45. En Allah heeft elk dier uit water geschapen. Sommigen hiervan gaan op hun
buik, anderen op twee
poten en nog anderen op vier poten. Allah schept wat Hij wil. Voorzeker Allah
heeft macht over alle dingen.
46. Wij hebben duidelijke tekenen nedergezonden. En Allah leidt naar het rechte
pad wie Hij wil.
47. En zii zeggen: “Wij geloven in Allah en in de boodschapper en wij
gehoorzamen.” Maar daarna
wenden sommigen hunner zich af. En dezen zijn geen gelovigen.
48. En wanneer zij tot Allah en Zijn boodschapper worden geroepen opdat hij over
hen moge recht
spreken, ziet! een deel hunner wendt zich af.
49. Maar indien het recht aan hun zijde was, dan zouden zij ijlings naar hem toe
komen.
50. Is er een ziekte in hun hart? Of twijfelen zij, of vrezen zij dat Allah en
Zijn boodschapper
onrechtvaardig jegens hen zullen zijn? Neen, zij zijn zelf de onrechtvaardigen.
51. Wanneer de gelovigen tot Allah en Zijn boodschapper worden geroepen opdat
Hij over hen moge
recht spreken, zeggen zij slechts: “Wij horen en wij gehoorzamen.” Dezen zijn
het die zullen slagen.
52. En wie Allah en Zijn boodschapper gehoorzaamt en Allah vreest en godvruchtig
is jegens Hem,
dezulken zullen slagen.
53. En zij zweren hun plechtigste eden bij Allah; dat zij indien gij hen
beveelt, zeker zullen oprukken.
Zeg: “Zweert niet: (maar) werkelijke gehoorzaamheid (is nodig).” Voorzeker Allah
is goed op de hoogte van
hetgeen gij doet.
54. Zeg: “Gehoorzaamt Allah en gehoorzaamt de boodschapper. Maar indien gij u
afwendt is hij slechts
verantwoordelijk voor datgene waarmee hij is belast, en gij zijt slechts
verantwoordelijk voor datgene
waarmee gij zijt belast. En indien gij hem gehoorzaamt, zult gij geleid worden.
En de plicht van de
boodschapper is slechts de duidelijke verkondiging.
55. Allah heeft aan degenen onder u die geloven en goede werken verrichten
beloofd, dat Hij hen
voorzeker tot stedehouders op aarde zal stellen, zoals Hij degenen die vòòr hen
waren tot stedehouders
maakte en dat Hij de godsdienst, die Hij voor hen heeft gekozen, zeker zal
bevestigen, en dat Hij hun na hun
vrees, vrede en veiligheid zal geven; Mij zullen zij aanbidden en niets met Mij
vereenzelvigen. Maar wie
daarna het geloof verwerpen, zullen overtreders zijn.
56. En houdt het gebed en betaalt de Zakaat en gehoorzaamt de boodschapper,
opdat gij
barmhartigheid moogt ontvangen.
57. Denkt niet, dat degenen die niet geloven, op aarde kunnen ontsnappen, hun
tehuis is de hel, en
deze is inderdaad een slechte toevlucht.
58. O gij die gelooft, laten uw slaven en degenen uwer die de geslachtsrijpheid
nog niet hebben bereikt
driemaal uw toestemming vragen (bij u te mogen komen), vòòr het morgengebed,
wanneer gij wegens de
middaghitte u van uw klederen ontdoet, en na het avondgebed. Drie privé-tijden
voor u. Op andere tijden is
het noch voor u, noch voor hen hinderlijk, want sommigen uwer moeten met anderen
omgaan; aldus maakt
Allah u de geboden duidelijk; Allah is Alwetend, Alwijs.
59. En wanneer de kinderen onder u geslachtsrijpheid bereiken, moeten ook zij
verlof vragen evenals
ouderen dan zij om toestemming vragen. Zo maakt Allah u Zijn geboden duidelijk;
Allah is Alwetend, Alwijs.
60. Bejaarde vrouwen die geen hoop op het huwelijk koesteren – op haar rust geen
schuld als zij zonder
haar schoonheid te tonen, zich van kledingstukken ontdoen. Maar als zij zich
inhouden is dit beter voor
haar. Allah is Alhorend, Alwetend.
61. Het doet de blinden, de lammen, de zieken of uzelven geen kwaad, dat gij in
uw eigen huizen eet of
in de huizen van uw broeders, of in de huizen van uw zusters, of in de huizen
van uw vaders broeders, of in
de huizen van uw vaders zusters, of in de huizen van uw moeders broeders, of in
de huizen van uw moeders
zusters, of in dat huis waarvan gij de sleutel in uw bezit hebt, of in het huis
van een uwer vrienden. Het doet
u geen kwaad of gij tezamen of afzonderlijk eet. Wanneer gij de huizen betreedt
groet dan elkander met een
groet van uw Heer, die vol van zegen en reinheid is. Zo maakt Allah u de geboden
duidelijk, opdat gij het
moogt begrijpen.
62. Zij alleen zijn gelovigen die in Allah en Zijn boodschapper geloven, en die,
wanneer zij wegens iets
dat voor allen belangrijk is, bij hem (de profeet) zijn, zich niet verwijderen
voordat zij hem om toestemming
hebben gevraagd. Zij die u om verlof vragen zijn degenen die werkelijk in Allah
en Zijn boodschapper
geloven. Wanneer zij daarom uw toestemming vragen terwille van hun zaken, geef
dan toestemming aan wie
hunner gij wilt en vraag voor hen vergiffenis van Allah, voorzeker, Allah is
Vergevensgezind, Barmhartig.
63. Behandelt de uitnodiging van de boodschapper onder u niet zoals gij de
uitnodiging van elkander
behandelt. Allah kent degenen uwer die wegsluipen en zich verbergen. Laat daarom
degenen die tegen Zijn
gebod ingaan, zich in acht nemen opdat hen geen rampspoed overkome of een
pijnlijke straf hen achterhale.
64. Luistert! aan Allah behoort wat in de hemelen en op aarde is. Hij kent uw
toestand goed. En de Dag
waarop zij tot Hem zullen worden teruggebracht, zal Hij hen onderrichten over
hetgeen zij deden. Waarlijk
Allah heeft kennis van alle dingen.
25. De Onderscheider (Al-Forqaan)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Gezegend is Hij, die de Forqaan (het onderscheid) aan Zijn dienaar heeft
neder gezonden, opdat hij
een waarschuwer moge zijn voor alle volkeren.
2. Aan Wie het Koninkrijk der hemelen en der aarde toebehoort, Hij heeft zich
geen zoon genomen noch
heeft Hij een mededinger in Zijn Koninkrijk, Hij heeft alles geschapen, en het
de juiste maat gegeven.
3. Toch hebben zij (de mensen) naast Hem goden genomen die niets kunnen
scheppen, doch zelf
geschapen zijn, en die geen macht hebben om zichzelf goed of kwaad te doen, noch
macht hebben over
dood, leven of opstanding.
4. De ongelovigen zeggen: “Dit is niets dan een leugen, die hij (de Profeet)
verzonnen heeft en andere
mensen hebben hem er bij geholpen.” Maar zij uiten daarmee onrechtvaardigheid en
leugen.
5. En zij zeggen: “Dit zijn fabelen der ouden; hij heeft ze laten neerschrijven
en zij worden hem ‘s
morgens en ’s avonds voorgezegd.”
6. Zeg: “Hij, Die de geheimen der hemelen en der aarde kent, heeft het
nedergezonden. Waarlijk, Hij is
Vergevensgezind, Genadevol.”
7. En zij zeggen: “Wat voor boodschapper is deze die voedsel gebruikt en op
straat wandelt? Waarom
is geen engel tot hem nedergezonden om met hem een waarschuwer te zijn?
8. Ofwel een schat had tot hem nedergeworpen moeten worden of hij had een tuin
moeten hebben om
(de vruchten) er van te eten.” En de onrechtvaardigen zeggen: “Gij volgt slechts
een betoverd man!”
9. Zie, wat voor verhalen zij over u doen, zij zijn verdwaald en kunnen de
rechte weg niet vinden.
10. Gezegend is Hij Die, indien Hij het wil u iets beters dan dat alles zal
schenken – tuinen, waar
doorheen rivieren stromen, en ook paleizen.
11. Neen, zij verloochenen het Uur en voor degenen die dat Uur verloochenen
hebben Wij een laaiend
Vuur bereid.
12. Wanneer de hel hen vanuit de verte zal zien, zullen zij het woeden en razen
horen.
13. En wanneer zij, aan elkander geketend, op een kleine ruimte daarvan zullen
worden geworpen, zullen
zij daar om vernietiging roepen.
14. “Roept niet éénmaal om vernietiging doch roept er keer op keer om.”
15. Zeg: “Is dit beter of de tuin der eeuwigheid die de rechtvaardigen is
beloofd? Deze zal hun loon en
hun toevlucht zijn.”
16. Zij zullen er alles in ontvangen waar zij naar verlangen en zij zullen er
blijvend vertoeven. Dit is een
belofte van uw Heer waar om gevraagd mag worden.
17. En de Dag waarop Hij de ongelovigen en degenen die zij naast Allah aanbidden
zal verzamelen, zal
Hij vragen: “Waart gij het, die deze mijn dienaren deedt dwalen, of dwaalden zij
zelf van het rechte pad af?”
18. Zij zullen antwoorden: “Ere zij U; Het betaamde ons niet andere beschermers
dan U te nemen, maar
Gij hebt hen en hun vaderen doen genieten totdat zij de aanmaning vergaten en
een verloren volk werden.”
19. Zo hebben dezen wat gij zegt, verloochend, zodat gij de straf niet kunt
afwenden of hen helpen. En
wie onder u onrechtvaardig is, Wij zullen hem een zware straf doen ondergaan.
20. En Wij zonden nooit boodschappers vòòr u, of zij gebruikten voedsel en
liepen op straat. En Wij
gebruiken sommigen uwer tot een beproeving voor anderen. Zult gij geduldig zijn?
Want uw Heer is
Alziende.
21. Zij die Onze ontmoeting niet verwachten zeggen: “Waarom zijn geen engelen
tot ons
nedergezonden? of waarom kunnen wij onze Heer niet zien?” Voorzeker, zij
schatten zich te hoog en zijn de
perken ver te buiten gegaan.
22. De Dag waarop zij de engelen zullen zien, zal er geen goed nieuws zijn voor
de schuldigen; dan
zullen zij zeggen: “Ware er slechts een grote afscheiding (tussen ons).”
23. En Wij zullen ons tot hun werken wenden en zullen deze als stof verstrooien.
24. De bewoners van het paradijs zullen op die Dag er beter aan toe zijn
betreffende het tehuis, en beter
betreffende de rustplaats.
25. En de Dag waarop de hemel met de wolken zal worden gespleten en de engelen
worden
nedergezonden in grote aantallen;
26. Het ware Koninkrijk zal op die Dag aan de Genadevolle behoren, maar het zal
voor de
ongelovigeneen moeilijke Dag zijn.
27. De Dag waarop de onrechtvaardige op zijn handen zal bijten zal hij zeggen:
“O, had ik de weg met de
boodschapper maar gevolgd.
28. O. wee! Had ik nooit zo iemand als vriend genomen.
29. Hij deed mij van de herinnering afdwalen nadat zij tot mij was gekomen.” En
Satan laat de mens in de
steek.
30. En de boodschapper zal zeggen: “O, mijn Heer, mijn volk heeft deze Koran
verzaakt!”
31. Zo maken Wij voor elke profeet een vijand van onder de zondaren; uw Heer is
voldoende als Leider
en Helper.
32. En de ongelovigen zeggen: “Waarom werd de Koran niet ineens aan hem
geopenbaard?” Zo is het,
opdat Wij daarmee uw hart mogen versterken. En Wij hebben hem duidelijk en
geleidelijk uiteengezet.
33. En zij stellen u geen vraag of Wij geven u de waarheid en een uitmuntende
uitleg.
34. Zij die vernederd naar de hel zullen worden gebracht, verkeren in een
slechte toestand, en zij zijn het
meest van het rechte pad afgedwaald.
35. Wij gaven Mozes het Boek (der Wet) en stelden zijn broeder Aäron tot helper
aan.
36. En Wij zeiden: “Gaat samen naar het volk dat Onze Tekenen verloochent.”
Daarna vernietigden Wij
hen.
37. En het volk van Noach: toen dit de boodschappers verloochende, verdronken
Wij het en Wij
maakten het tot een teken voor het mensdom. En Wij hebben een pijnlijke straf
voor de onrechtvaardigen
bereid.
38. En herinnert u Aad en Samoed en het volk van de Bron en vele andere
geslachten tussen hen.
39. Wij gaven aan ieder hunner allerlei voorbeelden en Wij vernietigden allen.
40. En zij komen voorzeker de stad voorbij, waarop een boze regen was gevallen.
Zien zij die (plaats)
dan niet? Neen, zij verwachten de Opstanding niet.
41. Wanneer zij u zien maken zij u slechts tot een bespotting. “Is hij het, die
Allah als boodschapper
heeft gezonden?
42. Hij had ons inderdaad bijna van onze Goden doen afdwalen, als wij jegens hen
niet standvastig
waren gebleven.” Maar zij zullen weldra te weten komen, wanneer zij de straf
zullen aanschouwen, wie het
meest afgedwaald is van het rechte pad.
43. Hebt gij hem gezien, die zijn eigen begeerte als zijn God aanneemt? Wilt gij
dan een beschermer over
hem zijn?
44. Denkt gij dat de meesten hunner horen of begrijpen? Zij zijn slechts als vee
– neen, zij zijn verder
afgedwaald.
45. Hebt gij niet gezien hoe uw Heer de schaduw verlengt? – En indien Hij het
had gewild, kon Hij haar
onbeweeglijk hebben gemaakt – Dan hebben Wij de zon tot een leider er van
gemaakt.
46. Daarna trekken Wij haar langzaam tot Ons terug.
47. En Hij is het, Die de nacht tot een bedekking voor u heeft gemaakt en de
slaap voor rust, en de dag
voor het opstaan.
48. En Hij is het, Die de winden als blijde aankondiging voor Zijn
barmhartigheid uitzendt en Wij zenden
zuiver water uit de wolken neer.
49. Opdat Wij daarmee leven mogen schenken aan een dor land, en het ook als
drank geven aan Onze
schepping – aan vee en mensen in grote getale.
50. En Wij herhalen dit voor hen opdat zij er lering uit mogen trekken, maar de
meeste mensen weigeren
alles, behalve ondankbaarheid.
51. Als Wij het hadden gewild konden Wij zeker in elke stad een waarschuwer
hebben verwekt.
52. Dus volg de ongelovigen niet, en voer met (de Koran) een grote strijd tegen
hen.
53. En Hij is het die twee wateren heeft doen stromen, het ene zoet en het
andere zout, en
tussen hen heeft Hij een afscheiding en een versperring geplaatst.
54. En Hij is het Die de mens uit water heeft geschapen en heeft hem verwanten
gegeven door
afstamming en huwelijk; uw Heer is Almachtig.
55. Toch aanbidden zij naast Allah datgene dat hen helpen noch schaden kan. De
ongelovige is een
helper tegen zijn Heer.
56. En Wij hebben u slechts als drager van blijde tijdingen en als waarschuwer
gezonden.
57. Zeg: “Ik vraag van u geen vergoeding er voor, behalve dat hij, die dit wil,
de weg naar zijn Heer
moge inslaan.
58. En stel uw vertrouwen in de Levende, Die niet sterft, en verheerlijk Hem met
de lof die Hem toekomt.
Hij is goed op de hoogte met de zonden van Zijn dienaren.
59. Hij, Die de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is, in zes dagen
schiep, zette Zich dan op
de Troon. Hij is de Barmhartige. Vraag dus iemand die meer over Hem weet.
60. En wanneer er tot de ongelovigen wordt gezegd: “Werpt u neder voor de
Barmhartige,” zeggen zij:
“En wie is de Barmhartige? Zullen wij ons nederwerpen voor degene die gij ons
gelast?” En dit vermeerdert
slechts hun afkeer.
61. Gezegend is Hij, Die de sterren, de stralende zon en de glanzende maan aan
de hemel heeft geplaatst.
62. En Hij is het Die de nacht en de dag heeft ingesteld die elkander opvolgen;
dit is voor hen die er
lering uit willen trekken, of hun dankbaarheid betonen.
63. En de dienaren van de Barmhartige zijn zij, die zachtmoedig op aarde
wandelen en als de
onwetenden hen aanspreken, zeggen zij: “Vrede”.
64. En zij, die de nacht doorbrengen zich voor hun Heer ter aarde werpende en
voor Hem staande.
65. Terwijl zij zeggen:”Onze Heer, wend de straf der hel van ons af want de
straf daarvan is een
voortdurende kwelling.”
66. Zij is inderdaad slecht als rustplaats en als tehuis.
67. En zij, die, als zij iets besteden, noch spilzuchtig noch vrekkig zijn, maar
evenwichtig blijven tussen
beide in.
68. En zij die geen andere goden naast Allah aanroepen noch iemand doden, wat
Allah heeft verboden,
tenzij met recht, noch overspel plegen; en hij die dat doet zal een straf
ondergaan.
69. De straf zal hem verdubbeld worden op de Dag der Opstanding, en hij zal daar
vernederd in
vertoeven.
70. Met uitzondering van hen die berouw hebben en geloven en goede daden doen,
voor dezulken zal
Allah de slechte daden in goede daden veranderen, want Allah is Vergevensgezind,
Barmhartig!
71. En hij die berouw heeft, en het goede doet, wendt zich voorzeker berouwvol
tot Allah.
72. En zij, die niet leugenachtig getuigen en als zi; iets ijdels voorbijgaan,
er edelmoedig aan
voorbijgaan.
73. En zij, die, wanneer zij door tekenen van hun Heer gewaarschuwd worden,
daarbij niet doof en blind
nedervallen.
74. En zij die zeggen: “Onze Heer, maak onze echtgenoten en kinderen tot troost
der ogen, en maak ons
tot voorbeeld voor de godvruchtigen.”
75. Dit zijn diegenen die beloond zullen worden met de hoogste plaats (in het
paradijs) – omdat zij
standvastig waren – waar zij zullen worden ontvangen met begroeting en vrede.
76. Daarin zullen zij verblijven; uitstekend is dit als verblijf en als
rustplaats.
77. Zeg: “Mijn Heer zou niets om U geven als gij niet bidt. Gij hebt de waarheid
verloochend en weldra
zal de straf (u) worden opgelegd.”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Taa Sien Miem.
2. Dit zijn de verzen van het duidelijke Boek.
3. Wellicht zult gij ten dode toe treuren omdat zij niet geloven.
4. Als Wij het willen, kunnen Wij hun een teken van de hemel nederzenden, zodat
hun hoofd er zich
voor zal nederbuigen.
5. Maar er komt van de Barmhartige geen nieuwe vermaning tot hen of zij wenden
zich er van af.
6. Voorzeker zij hebben dit verloochend, maar weldra zullen de tijdingen hun
bereiken van hetgeen zij
bespotten.
7. Zien zij niet op aarde – hoeveel voortreffelijke soorten Wij daarop hebben
doen groeien?
8. Daarin is inderdaad een teken; maar de meesten onder hen willen niet geloven.
9. En voorzeker uw Heer is de Machtige, de Genadige.
10. Toen uw Heer tot Mozes riep: “Ga naar het onrechtvaardige volk,
11. Het volk van Pharao. Zullen zij (Mij) niet vrezen?”
12. Zeide hij: “Mijn Heer, ik vrees, dat zij mij zullen verloochenen;
13. En mijn boezem vernauwt zich en mijn tong is niet welsprekend; zend daarom
(bericht) aan Aäron
(om mij te helpen).
14. Bovendien hebben zij een aanklacht van misdaad tegen mij, dus vrees ik dat
zij mij zullen doden.”
15. Hij (God) zeide: “In geen geval, gaat dan met Onze tekenen; Wij zijn met u
en zullen horen.
16. “Gaat dus naar Pharao en zegt: ‘Wij zijn de boodschappers van de Heer der
Werelden.
17. Laat de kinderen Israëls met ons meegaan’.”
18. Hij (Pharao) zeide: “Voedden wij u niet onder ons op toen gij een kind
waart? En gij bleeft onder ons
vele jaren van uw leven.
19. En gij weet wat gij deedt, terwijl gij ondankbaar waart.”
20. Hij (Mozes) zeide: “Ik deed dit, toen ik nog tot de dwalenden behoorde.”
21. “Daarom vluchtte ik van u omdat ik u vreesde; maar mijn Heer heeft mij
wijsheid geschonken en mij
tot een boodschapper gemaakt.
22. Is dit de gunst die gij mij in herinnering brengt, dat gij de kinderen van
Israël tot slaven hebt
gemaakt?”
23. Pharao zeide: “En wie is de Heer der Werelden?”
24. Mozes antwoordde: “De Heer der hemelen en der aarde en van alles wat er
tussen is, als gij het wilt
geloven.”
25. Pharao zeide tot degenen die om hem heen waren: “Hoort gij het niet?”
26. Mozes zeide: “Uw Heer, en de Heer uwer voorvaderen.”
27. Pharao zeide: “Waarlijk, de boodschapper die tot u is gezonden, is
krankzinnig.”
28. Mozes zeide: “Hij is de Heer van het Oosten en van het Westen en van alles
wat daar tussen is,
indien gij wilt begrijpen.”
29. Pharao zeide tot hem: “Indien gij een andere God aanneemt dan mij zal ik u
zeker in de gevangenis
werpen.”
30. Mozes antwoordde: “Ofschoon ik u een duidelijk teken breng?”
31. Pharao zeide: “Breng het dan als gij tot de waarachtigen behoort.”
32. Daarop wierp Mozes zijn staf neder, en ziet! deze werd een zichtbare slang.
33. En hij strekte zijn hand uit, en ziet! zij was wit voor de toeschouwers.
34. Pharao zeide tot de vooraanstaanden om zich heen: “Dit is inderdaad een
bedreven tovenaar.
35. Hij wenst u uit uw land te verdrijven door zijn tovenarij. Wat raadt gij mij
dan aan?”
36. Zij zeiden: “Geef hem en zijn broeder uitstel en zend aankondigers naar de
steden.
37. Die u iedere bedreven tovenaar zullen brengen.”
38. Dus werden de tovenaars verzameld op de bepaalde tijd op een vastgestelde
dag.
39. En er werd tot het volk gezegd: “Wilt gij u ook verzamelen,
40. Opdat wij de tovenaars mogen volgen als zij overwinnaars zijn?”
41. En toen de tovenaars kwamen, vroegen zij aan Pharao, “Zal er een beloning
voor ons zijn als wij de
overwinnaars worden?”
42. Hij antwoordde: “Ja zeker, bovendien zult gij tot de gunstelingen behoren.”
43. Mozes zeide tot hen: “Werpt neder hetgeen gij te werpen hebt.”
44. Toen gooiden zij hun touwen en hun roeden, en zeiden: “Bij de macht van
Pharao, wij zullen de
overhand krijgen.”
45. Daarna wierp Mozes zijn staf neder en ziet! deze slokte alles wat zij hadden
gemaakt op.
46. Daarop wierpen de tovenaars zich op de grond neder.
47. En riepen uit: “Wij geloven in de Heer der Werelden,
48. De Heer van Mozes en Aäron.”
49. Pharao zeide tot hen: “Gelooft gij in hem voordat ik u toestemming geef? Hij
is zeker uw leider die u
tovenarij heeft onderwezen. Maar gij zult het weldra te weten komen. Ik zal
zeker uw handen en uw voeten
van links en rechts afhakken, en u allen doen kruisigen.”
50. Zij antwoordden: “Dat geeft niet; wij zullen voorzeker tot onze Heer
terugkeren.
51. Wij hopen dat onze Heer ons onze zonden zal vergeven, want wij zijn de
eersten der gelovigen.”
52. En Wij openbaarden aan Mozes, zeggende: “Neemt Mijn dienaren mede in de
nacht, want gij zult
worden achtervolgd.”
53. En Pharao zond herauten naar de steden, zeggende,
54. “Dit is slechts een kleine groep,
55. Toch hebben zij ons vertoornd;
56. En wij zijn een ten volle bewapende menigte.”
57. Daarom verbanden Wij hen uit hun tuinen en bronnen,
58. En schatten en voortreffelijke woning.
59. Zo geschiedde het; en Wij gaven die als een erfenis aan de kinderen van
Israël.”
60. En zij (Egyptenaren) vervolgden hen bij zonsopgang;
61. En toen de twee scharen elkander zagen, zeiden de metgezellen van Mozes:
“Wij worden zeker
ingehaald.”
62. “In geen geval!” zeide hij. “Mijn Heer is met mij. Hij zal mij leiden.”
63. Toen openbaarden Wij aan Mozes: “Tref de zee met uw staf.” Waarop zij vaneen
week en elk
gedeelte was als een grote berg.
64. En Wij lieten de anderen naderbij komen.
65. En Wij redden Mozes en allen die met hem waren.
66. Daarna verdronken Wij de anderen.
67. Hierin is zeker een teken maar de meesten onder hen willen niet geloven.
68. Voorwaar, uw Heer is de Almachtige, de Genadevolle.
69. En verkondig aan het volk het verhaal van Abraham.
70. Toen hij tot zijn vader en zijn volk zeide: “Wat aanbidt gij?”
71. Zeiden zij: “Wij aanbidden (onze) goden en wij zullen hun toegewijd
blijven.”
72. Hij zeide: “Horen zij u als gij hen aanroept?
73. Baten of schaden zij u?”
74. Zij antwoordden: “Maar wij vonden dat onze vaderen hetzelfde deden.”
75. Hij zeide: “Ziet gij dan, wat gij aanbidt,
76. Gij en uw voorvaderen?
77. Zij zijn vijanden van mij behalve de Heer der Werelden,
78. Die mij heeft geschapen en Hij is het, Die mij leidt;
79. En Die mij voedsel en drank geeft.
80. En Die mij geneest wanneer ik ziek ben;
81. En Die mij zal doen sterven en daarna weer tot het leven terugroepen.
82. En Die, hoop ik, mij mijn tekortkomingen zal vergeven op de Dag des
Oordeels.”
83. “Mijn Heer schenk mij wijsheid en voeg mij bij de rechtvaardigen;
84. En geef mij een goede naam onder de komende geslachten.
85. :En maak mij een der erfgenamen van de Tuin der Zaligheid.
86. En vergeef mijn vader, want hij behoorde tot de dwalenden.
87. En verneder mij niet op de Dag waarop de mensen zullen worden opgewekt,
88. De Dag waarop rijkdom noch kinderen zullen baten.
89. Maar slechts hij, die met een toegewijd hart tot Allah komt, (zal baat
vinden).”
90. En het paradijs zal nabij worden gebracht voor de rechtvaardigen.
91. En de hel zal worden onthuld voor de dwalenden.
92. En er zal tot hen worden gezegd: “Waar zijn zij die gij aanbadt,
93. Naast Allah? Kunnen zij u helpen of zichzelf helpen?”
94. Dan zullen zij hals over kop in (de hel) worden geworpen, zij en de
dwalenden.
95. En de scharen van Iblies, allen tezamen.
96. Terwijl zij daarin onder elkander twisten, zullen zij (tegen de afgoden)
zeggen:
97. “Bij Allah, wij waren klaarblijkelijk in dwaling,
98. Toen wij u gelijk stelden aan de Heer der Werelden.
99. En slechts de schuldigen deden ons dwalen.
100. En wij hebben nu geen bemiddelaar,
101. Noch een boezemvriend.
102. Indien er voor ons een terugkeer (naar de aarde) was, zouden wij tot de
gelovigen behoren.”
103. Hierin is waarlijk een teken, maar de meesten onder hen willen het niet
geloven.
104. En voorwaar, uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
105. Het volk van Noach verloochende de boodschappers.
106. Toen hun broeder, Noach, tot hen zeide: “Wilt gij niet (God) vrezen?”
107. “Waarlijk, ik ben voor u een getrouwe boodschapper,
108. Vreest daarom Allah, en gehoorzaamt mij,
109. En ik vraag u er geen beloning voor: Mijn loon is bij de Heer der Werelden.
110. Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.”
111. Zij antwoordden: “Zullen wij u geloven terwijl slechts de onaanzienlijken u
volgen?”
112. Hij (Noach) zeide: “En wat weet ik er van wat zij deden?”
113. Hun rekening is alleen bij mijn Heer, als gij het slechts wist!
114. “En ik ga de gelovigen niet verdrijven.
115. Ik ben niets dan een duidelijke waarschuwer.”
116. Zij zeiden: “Als gij niet ophoudt, o Noach, zult gij voorzeker worden
gestenigd.”
117. Hij zeide: “Mijn Heer, mijn volk heeft mij verloochend.
118. Oordeel daarom beslissend tussen hen en mij; en red mij en de gelovigen die
met mij zijn.”
119. Daarom redden Wij hem en degenen die met hem in de geladen ark waren.
120. Daarna verdronken Wij degenen die achterbleven.
121. Hierin is voorwaar een teken, maar de meesten hunner willen niet geloven.
122. Waarlijk uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
123. De Aad verloochenden de boodschappers,
124. Toen hun broeder Hoed tot hen zeide: “Zult gij niet godvruchtig worden?”
125. “Waarlijk, ik ben tot u een getrouwe boodschapper.
126. Daarom vreest Allah en gehoorzaamt mij.
127. En ik vraag u er geen beloning voor; mijn loon is slechts bij de Heer der
Werelden.”
128. “Bouwt gij monumenten op elke hoge plaats om u te vermaken?
129. En bouwt gij kastelen, alsof gij voor eeuwig zult leven?
130. En als gij iemand aangrijpt, grijpt gij hem aan als geweldenaars.
131. Vreest Allah en gehoorzaamt mij.
132. Ja, vreest Hem, Die alles wat gij weet aan u geschonken heeft.
133. Hij heeft u overvloedig vee en kinderen geschonken,
134. En tuinen en bronnen.
135. Ik vrees voor u inderdaad de straf van een grote Dag.”
136. Zij antwoordden: “Het is ons hetzelfde of gij predikt of niet.
137. Dit is niets dan een verzinsel der ouden.
138. En wij zullen niet worden gestraft.”
139. Daarom verloochenden zij hem en Wij vernietigden hen. Daarin is waarlijk
een teken, maar de
meesten hunner willen niet geloven.
140. En voorwaar uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
141. Het geslacht van Samoed verloochende de boodschappers eveneens.
142. Toen hun broeder, Salih, tot hen zeide, “Wilt gij niet godvruchtig worden?
143. Waarlijk ik ben voor u een getrouwe boodschapper.
144. Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
145. En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is slechts bij de Heer
der Werelden.
146. Zult gij met rust worden gelaten tussen de dingen die hier zijn,
147. Tussen tuinen en bronnen,
148. En korenvelden en dadelpalmen vol vruchten.
149. En de huizen, welke gij met grote handigheid uit de bergen maakt?
150. Daarom vreest Allah en gehoorzaamt mij.
151. En gehoorzaamt niet aan het bevel der buitensporigen.
152. Die onheil op aarde stichten, en zich niet beteren,”
153. Zeiden zij: “Gij zijt betoverd.
154. Gij zijt slechts een mens zoals wij, toon ons dan een teken, als gij tot de
waarachtigen behoort.”
155. Hij (Salih) zeide: “Hier is een kamelin, zij heeft haar beurt om te drinken
en gij hebt uw beurt om te
drenken op een vastgestelde tijd.
156. En doe haar geen kwaad anders zal de straf van een grote Dag u
achterhalen.”
157. Doch zij verlamden haar en daarna hadden zij er spijt van.
158. Maar de straf achterhaalde hen. Voorwaar daarin is een teken maar de
meesten hunner willen niet
geloven.
159. Uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
160. Ook het volk van Lot verloochende de boodschappers,
161. Toen hun broeder Lot tot hen zeide: “Wilt gij niet rechtvaardig worden?
162. Waarlijk, ik ben u een getrouwe boodschapper,
163. Vreest daarom Allah en gehoorzaamt mij.
164. En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is slechts bij de Heer
der Werelden.”
165. “Nadert gij van alle schepselen de mannen?
166. En verlaat gij uw vrouwen, die uw Heer voor u heeft geschapen? Neen, gij
zijt een volk dat de
perken te buiten gaat.”
167. Zij zeiden: “Als gij niet ophoudt, o Lot, zult gij zeker worden verbannen.”
168. Hij zeide: “Waarlijk, ik veracht uw handelwijze.”
169. “Mijn Heer, red mij en mijn familie van hetgeen zij doen.”
170. Daarom redden Wij hem en zijn hele gezin.
171. Behalve een oude vrouw die achterbleef.
172. Daarna vernietigden Wij de anderen.
173. En Wij deden een regen op hen regenen, en vreselijk was de regen voor hen,
die waren
gewaarschuwd.
174. Daarin is waarlijk een teken maar de meesten hunner willen niet geloven.
175. En voorwaar, uw Heer is de Machtige, de Genadevolle.
176. Het volk van het woud verloochende ook de boodschappers.
177. Toen Shoaib tot hen zeide: “Wilt gij niet godvruchtig worden?
178. Waarlijk, ik ben voor u een getrouwe boodschapper,
179. Daarom vreest Allah en gehoorzaamt mij.
180. En ik vraag u er geen beloning voor. Mijn beloning is slechts bij de Heer
der Werelden.
181. Geeft de volle maat en behoort niet tot hen die minder geven (bedriegers).
182. En weegt met de zuivere weegschaal.
183. En doet de mensen in hetgeen hun toekomt niet te kort, noch handelt
verderfelijk door onheil te
stichten op aarde.
184. En vreest Hem, Die u en de vroegere geslachten schiep.”
185. Zij zeiden: “Gij zijt slechts betoverd.
186. En gij zijt niets meer dan een man zoals wij en wij denken dat gij tot de
leugenaars behoort.
187. Doe dan stukken van de hemel op ons vallen als gij waarachtig zijt.”
188. Hij zeide: “Mijn Heer weet het beste wat gij doet.”
189. En zij verloochenden hem. Daarna achterhaalde hen de straf van de dag der
overschaduwing. Dat
was waarlijk de straf van een grote dag.
190. Voorwaar, daarin is een teken maar de meesten hunner willen niet geloven.
191. Waarlijk uw Heer is de Almachtige, de Genadevolle.
192. Voorwaar dit Boek is een openbaring van de Heer der Werelden.
193. De Heilige Geest (Gabriël) heeft het nedergebracht.
194. In uw hart, opdat gij de waarschuwer moogt zijn.
195. In duidelijke Arabische taal.
196. En het is zeker in de geschriften der vroegere volkeren (vermeld).
197. Is het geen teken voor hen dat de geleerden onder de kinderen van Israël
het weten?
198. Indien Wij het aan een vreemdeling hadden geopenbaard
199. En hij had het hun voorgelezen, dan zouden zij er nooit in hebben geloofd.
200. Zo hebben Wij het (ongeloof) in de harten der zondaren doen binnendringen.
201. Zij zullen er niet in geloven voordat zij de smartelijke straf zien;
202. Maar deze zal plotseling over hen komen terwijl zij het niet bemerken;
203. En zij zullen zeggen: “Wordt ons geen uitstel gegeven?”
204. Vragen zij dan Onze straf te verhaasten?”
205. Zeg: “Als Wij hun toest,aan jaren te genieten,
206. En hun dan datgene zou overkomen, waaabmede zij werden bedreigd.
207. Zou al hetgeen hun werd geschonken hun toch niet baten.
208. En Wij vernietigden nooit een stad, zonder dat er voor haar een Waarschuwer
was geweest,
209. Om te vermanen. Wij waren nooit onrechtvaardig.
210. De duivelen hebben (de Koran) niet nedergebracht,
211. Noch is het passend voor hen, noch zijn zij in staat, dat te doen.
212. Voorzeker het horen (hiervan) is hun ontnomen.
213. Roep daarom naast Allah geen andere god aan, anders zult gij gestraft
worden.
214. En waarschuw uw naaste familieleden.
215. En wend u met zachtmoedigheid tot de gelovigen die u volgen.”
216. Indien zij u dan niet gehoorzamen, zeg: “Ik heb niets uitstaande met
hetgeen gij doet.”
217. En stel uw vertrouwen in de Almachtige, de Genadevolle.
218. Die u ziet wanneer gij opstaat.
219. En uw bewegingen onder hen die zich nederwerpen (in aanbidding).
220. Want Hij is de Alhorende, de Alwetende.
221. Zal ik u mededelen op wie de duivelen nederdalen?
222. Zij dalen op elke verstokte leugenaar en zondaar neder.
223. En zij verlenen gehoor aan (geruchten) en velen hunner zijn zelf
leugenaars,
224. En de dichters! de dwalenden volgen hen.
225. Hebt gij niet gezien hoe zij in elk dal radeloos rondlopen?
226. En wat zij zeggen doen zij niet.
227. Behalve zij die geloven en goede werken doen, en Allah vaak gedenken, en
zich verdedigen nadat
hun onrecht is aangedaan, maar de onrechtvaardigen zullen weldra weten welke
wending hun zaken zullen
nemen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Taa Sien. Dit zijn de verzen van de Koran, het duidelijke Boek.
2. Een richtsnoer en goed nieuws voor de gelovigen.
3. Die het gebed houden en de Zakaat betalen, en een vast geloof hebben in het
Hiernamaals.
4. Voorzeker, die niet in het Hiernamaals geloven, hun daden hebben Wij voor hen
schoonschijnend
gemaakt, daarom lopen zij blindelings rond.
5. Zij zullen zeker een zware straf krijgen en zij zullen in het Hiernamaals de
grootste verliezers zijn.
6. Voorwaar, aan u wordt de Koran overgedragen door de Alwijze, de Alwetende.
7. Gedenk toen Mozes tot zijn familieleden zeide: “Ik zie een vuur. Ik zal u
daarvan enig bericht brengen
of ik breng wat vuur mee opdat gij u moogt verwarmen.”
8. En toen hij er bij kwam, riep een stem hem toe: “Gezegend is hij, die in het
vuur is en gezegend is hij
die er dichtbij is, glorie zij Allah, de Heer der Werelden!
9. O Mozes, Ik ben Allah, de Machtige, de Alwijze.
10. Werp uw staf neder.” Maar toen hij de staf zich als een slang zag bewegen,
wendde hij zich af en
wilde zich niet omkeren. (En Allah zeide) “O Mozes, vrees niet, voorwqwaar bij
Mij vrezen de
boodschappers niet.”
11. Noch degene die kwaad doet en daarna het kwade door goed vereffent; want
waarlijk, Ik ben dan
Vergevensgezind, Genadevol.
12. En stop uw hand in uw boezem, zij zal zonder enige schade wit te voorschijn
komen. Dit behoort tot
de negen tekenen voor Pharao en zijn volk; want zij zijn een opstandig volk.”
13. Maar toen Onze verlichtende tekenen tot hen kwamen, zeiden zij: “Dit is
openbare tovenarij.”
14. En zij verwierpen deze onrechtvaardig en aanmatigend terwijl hun zielen er
van overtuigd waren.
Ziet, hoe kwaad het einde was van de onruststokers.
15. En Wij gaven kennis aan David en Salomo, en zij zeiden: “Alle eer behoort
aan Allah, Die ons boven
vele van Zijn gelovige dienaren heeft verheven.”
16. En Salomo volgde David op en hij zeide: “O gij mensen, ons is de taal der
vogelen onderwezen, en
ons werd alles geschonken. Dit is inderdaad Gods openbare gunst.”
17. Er waren legers voor Salomo verzameld van djinn, mensen en vogelen en zij
werden in slagorde
opgesteld.
18. Toen zij tot het dal van de mieren kwamen, zei een mier: “O gij mieren, gaat
uw woningen binnen
opdat Salomo en zijn scharen u niet verpletteren zonder dit te bemerken.”
19. Daarop glimlachte hij, zich verbazend over haar woorden en hij zeide: “Mijn
Heer, doe mij dankbaar
zijn voor Uw gunst, die Gij mij en mijn ouders hebt bewezen en laat mij het
goede doen dat U behaagt en laat
mij door Uw barmhartigheid tot Uw rechtvaardige dienaren behoren.”
20. En hij overzag de vogelen, en zeide: “Hoe kan het zijn dat ik de hop niet
zie? Is hij onder de
afwezigen?
21. Ik zal hem zeker streng straffen of ik zal hem doden, als hij mij geen
duidelijke uitleg geeft.”
22. En hij duurde niet lang, totdat deze kwam en zeide: “Ik heb datgene gezien
wat gij niet weet; en ik
heb over Saba betrouwbare inlichtingen meegebracht.
23. Ik vond een vrouw, die daar regeerde en haar is alles gegeven en zij heeft
een machtige troon.
24. Ik vond, dat zij en haar volk de zon aanbaden in plaats van Allah en Satan
heeft hun werken voor
schoonschijnend gemaakt en heeft hun de weg versperd, zodat zij geen rechte
leiding volgen;
25. Zij aanbidden Allah niet, Die hetgeen in de hemelen en op aarde verborgen is
aan het licht brengt en
Die weet wat gij verbergt en wat gij toont.”
26. Allah! Er is geen God naast Hem, de Heer van de Grote Troon.
27. Salomo zeide: “Wij zullen zien of gij de waarheid hebt gesproken of dat gij
tot de leugenaars
behoort.
28. Ga met deze mijn brief en leg hem voor hen neder, trek u dan van hen terug,
en zie welk antwoord zij
terugzenden.”
29. Zij (de Koningin) zeide: “Gij, leiders, er is aan mij een nobele brief
afgeleverd.
30. Hij is van Salomo en luidt: “In naam van Allah, de Barmhartige, de
Genadevolle.
31. Weest niet laatdunkend tegenover mij maar komt tot mij in onderworpenheid.”
32. Zij zeide: “Gij leiders, geeft mij raad in de zaak die voor mij ligt, ik
beslis niets totdat gij er mee
instemt.”
33. Zij antwoordden: “Wij hebben de macht en wij bezitten een grote dapperheid
in de oorlog, maar de
zaak is in uw handen; overdenk daarom wat gij zult bevelen.”
34. Zij zeide: “Voorzeker, koningen verwoesten een stad als zij er (met geweld)
binnen trekken en maken
de hoogsten van het volk tot de laagsten. Zo handelen dezen (zeker ook met ons).
35. Maar ik ga hun geschenken sturen en afwachten waarmede de afgevaardigden
terugkeren.”
36. Toen de gezant (der koningin) tot Salomo kwam, zeide deze: “Schenkt gij mij
rijkdommen? Maar
datgene wat Allah mij geschonken heeft is beter dan wat Hij u heeft gegeven.
Neen, gij verheft u op uw
gaven.
37. Gaat tot hen terug, want wij zullen zeker tot hen komen met scharen
waartegen zij geen macht zullen
hebben, wij zullen hen met ontering daaruit (de stad) verdrijven en zij zullen
vernederd worden.”
38. Hij (Salomo) zeide: “O edelen, welke onder u zal mij een passende troon voor
haar brengen voordat
zij onderdanig tot mij komt?”
39. Een dappere van de djinn zeide: “Ik zal deze tot u brengen voordat gij van
uw kamp opstaat en zeker
heb ik daar macht over en ik ben betrouwbaar.”
40. Iemand, die kennis van het geschrift had zeide: “Ik zal hem tot u brengen
vòòr uw bode terugkeert,”
en toen Salomo de troon naast zich zag geplaatst, zeide hij: “Dit is bij de
gratie van mijn Heer, opdat Hij mij
moge beproeven of ik dankbaar of ondankbaar ben. En wie dankbaar is, is dankbaar
voor het welzijn van zijn
eigen ziel, maar wie ondankbaar is, waarlijk mijn Heer is Zichzelf-genoeg,
Geëerd.”
41. En hij (Salomo) zeide: “Zorgt dat haar eigen troon haar tegenstaat. Wij
zullen zien of zij de rechte
weg volgt of dat zij behoort tot degenen die van de rechte weg worden afgeleid.”
42. En toen zij kwam, werd haar gevraagd: “Is uw troon als deze?” Zij
antwoordde: “Hij is als het ware
dezelfde.” En ons is voordien kennis gegeven en wij zijn reeds onderdanig
geworden.”
43. Hij (Salomo) weerhield haar van het aanbidden van hetgeen zij in plaats van
Allah aanbad; want zij
behoorde tot een ongelovig volk.
44. Er werd tot haar gezegd “Ga het paleis binnen.” En toen zij het zag, dacht
zij dat het een massa water
was, en zij raakte in verwarring. Hij zeide: “Het is een paleis dat geplaveid is
met glas.” Zij zeide: “Mijn Heer,
ik heb mijn ziel inderdaad onrecht aangedaan; en ik onderwerp mij met Salomo aan
Allah, de Heer der
Werelden.”
45. En Wij zonden zeker tot de Samoed hun broeder Salih, die zeide: “Aanbidt
Allah.” Maar ziet, zij
werden in twee partijen gesplitst die met elkander twistten.
46. Hij zeide: “O mijn volk, waarom wenst gij het kwade te verhaasten boven het
goede? Waarom vraagt
gij geen vergiffenis aan Allah, opdat u barmhartigheid betoond moge worden?”
47. Zij antwoordden: “Wij voorzien kwaad wegens u en degenen die met u zijn.”
Hij zeide: “Uw kwade
verwachting is bij Allah. Neen, gij zijt een volk dat beproefd wordt.”
48. En er waren negen personen in de stad die onrust in het land stichtten en
zich niet wilden
verbeteren,
49. Zij zeiden: “Zweert tot elkander bij Allah, dat wij zeker Salih en zijn
familie in de nacht zullen
aanvallen en daarna zullen wij tot zijn bloedverwanten zeggen: “Wij waren geen
getuigen van de
vernietiging van zijn familie en wij spreken zeker de waarheid.”
50. En zij smeedden een plan, en Wij maakten ook een plan (tegen hen) maar zij
bemerkten het niet.
51. Ziet dan hoe het einde van hun plan was; Wij vernietigden hen en hun volk,
allen tezamen.
52. En dit zijn hun ingestorte huizen omdat zij onrechtvaardig waren. Daarin is
voorwaar een teken voor
een volk, dat begrijpt.
53. En Wij redden hen die geloofden en godvrezend waren.
54. En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: “Begaat gij onzedelijkheid tegen beter
weten in?
55. Nadert gij wellustig de mannen in plaats van de vrouwen? Neen, gij zijt een
onwetend volk.”
56. Maar het antwoord van zijn volk was niets anders dan dat zij zeiden:
“Verdrijft Lot’s familie uit uw
stad want zij zijn mensen, die zich rein willen houden.”
57. Daarom redden Wij hem en zijn familie behalve zijn vrouw; Wij deden haar tot
de achterblijvenden
behoren.
58. En Wij deden een regen over hen komen, en vreselijk was de regen voor de
gewaarschuwden.
59. Zeg: “Alle lof behoort aan Allah en vrede zij met Zijn uitverkoren dienaren.
Is Allah beter of wat zij
met Hem vereenzelvigen?
60. Hij Die de hemelen en de aarde schiep en water uit de hemelen nederzendt
waarmee Hij prachtige
tuinen doet groeien? Gij zoudt hun bomen niet kunnen doen groeien. Is er een God
naast Allah? Neen, zij
zijn een volk dat het spoor bijster is.
61. Hij Die de aarde tot een rustplaats maakte, er rivieren in plaatste en er
hechte bergen op zette en een
dam tussen de beide zeeën? Is er een God naast Allah? Neen, de meesten hunner
(willen) het niet weten.
62. Hij Die de wanhopige verhoort als deze Hem aanroept, en het kwade wegneemt
en u opvolgers op
aarde maakt? Is er een God naast Allah? Hoe weinig lering trekt gij er uit!
63. Hij, Die u leidt in het duister van het land en van de zee, en Die u winden
zendt als boodschappers
van blijde tijdingen (regen) door Zijn barmhartigheid? Is er een God naast
Allah? Verheven is Allah boven
hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
64. Hij Die de schepping voortbrengt en dat dan herhaalt, en u (voedsel)
voorziet uit de hemel en de
aarde? Is er een God naast Allah?” Zeg: “Geeft uw bewijs hiervoor als gij
waarachtig zijt.”
65. Zeg: “Niemand in de hemelen en op aarde kent het onzienlijke, behalve Allah;
en zij weten niet
wanneer zij zullen worden opgewekt.
66. Neen, hun kennis heeft geheel gefaald betreffende het Hiernamaals, neen, zij
twijfelen er aan, neen,
zij zijn er blind voor.”
67. En de ongelovigen zeggen: “Zullen wij wanneer wij en onze vaderen tot stof
zijn geworden
inderdaad worden opgewekt?
68. Er was ons voorheen reeds mede gedreigd, – ons en onze voorvaderen; dit zijn
niets dan fabelen der
ouden!”
69. Zeg tot hen: “Reist op aarde en ziet hoe het einde der zondaren was.”
70. En treur niet om hen, noch wees bezorgd voor hun samenzwering.
71. En zij zullen zeggen: “Wanneer zal deze bedreiging worden vervuld als gij de
waarheid spreekt?”
72. Zeg: “Het kan zijn, dat een gedeelte van de straf die gij wildet verhaasten,
reeds dicht bij u is
gekomen.”
73. En waarlijk, uw Heer is goedertieren voor de mensen maar de meesten hunner
zijn ondankbaar.
74. En zeker uw Heer weet alles wat hun hart verbergt en wat het openbaart.
75. En er is niets in de hemelen of op aarde verborgen, of het staat in een
duidelijk boek opgeschreven.
76. Waarlijk deze Koran legt aan de kinderen van Israël veel uit van hetgeen
waaromtrent zij verschillen.
77. En voorwaar, het is richtsnoer en barmhartigheid voor de gelovigen.
78. En voorwaar uw Heer zal over hen beslissen door Zijn gebod en Hij is de
Almachtige, de Alwetende.
79. Stel dan uw vertrouwen in Allah; voorzeker gij bezit de duidelijke Waarheid.
80. Waarlijk, gij kunt de doden, noch de doven de oproep doen horen als Zij zich
verwijderen.
81. Noch kunt gij de blindeen van hun dwaling afleiden. Gij kunt alleen hen doen
horen die in Onze
tekenen willen geloven en zich onderwerpen.
82. En wanneer het Woord voor hun bewaarheid wordt, zullen Wij een dier uit de
aarde te voorschijn
brengen dat hen zal verwonden, omdat de mensen niet in Onze tekenen geloven.
83. En op de Dag waarop Wij van elk volk degenen zullen verzamelen die Onze
tekenen loochenden,
zullen zij in groepen worden bijeengehouden,
84. Wanneer zij komen, zal Hij zeggen: “Hebt gij Onze tekenen geloochend voordat
gij deze trachttet te
begrijpen of wat deedt gij?”
85. En het oordeel zal op hen vallen wegens hun ongerechtigheid en zij zullen
niet kunnen spreken.
86. Hebben zij niet gezien dat Wij de nacht hebben ingesteld opdat zij er in
mogen rusten, en de dag om
licht te geven. Daarin zijn voorwaar tekenen voor een volk dat gelooft.
87. En de Dag, waarop de bazuin zal worden geblazen, zullen zij (allen) die in
de hemelen en ook zij die
op aarde zijn, schrikken, behalve degenen die Allah wil (sparen). En allen
zullen nederig tot Hem komen.
88. En gij ziet de bergen en gij denkt ze onbewegelijk terwijl zij als de wolken
voorbijgaan. Dit is Allah’s
werk Die alles volmaakt heeft geschapen. Voorwaar, Hij is goed op de hoogte van
hetgeen gij doet.
89. Wie een goede daad doet, zal een betere beloning hebben dan deze en zij
zullen op die Dag veilig
zijn voor schrik.
90. Maar zij die een slechte daad begaan, zullen op hun aangezicht in het Vuur
worden nedergeworpen.
“Gij wordt slechts beloond voor hetgeen gij hebt gedaan.”
91. Zeg: “Het is mij geboden alleen de Heer dezer stad die Hij heilig heeft
verklaard te aanbidden, en aan
Hem behoren alle dingen, en het is mij geboden tot de Moslims te behoren
92. En de Koran te verkondigen.” Wie daarom leiding volgt, volgt haar ten eigen
bate. En zeg tegen hem
die dwaalt: “Ik ben slechts een waarschuwer.”
93. En zeg: “Alle eer behoort aan Allah, Hij zal u Zijn tekenen tonen en gij
zult ze kennen.” En uw Heer
is niet onachtzaam omtrent hetgeen gij doet.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Taa Sien Miem.
2. Dit zijn de verzen van het duidelijke Boek.
3. Wij dragen u het verhaal van Mozes en Pharao voor, in waarheid, ten bate van
een volk dat wil
geloven.
4. Waarlijk, Pharao handelde aanmatigend in het land en deed het volk er van in
partijen scheiden; van
een groep die hij als zwak beschouwde doodde hij de zonen en spaarde de vrouwen.
Zeker, hij behoorde tot
de onheilstichters.
5. En Wij wensten hun die op aarde als zwak beschouwd werden een gunst te
bewijzen door hen tot
erfgenamen en leiders te maken.
6. En hen te vestigen op aarde; om Pharao en Hamaan en hun scharen datgene te
tonen waarvoor zij
vreesden.
7. En Wij openbaarden aan de moeder van Mozes: “Zoog hem; en indien gij voor hem
vreest, werp hem
dan in de rivier en vrees noch treur; want Wij zullen hem aan u teruggeven en
zullen hem tot een
boodschapper maken.”
8. En Pharao’s familie nam hem op zodat hij voor hen een vijand en een smart zou
worden; want Pharao
en Hamaan en hun scharen waren boosdoeners.
9. En Pharao’s vrouw zeide: “(Dit kind is) een troost voor de ogen voor u en
voor mij. Dood hem niet.
Hij kan nuttig voor ons zijn of wij kunnen hem als zoon opnemen.” Maar zij
doorzagen het niet.
10. En het hart der moeder van Mozes werd vrij (van angst). Zij had het bijna
onthuld als Wij haar hart
niet gesterkt hadden om tot de gelovigen te behoren.
11. En zij zeide tot zijn zuster: “Ga hem achterna.” Zij sloeg hem van verre
gade en de anderen
bemerkten het niet.
12. En Wij hadden hem de minnen voordien verboden. Daarom zeide zij (zijn
zuster): “Zal ik u een familie
noemen die hem voor u zal grootbrengen en die voor hem welwillend zal zijn?”
13. Zo gaven Wij hem aan zijn moeder terug opdat haar oog getroost mocht worden
en opdat zij niet
behoefde te treuren en opdat zij mocht weten dat de belofte van Allah waar is.
Maar de meeste mensen
kennen (de Waarheid) niet.
14. En toen hij volwassen werd en zijn volle kracht had bereikt, gaven wij hem
wijsheid en kennis; zo
belonen Wij hen die goed doen.
15. En hij ging de stad binnen op een tijdstip waarop de bewoners achteloos
waren, en hij vond er twee
vechtende mannen, de ene van zijn eigen volk en de andere van zijn vijanden. En
hij die van zijn volk was
zocht hulp tegen hem die tot zijn vijanden behoorde. Daarom stompte Mozes hem
zodat deze stierf. Hij zeide:
“Dit is Satan’s werk, en deze is inderdaad een vijand en openbare verleider.”
16. Hij zeide: “Mijn Heer, ik heb mijn eigen ziel onrecht gedaan, bescherm mij.”
Daarom vergaf Hij hem;
want Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
17. Hij zeide: “Mijn Heer, door de gunsten die Gij mij hebt bewezen zal ik nooit
de schuldigen
ondersteunen.”
18. En in de morgen was hij in de stad, vrezend, op zijn hoede; en ziet! hij,
die de vorige dag zign hulp
had gezocht riep wederom tot hem om hulp. Mozes zeide tot hem: “Gij zijt
voorzeker stellig een dwalende.”
19. En toen hij hem wilde grijpen die een vijand van beiden was, zeide deze: “O
Mozes, wilt gij mij ook
doden, zoals gij gisteren een man gedood hebt? Gij wenst slechts een geweldenaar
te worden in het land en
wilt geen vredestichter zijn.”
20. En er kwam een man aangehold van het andere einde der stad, zeggende: “O
Mozes, waarlijk, de
leiders beraadslagen om u te doden. Ga daarom weg, ik ben u welgezind.”
21. Daarop ging hij heen, vrezende en op zijn hoede. Hij bad: “Mijn Heer, verlos
mij van het
kwaadaardige volk.”
22. En toen hij zijn gezicht naar Midian keerde, zeide hij: “Ik hoop dat mijn
Heer mij naar de rechte weg
zal leiden.”
23. En toen hij bij de bron van Midian aankwam, vond hij daar een groep mannen
die hun vee drenkten.
En hij vond naast hen twee vrouwen die (haar kudden) terughielden. Mozes zeide
tot haar: “Wat scheelt u?”
Zij antwoordden: “Wij kunnen niet drenken, totdat de herders hun kudden
terugnemen want onze vader is
een zeer oude man.”
24. Daarop drenkte hij voor haar. Daarna ging hij opzij in de schaduw, en zeide:
“Mijn Heer, ik heb
behoefte aan wat Gij mij voor goeds moogt nederzenden.”
25. En een der twee vrouwen kwam verlegen naar hem toelopen. Zij zeide: “Mijn
vader roept u opdat hij
u moge belonen omdat gij voor ons gedrenkt hebt.” Dan, toen hij tot hem kwam en
hem het verhaal vertelde,
zeide hij: “Vrees niet, gij zijt een onrechtvaardig volk ontvlucht.”
26. Een der twee vrouwen zeide: “O, mijn vader neem hem in dienst, want de beste
man die gij kunt
huren is hij, die sterk, vertrouwenswaardig is.”
27. En hij zeide: “Ik zou u een dezer twee dochters van mij uithuwen, mits gij
acht jaren voor mij werkt.
En als gij er tien voltooit dan zou dit uit uw vrije wil geschieden. En ik zal u
geen moeilijkheden opleggen; gij
zult vinden, als Allah het wil, dat ik tot de rechtvaardigen behoor.”
28. Mozes antwoordde: “Dat is een overeenkomst tussen u en mij. Welke van de
twee termijnen ik ook
vervul, er zal mij geen onrecht worden aangedaan; en Allah is Getuige van
hetgeen wij zeggen.”
29. Toen Mozes de termijn had voltooid, en met zijn familie op reis ging,
bemerkte hij een vuur in de
richting van de berg Sinaï. Hij zeide tot zijn familie: “Wacht hier, ik zie een
vuur, misschien kan ik u nieuws of
wat vuur daarvan brengen opdat gij u moogt verwarmen.”
30. En toen hij er bij kwam werd hij door een stem van de rechterzijde van het
dal geroepen, op de
heilige plaats van uit de boom: “O Mozes, voorwaar, Ik ben Allah, de Heer der
Werelden.
31. Werp uw staf neder.” En toen hij hem zag bewegen als een slang, vluchtte hij
en keerde niet om. “O
Mozes, kom en vrees niet, want gij behoort tot hen die veilig zijn.”
32. “Steek uw hand in uw boezem; zij zal zonder ziekte wit te voorschijn komen –
en wees niet bang voor
gevaar – dit zijn twee tekenen van uw Heer aan Pharao en zijn leiders. Waarlijk,
zij zijn een opstandig volk.”
33. Hij (Mozes) zeide: “Mijn Heer, ik doodde een man onder hen, en ik vrees dat
zij mij nu zullen doden.
34. Maar mijn broeder Aäron is beter bespraakt dan ik, zend hem daarom met mij
als helper, opdat hij
moge getuigen van mijn waarheid, want ik vrees dat zij mij zullen verloochenen.”
35. God zeide: “Wij zullen uw arm door uw broeder versterken en Wij zullen u
beiden macht geven zodat
zij u niet zullen kunnen bereiken. Door Onze tekenen zult gij beiden en zij die
u volgen overwinnaars
worden.”
36. En toen Mozes met Onze duidelijke tekenen tot hen kwam, zeiden zij: “Dit is
niets dan verzonnen
tovenarij, en wij hoorden nooit van iets dergelijks onder onze voorvaderen.”
37. Mozes zeide: “Mijn Heer weet het beste wie de leiding van Hem heeft gebracht
en voor wie de
gelukkige beloning van het tehuis zal zijn. Waarlijk, de onrechtvaardigen zullen
nooit slagen.”
38. En Pharao zeide: “O leiders, ik erken geen God voor u naast mij; stook voor
mij een vuur O Hamaan,
om stenen van klei te bakken en bouw een toren, opdat ik moge opklimmen naar de
God van Mozes want
waarlijk ik beschouw hem als een leugenaar.”
39. En hij en zijn legers handelden ten onrechte aanmatigend in het land. En zij
dachten, dat zij nooit
naar Ons zouden worden teruggebracht.
40. Daarom grepen Wij hem en zijn scharen en wierpen hen midden in de zee. Zie
dan hoe slecht het
einde der boosdoeners was.
41. En Wij gaven hun leiders die tot het Vuur uitnodigen; en op de Dag der
Opstanding zullen zij niet
worden geholpen.
42. En Wij deden hen in deze wereld door een vloek achtervolgen, en op de Dag
der Opstanding zullen
zij de verachten zijn.
43. En Wij gaven het Boek aan Mozes nadat Wij de vroegere geslachten hadden
vernietigd als een
duidelijk bewijs voor de mensen en als een leiding en een genade, opdat zij er
lering uit mochten trekken.
44. En gij (Mohammed) waart niet aan de westelijke kant (van de berg) toen Wij
Mozes de geboden
mededeelden, noch waart gij onder de aanwezigen.
45. Maar Wij brachten vele geslachten na Mozes voort en het leven werd voor hen
verlengd. En gij
waart geen bewoner onder het volk van Midian, die Onze tekenen aan hen
voordroeg, maar Wij waren het,
Die boodschappers stuurden.
46. En gij waart niet aan de bergkant toen Wij (naar Mozes) riepen. Maar uit
barmhartigheid van uw
Heer zijt gij gezonden, opdat gij een volk naar hetwelk geen waarschuwer kwam
vòòr u moogt waarschuwen
opdat zij er lering uit mogen trekken.
47. En indien een ramp over hen zou komen wegens hetgeen zij verdienen, mogen
zij niet meer zeggen:
“Onze Heer, waarom zondt Gij ons geen boodschapper, opdat wij Uwe tekenen hadden
kunnen volgen en
onder de gelovigen konden zijn?”
48. Maar toen de Waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij: “Waarom is hem niet
hetzelfde gegeven
als aan Mozes werd gegeven?” Verwierpen zij datgene niet, wat Mozes voorheen was
gegeven? Zij zeiden:
“Twee tovenaars die elkander ondersteunen.” En dezen zeggen: “Wij geloven in
beiden niet.”
49. Zeg: “Brengt dan een Boek van Allah dat een betere leiding geeft dan dit, ik
zal dat volgen, indien
gij waarachtig zijt.”
50. Maar als zij u niet antwoorden, weet dan dat zij slechts hun eigen begeerten
volgen. En wie dwaalt
meer dan hij die zijn eigen neigingen volgt zonder de leiding van Allah?
Voorwaar, Allah leidt de
onrechtvaardige mensen niet.
51. En Wij hebben inderdaad het Woord voortdurend aan hen nedergezonden opdat
zij er lering uit
mogen trekken.
52. Zij aan wie Wij het Boek voordien gaven, geloven er in.
53. En als het aan hen is voorgedragen, zeggen zij: “Wij geloven er in.
Voorwaar, het is de Waarheid
van onze Heer. Inderdaad, wij hadden ons zelf reeds onderworpen.”
54. Hun beloning zal hun tweemaal worden gegeven want zij zijn standvastig
geweest en omdat zij het
kwade met het goede weren, en mededelen van hetgeen waarmee Wij hen hebben
voorzien.
55. Wanneer zij ijdele gesprekken horen, wenden zij zich er van af en zeggen:
“Aan ons onze werken en
aan u uw werken. Vrede zij met u. Wij zoeken de onwetenden niet.”
56. Waarlijk, gij zult hen die gij wilt niet kunnen leiden, maar Allah leidt wie
Hij wil; en Hij kent hen het
beste die geleid willen worden.
57. En zij (de bewoners van Mekka) zeggen: “Als wij de leiding met u zouden
volgen, zouden wij van
ons land worden weggevoerd.” Hebben Wij voor hen geen veilig heiligdom opgericht
waarheen allerlei
vruchten worden gebracht als een voorziening van Ons? Maar de meesten onder hen
begrijpen het niet.”
58. En hoeveel steden hebben Wij niet vernietigd die trots waren op hun middelen
van bestaan! En
ginds waren hun woonplaatsen die tot op enkele na niet meer bewoond zijn
geworden. En Wij zijn het Die de
erfgenamen werden.
59. En uw Heer is niet zo, dat Hij steden vernietigt, voordat Hij in de
hoofdstad een boodschapper heeft
verwekt die hun Ons woord verkondigt; noch verwoesten Wij steden tenzij de
bewoners er van
onrechtvaardig zijn.
60. En wat u gegeven is dient slechts als middel van bestaan voor het
tegenwoordige leven en ter
versiering er van; en hetgeen bij Allah is, is beter en van langere duur. Wilt
gij dit niet begrijpen?
61. Staat hij aan wie Wij een goede belofte hebben gedaan, die hij (vervuld) zal
zien, gelijk met degenen,
die Wij van de goederen dezer wereld hebben gegeven en zal hij dan op de Dag der
Opstanding naar de hel
worden gebracht?
62. En op die Dag zal God hen roepen en zeggen: “Waar zijn Mijn deelgenoten die
gij u beweerdet te
zijn?”
63. Zij, tegen wie het Woord van kracht zal worden, zullen zeggen: “Onze Heer,
dit zijn degenen die wij
deden dwalen. Wij deden hen dwalen zoals wij dwaalden. Wij betuigen onze
onschuld aan U. Wij waren het
niet die zij aanbaden.”
64. En er zal worden gezegd: “Roept uw afgoden aan.” En zij zullen hen aanroepen
maar deze zullen hen
niet horen. Terwijl zij de straf zullen zien. Hadden zij slechts de leiding
gevolgd!
65. En op die Dag zal Hij tot hen roepen en zeggen: “Welk antwoord gaaft gij
(aan Onze)
boodschappers?”
66. Dan zullen alle uitvluchten op die Dag voor hen duister worden en zij zullen
elkander niet kunnen
vragen.
67. Maar hij, die berouw heeft, gelooft en goed doet, zal waarschijnlijk tot de
geslaagden behoren.
68. Uw Heer schept en kiest wat Hij wil, zij (de afgoden) hebben geen keuze.
Glorie zij Allah en verheven
is Hij boven alles wat zij met Hem vereenzelvigen.
69. En uw Heer weet wat hun harten verbergen en wat zij openbaren.
70. En Hij is Allah; er is geen God naast Hem. Aan Hem behoort alle roem in deze
wereld en in het
Hiernamaals. Van Hem is het gebod en tot Hem zult gij worden teruggebracht.
71. Zeg: “Vertelt mij, als Allah de nacht over u doet voortduren tot de Dag der
Opstanding, welke God
is er naast Allah die u een licht kan brengen? Wilt gij dan niet luisteren?”
72. Zeg: “Vertelt mij, als Allah de dag voor u doet voortduren tot de Dag der
Opstanding welke God is
er dan naast Allah die u een nacht kan brengen waarin gij kunt rusten? Wilt gij
dat niet inzien?”
73. Het is door Zijn barmhartigheid dat Hij nacht en dag voor u heeft ingesteld
opdat gij er in moogt
rusten en naar Zijn overvloed moogt uitzien, en opdat gij dankbaar moogt zijn.
74. Gedenkt de dag waarop Hij hen zal oproepen en zeggen: “Waar zijn Mijn
mededingers, die gij u
placht te verbeelden?”
75. En Wij zullen uit elk volk een getuige nemen en Wij zullen zeggen: “Brengt
uw bewijs.” Dan zullen
zij weten dat de Waarheid aan Allah behoort. En hetgeen zij plachten te
verzinnen zal mislukken.
76. Korach behoorde voorwaar tot het volk van Mozes, maar hij gedroeg zich
aanmatigend tegenover
hen. En Wij hadden hem zoveel schatten gegeven dat zijn sleutels zeker een last
waren geweest voor een
groep sterke mannen. Toen zijn volk tot hem zeide: “Poch niet, want Allah houdt
niet van degenen die
pochen.
77. Maar zoek door hetgeen Allah u heeft gegeven het tehuis van het Hiernamaals;
en vergeet uw deel
aan de wereld niet, en doe goed (aan anderen) zoals Allah u goed gedaan heeft;
en schep geen wanorde op
aarde, want Allah heeft hen, die onheil stichten, niet lief.”
78. Hij antuoordde: “Mij werd het alleen door mijn kennis gegeven.” Wist hij
niet dat Allah vòòr hem
vele geslachten had vernietigd die machtiger waren dan hij en groter in aantal?
En de schuldigen worden
niet gevraagd omtrent hun zonden.
79. Hij bleef verschijnen voor zijn volk met pracht en praal. Zij, die het leven
dezer wereld wensten,
zeiden: “O, ware ons hetzelfde gegeven als Korach. Waarlijk, hij is bezitter van
een groot fortuin.”
80. Maar zij, aan wie kennis was gegeven, zeiden: “Wee u, de beloning van Allah
is beter voor degenen
die geloven en goede werken doen; en het zal niemand worden geschonken behalve
hun die geduldig zijn.”
81. Dan deden Wij hem en zijn huis in de aarde verzinken; en hij had geen partij
om hem tegen Allah te
helpen noch kon hij zich verdedigen.
82. En zij, die zijn plaats de vorige dag hadden begeerd, begonnen (de volgende
dag) te zeggen: “O
wee, Allah vergroot en verkleint de voorziening voor wie Hij wil van Zijn
dienaren. Indien Allah ons niet
genadig was geweest zou Hij ons ook in de aarde hebben doen verzinken. Wee, de
ondankbaren slagen
nooit.”
83. Daar is het tehuis van het Hiernamaals! Wij geven het degenen die op aarde
geen zelfverheffing
wensen, noch wanorde stichten, en het einde is voor de godvruchtigen.
84. Zij die goed doen worden er beter voor beloond, maar zij die kwaad doen,
worden slechts vergolden
naar datgene wat zij deden.
85. Voorwaar, Hij, Die de verkondiging van de Koran u oplegde, zal u tot de
plaats van terugkeer
brengen. Zeg: “Mijn Heer weet het beste wie de ware leiding heeft gebracht en
wie op een openlijk
dwaalspoor is.”
86. En gij hadt niet verwacht dat het Boek (de Koran) aan u zou worden
geopenbaard; maar het is een
barmhartigheid van uw Heer; wees daarom nooit een ondersteuner der ongelovigen.
87. En laten zij u niet afwenden van de woorden van Allah nadat zij tot u zijn
nedergezonden; en roep
anderen tot uw Heer, en behoor niet tot de afgodendienaren.
88. En roep naast Allah geen andere God aan. Er is geen God naast Hem. Alles is
vergankelijk behalve
Zijn Aangezieht. Aan Hem is de heerschappij en tot Hem zult glg worden
teruggebracht.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem.
2. Denken de mensen dat zij (met rust) zullen worden gelaten, alleen omdat zij
zeggen: “Wij geloven”
zonder dat zij zullen worden beproefd?
3. Wij beproefden degenen die vòòr hen waren. Daarom zal Allah ook hen die
waarachtig zijn,
onderscheiden en de leugenaars kenbaar maken.
4. Of denken zij, die slechte daden doen, dat zij Ons zullen ontsnappen? Hun
oordeel is verkeerd.
5. Wie de ontmoeting met Allah verwacht (wete dat) Allah’s vastgestelde tijd
gewis komt. En Hij is de
Alhorende, de Alwetende.
6. En wie streeft, streeft slechts voor zichzelf; want Allah is Onafhankelijk
van alle werelden.
7. Waarlijk Wij zullen de fouten dergenen die geloven en goede daden verrichten
bedekken en hun de
beste beloning geven voor wat zij deden.
8. En Wij hebben de mens geboden zijn ouders goed te doen; en indien zij
trachten u er toe te brengen
dat gij iets met Mij vereenzelvigt waarvan gij geen kennis hebt, gehoorzaam hen
dan niet. Tot Mij is uw
terugkeer, en Ik zal u vertellen wat gij deedt.
9. En zij die geloven en goede werken doen, hen zullen Wij zeker onder de
rechtevaardigen toelaten.
10. Onder de mensen zijn er die zeggen: “Wij geloven in Allah”, maar als zij
vervolgd worden om Allah’s
zaak, zien zij de vervolging van de mens als een straf van Allah. Maar als hulp
van uw Heer komt, zeggen zij:
“Voorzeker, wij waren met U.” Weet Allah niet het best wat in het innerlijk
aller schepselen is?
11. Allah zal de gelovigen zeker onderscheiden en Hij zal de huichelaars gewis
kenbaar maken.
12. En de ongelovigen zeggen tot de gelovigen: “Volgt onze weg, wij zullen uw
zonden dragen.” Doch
zij kunnen niets van hun zonden dragen. Zij zijn zeker leugenaars.
13. Voorzeker zij zullen hun eigen last dragen en andere last buiten hun eigen
last. En waarlijk zij zullen
op de Dag der Opstanding worden ondervraagd over hetgeen zij plachten te
verzinnen.
14. Voorwaar, Wij zonden Noach tot zijn volk, en hij verbleef onder hen duizend
jaar op vijftig jaar na.
En de zondvloed achterhaalde hen terwijl zij onrechtvaardig waren.
15. Maar Wij redden hem en de deelgenoten der ark, en Wij maakten dit tot een
teken voor alle
volkeren.
16. En Wij zonden Abraham, en hij zeide tot zijn volk: “Aanbid Allah en vrees
Hem. Dat zal voor u het
beste zijn indien gij het begrijpt.”
17. “Gij aanbidt naast Allah slechts afgoden en gij verzint leugens. Zij die gij
naast Allah aanbidt
hebben geen macht over uw onderhoud. Zoekt daarom levensonderhoud van Allah en
aanbidt Hem en
weest Hem dankbaar want tot Hem zult gij worden teruggebracht.”
18. En als gij verloochent, andere geslachten vòòr u verloochenden ook. En op de
boodschapper rust
slechts de duidelijke overbrenging (van de boodschap).
19. Zien zij niet hoe Allah de schepping verwekt, en daarna herhaalt? Dat is
zeker gemakkelijk voor
Allah.
20. Zeg: “Trek op aarde rond en zie hoe Allah de schepping begint en daarna de
latere schepping
verwekt.” Waarlijk, Allah heeft macht over alle dingen.
21. Hij straft wie Hij wil en Hij toont barmhartigheid aan wie Hem behaagt en
tot Hem zult gij worden
teruggebracht.
22. Nimmer kunt gij de plannen van Allah in de hemel of op aarde verijdelen;
noch hebt gij een enkele
vriend of helper naast Allah.”
23. Zij, die in de tekenen van Allah en de ontmoeting met Hem niet geloven,
wanhopen aan Zijn
barmhartigheid; dezen zullen een smartelijke straf ontvangen.
24. Het antwoord van zijn volk was slechts: “Doodt of verbrandt hem.” Maar Allah
redde hem van het
vuur. Daarin zijn zeker tekenen voor een volk dat wil geloven.
25. Hij (Abraham) zeide: “Gij hebt naast Allah slechts afgoden voor u gekozen
terwille van vriendschap
onder elkander in het tegenwoordige leven. Doch op de Dag der Opstanding zult
gij elkander verwerpen, en
elkander vervloeken. En uw tehuis zal het Vuur zijn; en gij zult geen helper
hebben.”
26. En Lot geloofde in hem. Abraham zeide: “Ik vlucht naar mijn Heer; want Hij
is de Almachtige, de
Alwijze.”
27. En Wij gaven hem Izaak en Jacob, en Wij plaatsten het profetenambt en het
Boek onder zijn
nageslacht, en Wij gaven hem zijn beloning in dit leven en in het Hiernamaals
zal hij zeker tot de
rechtvaardigen behoren.
28. En toen Lot tot zijn volk zeide: “Gij verricht een gruweldaad die niemand
onder het mensdom ooit
vòòr u heeft begaan.
29. Nadert gij mannen met wellust en rooft gij op de weg, en begaat gij zelfs
gruweldaden in uw
bijeenkomsten?” Maar het antwoord van zijn volk was niet anders dan dat zij
zeiden: “Breng de straf van
Allah over ons als gij de waarheid spreekt.”
30. Hij (Lot) zeide: “Help mij mijn Heer, tegen het volk dat onheil sticht.”
31. En toen onze boodschappers Abraham het nieuws brachten, zeiden zij: “Wij
willen het volk dezer
stad vernietigen; want haar inwoners zijn onrechtvaardigen.”
32. Hij zeide: “Maar Lot is daar.” Zij zeiden: “Wij weten wel wie daar woont.
Wij zullen hem en zijn
familie sparen, behalve zijn vrouw, die achter zal blijven.”
33. En toen Onze boodschappers tot Lot kwamen was hij verdrietig wegens hen en
voelde zich
daardoor in moeilijkheid. En zij zeiden: “Vrees niet, noch treur. Voorzeker, wij
zullen u en uw familie redden,
behalve uw vrouw die tot de achterblijvenden behoort.
34. Wij zullen gewis een straf van de hemel op de bewoners dezer stad
nederzenden, wegens hun
overtredingen.”
35. En Wij lieten hier een duidelijk teken achter voor een volk, dat begrijpt.
36. En tot Midian, (zonden Wij) hun broeder Shoaib, die zeide: “O mijn volk,
dien Allah en vrees de
laatste dag en wandel niet op aarde onheil stichtende.”
37. Maar zij verloochenden hem. Daarom overviel hen een hevige aardbeving en zij
lagen in hun huizen
plat tegen de grond.
38. En (Wij vernietigden) ook de Aad en de Samoed; en dit kunt gij aan hun
woonplaatsen duidelijk
zien. Satan deed hun daden hun goed voorkomen, en weerhield hen van het pad
ofschoon zij het duidelijk
konden zien.
39. Wij vernietigden eveneens Korach en Pharao en Hamaan. Mozes kwam tot hen met
duidelijke
tekenen, maar zij handelden hoogmoedig op aarde; toch konden zij Ons niet
ontsnappen.
40. Zo grepen Wij iedereen om zijn zonden en onder hen waren er, die een rukwind
achterhaalde, en
onder hen waren er die de aardbeving overviel, en onder hen waren er die Wij in
de aarde deden verzinken,
en onder hen waren er die Wij deden verdrinken. Allah was het niet, die hen
onrecht aandeed, maar zij
handelden onrechtvaardig jegens zichzelf.
41. De gelijkenis van hen, die helpers verkiezen naast Allah, is als de
gelijkenis van de spin die zich een
huis maakt: en het zwakste der huizen is zeker het huis van de spin, als zij het
slechts wisten!
42. Voorwaar, Allah weet wat zij naast Hem aanroepen: en Hij is de Almachtige,
de Alwijze.
43. En dit zijn gelijkenissen die Wij voor de mensen geven, maar alleen zij die
kennis bezitten begrijpen
ze.
44. Allah schiep de hemelen en de aarde in waarheid Daarin is zeker een teken
voor hen die willen
geloven.
45. Verkondig hetgeen u in het Boek is geopenbaard, en onderhoud uw gebed.
Voorwaar, het gebed
weerhoudt van ondeugd en kwaad. En Allah gedachtig te zijn is inderdaad het
hoogste. Allah weet wat gij
doet.
46. En twist met de mensen van het Boek slechts op de goede wijze; doch zeg
tegen de
onrechtvaardigen: “Wij geloven in hetgeen ons is geopenbaard en hetgeen u is
geopenbaard; en onze God
en uw God is Eén; en aan Hem onderwerpen wij ons.”
47. En aldus hebben Wij u het Boek nedergezonden en zij wie Wij het Boek hebben
gegeven geloven
daarin; en ook onder de (Mekkanen) zijn er die er in geloven. En het zijn alleen
de ondankbaren die Onze
tekenen verwerpen.
48. En voordien placht gij geen boek te lezen, noch met uw rechter hand te
schrijven anders zouden de
leugenaars aan de (echtheid) ervan hebben kunnen twijfelen.
49. Neen, het zijn duidelijke tekonen in het hart van hen aan wie kennis is
gegeven. En alleen de
onrechtvaardigen verwerpen Onze tekenen.
50. Toch zeggen zij: “Waarom zijn hem geen tekenen van zijn Heer nedergezonden?”
Zeg: “De tekenen
zijn bij Allah alleen, en ik ben slechts een duidelijke waarschuwer.”
51. Is het niet genoeg voor hen dat Wij u het Boek hebben geopenbaard dat aan
hen wordt
voorgelezen? Voorwaar, hierin is barmhartigheid en aanzien voor een volk dat
gelooft.
52. Zeg, “Allah is voldoende als Getuige tussen u en mij. Hij weet alles wat in
de hemelen en op aarde
is. Zij die in de leugen geloven en Allah verwerpen zijn de verliezers.”
53. Zij vragen u de straf te verhaasten; en indien er geen termijn was genoemd
zou de straf reeds over
hen zijn gekomen; toch zal deze hen zeker onverwachts overvallen terwijl zij het
niet voorzien.
54. Zij vragen u de straf te verhaasten; maar waarlijk de hel zal de ongelovigen
omringen.
55. Op de Dag waarop de straf hen zal overweldigen van boven en van onder hun
voeten, zal Hij
zeggen: “Ondergaat wat gij hebt bedreven.”
56. O Mijn gelovige dienaren Mijn aarde is uitgestrekt, aanbidt derhalve Mij
alleen.
57. Elk mens moet de dood ondergaan, daarna zult gij tot Ons worden
teruggebracht.
58. Zij, die geloven en goede werken doen, hen zullen Wij zeker huisvesten in
verheven woningen van
het paradijs waarin rivieren stromen. Zij zullen er in vertoeven. Hoe
voortreffelijk is de beloning dergenen die
goed doen.
59. Die standvastig zijn, en hun vertrauwen in hun Heer stellen.
60. En hoeveel dieren zijn er die hun eigen onderhoud niet meedragen! Allah
zorgt voor hen en voor u,
en Hij is de Alhorende, de Alwetende.
61. En als gij hen vraagt: “Wie heeft de hemelen en de aarde geschapen, en de
zon en de maan in dienst
gesteld?” zullen zij gewis zeggen, “Allah”. Hoe worden zij dan (van het goede
pad) afgewend?
62. Allah vergroot en bekrimpt het levensonderhoud voor wie Hij wil van Zijn
dienaren. Voorzeker,
Allah heeft kennis van alle dingen.
63. En als gij hun vraagt: “Wie zendt water uit de hemel neder en geeft er leven
door aan de aarde na
haar dood?”, zullen zij gewis zeggen: “Allah”. Zeg: “Alle roem behoort aan
Allah.” Maar de meesten hunner
begrijpen het niet.
64. Het tegenwoordige leven is niets dan een leeg vermaak en een spel, maar het
tehuis van het
Hiernamaals, dat is het werkelijke Leven, als zij dit slechts konden begrijpen!
65. En wanneer zij aan boord van een schip gaan, roepen zij Allah aan, oprecht
zijnde in
gehoorzaamheid aan Hem. Maar wanneer Hij hen veilig aan wal brengt, zie, zij
schrijven deelgenoten aan
Hem toe.
66. Zodat zij datgene, wat Wij hun hebben geschonken verloochenen en zich
vermaken. Maar zij zullen
het weldra te weten komen.
67. Hebben zij niet gezien, dat Wij een veilig Heiligdom (Makka) hebben gemaakt,
terwijl overal om hen
heen mensen worden weggerukt? Geloven zij dan aan een leugen en ontkennen zij de
gunsten van Allah?
68. En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen verzint over Allah, of de
Waarheid verloochent
wanneer zij tot hem komt? Is er geen woning in de hel voor de ongelovigen?
69. En zij, die naar Ons streven, – Wij zullen hen zeker op Onze wegen leiden.
Voorwaar, Allah is met hen
die goed doen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem.
2. De Romeinen zijn verslagen
3. In het laagst gelegen land, maar zij zullen na hun nederlaag zeker
overwinnen,
4. Binnen een negental jaren – van Allah is het gebod daarvòòr en daarna – en op
die Dag zullen de
gelovigen zich verheugen
5. In de hulp van Allah, Hij helpt wie Hij wil; en Hij is de Almachtige, de
Genadige.
6. (Dit is) Allah’s Belofte; Allah breekt zijn Belofte niet, maar de meeste
mensen beseffen dit niet;
7. Zij kennen slechts de schijn van het wereldse leven, en zij zijn zorgeloos
over het Hiernamaals.
8. Hebben zij over zichzelf niet nagedacht? Allah heeft de hemelen en de aarde
en alles wat daartussen
is niet geschapen, dan in waarheid en voor een vastgestelde tijd. Toch geloven
velen onder de mensen niet
in de ontmoeting met hun Heer.
9. Hebben zij niet op aarde gereisd, zodat zij mochten zien hoe het einde was
van degenen die vòòr
hen waren? Zij waren sterker in macht dan dezen, zij maakten het land vruchtbaar
en bebouwden het, meer
dan dezen het deden. En hun boodschappers kwamen tot hen met duidelijke tekenen.
En Allah was het niet
Die hun onrecht aandeed, maar zij waren het die hun eigen ziel onrecht aandeden.
10. Dan was het einde bitter voor hen die kwaad deden, omdat zij de tekenen van
Allah loochenden, en
er over spotten.
11. Allah brengt de schepping teweeg; dan herhaalt Hij haar; daarna zult gij tot
Hem worden
teruggebracht.
12. En de Dag, waarop het Uur zal komen, zullen de schuldigen wanhopig worden.
13. Geen hunner afgoden zal voor hen een bemiddelaar zijn; en zij zullen hun
afgoderij verwerpen.
14. Op de Dag, waarop het Uur zal komen, zullen zij worden gescheiden.
15. Dan zullen zij die geloven en goede werken verrichtten in een tuin gelukkig
worden.
16. Maar zij die niet geloofden en Onze tekenen en de ontmoeting in het
Hiernamaals verwierpen, zullen
voor straf te staan komen.
17. Glorie zij Allah, wanneer gij de avond ingaat en wanneer gij de ochtend
ingaat –
18. En aan Hem behoort alle roem in de hemelen en op aarde – bij nacht en des
daags.
19. Hij brengt de levenden uit de doden voort en Hij brengt de doden uit de
levenden voort; en Hij
geeft de aarde leven na haar dood, en evenzo zult gij worden voortgebracht.
20. En tot Zijn tekenen behoort, dat Hij u uit stof schiep; en ziet! gij zijt
mensen die zich kunnen
verspreiden.
21. En dit is onder Zijn tekenen, dat Hij uit uw midden echtgenoten voor u
schiep, opdat gij er rust in
moogt vinden, en Hij heeft liefde en tederheid onder u geplaatst. Daarin zijn
zeker tekenen voor een volk, dat
nadenkt.
22. En tot Zijn tekenen behoort ook de schepping der hemelen en der aarde, en de
verscheidenheid van
uw talen en (huids) – kleuren. En dit zijn voorzeker tekenen voor degenen, die
willen begrijpen.
23. En tot Zijn tekenen behoort uw slapen ’s nachts en uw zoeken naar Zijn
overvloed overdag. Daarin
zijn zeker tekenen voor een volk, dat luistert.
24. En tot Zijn tekenen behoort eveneens dat Hij u de bliksem toont als vrees en
hoop. En dat Hij water
uit de hemel nederzendt waarmede hij de aarde doet herleven na haar dood. Hierin
zijn zeker tekenen voor
een volk, dat wil begrijpen.
25. En dit is onder Zijn tekenen, dat de hemelen en de aarde in stand blijven
door Zijn gebod. Dan,
wanneer Hij u eenmaal van de aarde zal roepen, ziet! zult gij gaan.
26. En aan Hem behoort een ieder, die in de hemelen en op aarde is; allen zijn
Hem gehoorzaam.
27. En Hij is het, Die de schepping voortbrengt en haar daarna herhaalt, dit is
gemakkelijk voor Hem. En
voor Hem zijn de verhevenste attributen in de hemelen en op aarde, en Hij is de
Almachtige, de Alwijze.
28. Hij geeft een gelijkenis uit uzelf. Hebt gij onder uw ondergeschikten
deelgenoten in hetgeen
waarvan Wij u hebben voorzien, zodat gij dienaangaande gelijken wordt en vreest
gij hen, zoals gij elkander
vreest? – Zo leggen Wij de tekenen uit aan een volk dat begrijpt.
29. Neen, de onrechtvaardigen volgen hun eigen neigingen zonder enige kennis. En
wie kan hen leiden,
die Allah liet dwalen? Voor hen zullen er geen helpers zijn.
30. Daarom, richt uw aangezicht oprecht tot de (ware) godsdienst, overeenkomstig
de natuur naar welke
Allah de mensen heeft geschapen. – De schepping van Allah kent geen verandering.
– Dat is het ware geloof.
Maar de meeste mensen weten het niet. –
31. U tot Hem bekerende, vreest Hem en leeft het gebed na, en behoort niet tot
de afgodendienaren.
32. Noch tot degenen die hun godsdienst verdelen en secten vormen, terwijl elke
partij zich verheugt in
wat zij heeft.
33. En als een ramp over de mensen komt roepen zij hun Heer aan, zich tot Hem
bekerende; en als Hij
hen van Zijn barmhartigheid heeft doen smaken, ziet! dan schrijft een gedeelte
hunner aan hun Heer
medegoden toe.
34. Zodat zij ondankbaar worden voor hetgeen Wij hun hebben geschonken. Vermaakt
u dan voor een
wijle, maar gij zult het weldra te weten komen.
35. Hebben Wij enig gezag tot hen nedergezonden, dat spreekt over hetgeen zij
met Hem
vereenzelvigen?
36. En wanneer Wij de mensen barmhartigheid doen smaken, verheugen zij zich
daarin; maar als een
kwaad hen overkomt door hun eigen werken, ziet! dan wanhopen zij.
37. Hebben zij niet ingezien, dat Allah de voorziening vergroot en bekrimpt voor
wie Hij wil? Daarin zijn
waarlijk tekenen voor een volk dat wil geloven.
38. Geeft, de verwanten, de behoeftigen, de reiziger wat hun toekomt. Dat is het
beste voor degenen die
het Aangezicht van Allah zoeken, dezen zijn het die zullen slagen.
39. Wat gij ook uitleent met rente opdat het moge toenemen door hetgeen andere
(mensen) bezitten; het
neemt niet toe bij Allah; maar wat gij in Zakaat geeft, Allah’s welbehagen
zoekend, dezen zullen hun bezit
vermeerderd zien.
40. Hij is Allah, Die u schept en dan voor u zorgt en daarna doet Hij u sterven
en dan zal Hij u doen
herleven. Is er een onder uw afgoden, die iets dergelijks kan doen? Heilig is
Hij en verheven boven hetgeen
zij (met Hem) vereenzelvigen.
41. Verderf is gekomen over land en zee door hetgeen de handen der mensen hebden
gewrocht, zodat
Hij hen een gedeelte van hun daden zou doen smaken, opdat zij zich bekeren.
42. Zeg: “Reist op aarde en ziet hoe het einde was van degenen die voordien
waren. De meesten hunner
waren afgodendienaren.”
43. Richt uw aaneezicht tot de juiste godsdienst, voordat de Dag komt, die door
niemand afgewend kan
worden buiten Allah. Op die Dag zal het mensdom worden gescheiden.
44. Hij die verwerpt, zijn ongeloof zal tegen hem zijn, en zij die goede daden
verrichten, bereiden dit
voor hun eigen ziel.
45. Opdat Hij hen, die geloven en goede werken doen, moge belonen uit Zijn
overvloed. Voorzeker, Hij
heeft de ongelovigen niet lief.
46. En één onder Zijn tekenen is dat Hij de winden met blijde vooruitzichten
zendt, opdat Hij u Zijn
genade moge doen smaken, en opdat de schepen op Zijn gebod mogen varen, opdat
gij moogt zoeken naar
Zijn overvloed en opdat gij dankbaar zult zijn.
47. Waarlijk, Wij zonden boodschappers vòòr u naar hun volkeren. Zij brachten
hun duidelijke
bewijzen. Dan straften Wij degenen die zondigden. En het was Onze plicht de
gelovigen te helpen.
48. Hij is Allah, Die de winden zendt welke de wolken doen oprijzen. Dan
verspreidt Hij ze in de lucht
zoals Hij wil, dan hoopt Hij ze laag boven laag op en gij ziet regen uit hun
midden stromen. En wanneer Hij
deze doet vallen op wie van Zijn dienaren Hij wil, ziet! verheugen zij zich.
49. Ofschoon zij voordien, voordat hij (de regen) over hen was nedergezonden,
vertwijfelden.
50. Beschouw daarom de kentekenen van Allah’s barmhartigheid: hoe Hij de aarde
doet herleven na
haar dood. Voorwaar, Dezelfde zal de doden opwekken; Hij heeft macht over alle
dingen.
51. En indien Wij een (droge) wind hadden gezonden en zij de aarde zagen geel
worden, zouden zij
daarna zeker ondankbaarheid hebben betoond.
52. En gij kunt de doden niet doen horen, noch kunt gij de doven de roep doen
horen wanneer zij u hun
rug toekeren,
53. Noch kunt gij de blinden uit hun dwaling leiden. Gij kunt slechts diegene
doen horen die in Onze
tekenen zouden willen geloven, zodat zij zich onderwerpen.
54. Het is Allah, Die u in een staat van zwakheid schept, dan na de zwakte
kracht geeft en na de kracht
(weer) zwakte en ouderdom. Hij schept wat Hij wil. Hij is de Alwetende, de
Almachtige.
55. De Dag waarop het Uur zal komen zullen de schuldigen zweren, dat zij slechts
een uur hebben
geleefd – zo werden zij bedrogen.
56. Maar zij wie wijsheid en geloof was gegeven, zullen zeggen: “Volgens het
Boek van Allah zijt gij
inderdaad tot de Dag der Opstanding gebleven. En dit is de Dag der Opstanding,
maar gij wist het niet.”
57. Daarom zullen de uitvluchten op die Dag de onrechtvaardigen niet baten; noch
zal hun
verontschuldiging worden aangenomen.
58. Waarlijk, Wij hebben in deze Koran allerlei gelijkenissen voor de mensen
gegeven; voorzeker, als gij
hun een teken brengt, zullen de ongelovigen zeggen: “Gij zijt slechts
leugenaars.”
59. Zo verzegelt Allah het hart van hen, die niet willen weten.
60. Wees geduldig voorzeker, de Belofte van Allah is waar; en laat hen die geen
zekerheid hebben u
niet doen wankelen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem.
2. Dit zijn verzen van het Boek vol van Wijsheid.
3. Een leiding en een genade voor de goeden.
4. Zij, die het Gebed naleven en de Zakaat betalen, en die in het Hiernamaals
vast geloven,
5. Zij zijn het, die de leiding van hun Heer volgen, en zij zullen slagen.
6. En onder de mensen is iemand die door ijdele praatjes zonder kennis (anderen)
van Allah’s pad wil
doen afdwalen en er mee de spot drijft; voor zulken zal er een vernederende
straf zijn.
7. En wanneer Onze woorden aan hem worden voorgedragen, wendt hij zich
verachtelijk af alsof hij ze
niet hoorde en zijn oren verstopt waren. Kondig hem daarom een pijnlijke straf
aan.
8. Voorzeker, die geloven en goede werken doen, zullen gezegende tuinen hebben,
9. Waarin zij zullen vertoeven, zo is Allah’s Belofte; Hij is de Almachtige, de
Alwijze.
10. Hij heeft de hemelen geschapen zonder enige voor u zichtbare pilaren en Hij
heeft op aarde hechte
bergen gemaakt opdat zij niet beven met u, en Hij heeft er allerlei dieren over
verspreid. Wij hebben water uit
de wolken nedergezonden en hebben allerlei edele soorten daarin (de aarde) doen
groeien.
11. Dit is de Schepping van Allah. Toont mij nu wat degenen hebben geschapen die
naast Hem
(worden gesteld). Neen, de onrechtvaardigen verkeren klaarblijkelijk in dwaling.
12. En Wij schonken wijsheid aan Loqmaan, zeggende: “Wees Allah dankbaar, want
hij die dankbaar is,
is dankbaar voor zichzelf, en die ondankbaar is: Allah is Zichzelf-genoeg,
Geprezen.
13. Toen Loqmaan tot zijn zoon, terwijl hij hem raad gaf, zeide: “O mijn lieve
zoon, ken geen medegoden
aan Allah toe; afgoderij is inderdaad een grote ongerechtigheid.”
14. Wij hebhen de mens op het hart gedrukt betreffende zijn ouders, zijn moeder
droeg hem in zwakte
op zwakte, en zijn zogen nam twee jaren in beslag. Zeg Mij en uw ouders dank,
tot Mij is de terugkeer.
15. Maar indien (uw ouders) trachten u iets met Mij te doen vereenzelvigen,
waarvan gij geen kennis
hebt, gehoorzaam hen niet. Doch leef met hen samen in de wereld op een
behoorlijke wijze en volg de weg
van hem die zich tot Mij richt. Dan zult gij tot Mij terugkeren en Ik zal u
inlichten over hetgeen gij deedt. –
16. “O mijn lieve zoon! Al zou het het gewicht van een mosterdzaadje zijn, en al
zou het zich in een rots
bevinden of in de hemelen of op aarde, Allah zal het zeker openbaar maken.
Voorwaar, Allah is
Aldoordringend, Alkennend.
17. O mijn lieve zoon, verricht het gebed en beveel het goede aan en verbied het
kwade en verdraag
geduldig wat u ook overkome. Dit is een ernstige zaak.
18. En keer uw gelaat niet (in verachting) van de mensen af noch wandel in
hoogmoed op aarde; want
Allah heeft de hoogmoedige noch de pocher lief.
19. En loop met gewone stap en verzacht uw stem; want de meest onaangename stem
is het gebalk van
een ezel.”
20. Hebt gij niet gezien, dat Allah alles wat in de hemelen en op aarde is in uw
dienst heeft gesteld en
Zijn gunsten rijkelijk aan u heeft geschonken, zowel uiterlijk als innerlijk? En
onder de mensen zijn er, die
over Allah twisten, zonder kennis of enige leiding of een verlichtend Boek.
21. En als er tot hen wordt gezegd: “Volgt hetgeen Allah heeft geopenbaard,”
zeggen zij: “Neen, wij
zullen datgene volgen wat wij onze vaderen zagen volgen.” Zelfs al zou Satan hen
tot de straf van het
branden hebben uitgenodigd?
22. Maar hij, die zich aan Allah onderwerpt en het goede doet, heeft inderdaad
een sterk houvast
gegrepen. Bij Allah rust het einde aller dingen.
23. En zij die niet geloven, laat hun ongeloof u niet verdrieten. Tot Ons zullen
zij wederkeren en Wij
zullen hen inlichten over wat zij deden; Allah weet heel goed wat in hun
innerlijk is.
24. Wij zullen hen voor een poosje zich laten vermaken; daarna zullen Wij hen
tot een strenge straf
voortdrijven.
25. En als gij hun vraagt: “Wie schiep de hemelen en de aarde?” zullen zij gewis
antwoorden: “Allah”.
Zeg: “Alle roem behoort aan Allah.” Maar de meesten hunner weten het niet.
26. Aan Allah behoort al hetgeen in de hemelen en op aarde is, voorzeker Allah
is Zichzelf-genoeg,
Geprezen.
27. En als alle bomen op aarde pennen waren en de oceaan, met nog zeven oceanen
aangevuld (inkt
was), de woorden van Allah zouden niet kunnen worden uitgeput. Voorwaar, Allah
is Almachtig, Alwijs.
28. O mensen uw Schepping en uw Opstanding zijn slechts als die van een enkele
ziel. Voorwaar, Allah
is Alhorend, Alziende.
29. Hebt gij niet gezien, dat Allah de nacht in de dag doet overgaan en de dag
in de nacht en dat hij de
zon en de maan in dienst heeft gesteld? Elk loopt voor een vastgestelde tijd;
Allah is goed op de hoogte van
hetgeen gij doet.
30. Dit is omdat Allah de Waarheid en wat zij naast Hem aanroepen vals is, en
omdat Allah de
Verhevene, de Grote is.
31. Hebt gij niet gezien, dat de schepen op zee varen door de gunst van Allah,
opdat Hij u Zijn tekenen
moge tonen? Voorzeker daarin zijn tekenen voor een ieder, die geduldig en
dankbaar is.
32. En wanneer de golven hen als schaduwen omhullen, roepen zij Allah oprecht
zijnde in
gehoorzaamheid aan; maar wanneer Hij hen veilig aan land brengt, volgen slechts
enigen hunner de rechte
weg. En niemand verloochent Onze tekenen behalve de trouweloze, de ondankbare.
33. O mensen, vreest uw Heer, en ducht de Dag waarop geen vader zijn zoon iets
zal baten, noch de
zoon zijn vader van enig nut zal kunnen zijn. Allah’s belofte is zeker waar.
Laat daarom het wereldse leven u
niet misleiden, noch laat de Verleider u omtrent Allah bedriegen.
34. Voorwaar, Allah alleen bezit de kennis van het Uur. Hij zendt de regen neder
en Hij weet wat zich in
de baarmoeder bevindt. Geen ziel weet wat zij morgen zal doen, en geen ziel weet
in welk land zij zal sterven.
Voorwaar, Allah is Alwetend, Alkennend.
32. De Aanbidding (As-Sadjdah)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alif Laam Miem.
2. De openbaring van het Boek is zonder twijfel van de Heer der Werelden.
3. Zeggen zij: “Hij heeft het verzonnen?” Neen, het is de Waarheid van uw Heer,
opdat gij een volk
moogt waarschuwen onder hetwelk vòòr u geen waarschuwer is geweest, opdat zij
geleid mogen worden.
4. Allah is het, Die de hemelen en de aarde en hetgeen er tussen is in zes dagen
schiep; daarna zette
Hij Zich op de Troon. Gij hebt geen helper of bemiddelaar buiten Hem. Wilt gij
dan geen lering (hieruit)
trekken?
5. Hij ordent het bestel van de hemel tot de aarde, daarna zal deze tot Hem
opstijgen in een dag,
waarvan de duur naar uw berekening duizend jaar is.
6. Alzo is de Kenner van het onzichtbare en het zichtbare, de Almachtige, de
Genadevolle,
7. Die de schepping van alles voltooide. En Hij begon de schepping van de mens
uit klei.
8. Daarna maakte Hij zijn nageslacht uit een uittreksel van een nietige
vloeistof.
9. Dan vormde Hij hem en ademde hem van Zijn geest in. En Hij gaf u oren, ogen
en hart. Maar gij
betoont weinig dankbaarheid.
10. En zij zeggen: “Zullen wij, wanneer wij in de aarde verloren zijn, opnieuw
worden geschapen?”
Neen, zij geloven niet in de ontmoeting met hun Heer.
11. Zeg: “De doodsengel, aan wie gij toevertrouwd zijt, zal uw ziel nemen; dan
zult gij tot uw Heer
worden teruggebracht.”
12. O, kondet gij het slechts zien wanneer de schuldigen hun hoofd zullen buigen
voor hun Heer,
zeggende: “Onze Heer, wij hebben gezien en wij hebben gehoord, zend ons nu terug
opdat wij goede werken
mogen verrichten; voorzeker wij zijn thans overtuigd.”
13. Indien Wij het wilden, zouden Wij aan elke ziel haar leiding kunnen geven,
maar Mijn woord werd
bewaarheid: “Ik zal de hel met djinn en mensen allen tezamen vullen.”
14. Ondergaat daarom (de straf) omdat gij de ontmoeting van deze Dag vergat.
Voorzeker nu hebben
Wij u vergeten. Ondergaat de duurzame straf voor hetgeen gij deedt.
15. Slechts zij geloven in Onze tekenen, die, wanneer zij er aan herinnerd
worden, zich met het gelaat ter
aarde werpen en hun Heer verheerlijken met de lof die Hem toekomt, en die niet
hoogmoedig zijn.
16. Zij verwijderen zich van hun bed, hun Heer in vrees en hoop aanroepende en
zij doen wel met
hetgeen Wij hun hebben geschonken.
17. Maar niemand weet welke verkwikking der ogen voor hen verborgen is gehouden
als beloning voor
wat zij hebben gedaan.
18. Zou dan de gelovige gelijk zijn aan hem die ongehoorzaam is? Zij zijn
(stellig) niet gelijk.
19. Zij, dje geloven en goede werken doen, zullen Tuinen hebben tot verblijf,
als onthaal voor hetgeen
zij deden.
20. Maar het tehuis v an de ongehoorzamen zal het Vuur zijn. Telkens wanneer zij
er uit willen komen,
zullen zij er weer in worden teruggedreven en hun zal worden gezegd: “Ondergaat
de straf van het Vuur die
gij loochendet.”
21. Wij zullen hen inderdaad de lichtere straf doen ondergaan vòòr de grotere
straf opdat zij zich mogen
bekeren.
22. En wie is onrechtvaardiger dan hij die door het teken van zijn Heer wordt
vermaand en zich er toch
van afwendt? Wij zullen de schuldigen beslist straffen.
23. Voorzeker, Wij gaven Mozes het Boek – twijfel dus niet aan de ontmoeting met
Hem – en Wij
maakten dit tot een richtsnoer voor de kinderen van Israël.
24. En Wij stelden leiders uit hun midden aan, die het volk door Ons gebod
leidden, zolang zij
standvastig waren en in Onze woorden een hecht geloof hadden.
25. Voorwaar, uw Heer zal op de Dag der Opstanding onder hen richten over
hetgeen waaromtrent zij
onderling verschillen.
26. Komen zij niet tot inzicht (door het feit) dat Wij zovele geslachten vòòr
hen hebben vernietigd in
wier woonplaatsen zij nu rondlopen? Daarin zijn zeker tekenen. Willen zij dan
niet luisteren?
27. Hebben zij niet gezien dat Wij het water naar het droge land voeren en
daardoor oogsten
voortbrengen waarvan zij en hun vee eten? Willen zij dan niet inzien?
28. En zij (de ongelovigen) zeggen: “Wanneer zal deze beslissing plaats vinden
als gij de waarheid
spreekt?”
29. Zeg: “Op de Dag der Beslissing zal het geloof der ongelovigen hen niet
baten, noch zal hun uitstel
worden verleend.”
30. Wend u daarom van hen af, en wacht; voorzeker zij wachten ook.
33. De Confreranten (Al-Ahzaab)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O Profeet, zoek bescherming bij Allah en gehoorzaam de ongelovigen en de
huichelaars niet. Allah is
Alwetend, Alwijs.
2. Volg hetgeen u is geopenbaard van uw Heer. Voorwaar, Allah is goed op de
hoogte van alles wat gij
doet.
3. En stel uw vertrouwen in Allah, want Allah is als beschermer voldoende.
4. Allah heeft voor geen man twee harten in zijn binnenste gemaakt, noch heeft
Hij uw vrouwen van wie
gij wegblijft door haar moeder te noemen, tot uw moeders gemaakt, noch heeft Hij
uw aangenomen zonen tot
uw (werkelijke) zonen gemaakt. Dat is slechts een woord dat men uit, maar Allah
spreekt de waarheid, en Hij
wijst de weg.
5. Noemt hen bij hun vaders naam dat is billijker in de ogen van Allah. Maar als
gij hun vader niet kent,
dan zijn zij uw broeders in het geloof en uw vrienden, en er is geen zonde voor
u in datgene waarin gij u
vergist, maar wel in hetgeen uw hart zich heeft voorgenomen. Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
6. De Profeet is dichter bij de gelovigen dan zij zelven, en zijn vrouwen zijn
hun moeders. En
bloedverwanten zijn nader bij elkander volgens het Boek van Allah, dan de
gelovigen en de Mohadjirien
tenzij gij uw vrienden een gunst bewijst. Dit is in het Boek neergeschreven.
7. En toen Wij met de profeten een verbond sloten: met u, met Noach, Abraham,
Mozes, en Jezus de
zoon van Maria, sloten wij een hecht verbond.
8. Opdat Hij de waarachtigen over hun waarachtigheid moge ondervragen. En voor
de ongelovigen
heeft Hij een pijnlijke straf bereid.
9. O, gij die gelooft, herinnert u Allah’s gunst, aan u bewezen, toen er legers
tegen u opkwamen en Wij
tegen hen een wind zonden en legers die gij niet zaagt. En Allah ziet wat gij
doet.
10. Toen zij over u kwamen van boven en van beneden, en toen uw ogen staarden en
het hart in de keel
klopte, en gij over Allah allerlei gedachten koesterdet.
11. Toen werden de gelovigen beproefd en zij werden hevig geschokt.
12. En toen de huichelaars en zij in wier hart een ziekte is, zeiden: “Wat Allah
en Zijn boodschapper ons
beloofden was slechts bedrog.”
13. En toen een gedeelte van hen zei: “O volk van Jasrab (Madinah), gij kunt
hier geen stand houden,
keert daarom terug.” En een gedeelte vroeg zelfs om toestemming van de Profeet,
zeggende: “Onze huizen
staan aan de vijand bloot.” Deze waren echter niet blootgesteld, zij wensten
slechts te vluchten.
14. Als men uit de omgeving bij hen zou binnendringen en hun zou worden
gevraagd, onlusten te
veroorzaken, zouden zij dat terstond hebben gedaan en zij zoudlen slechts weinig
hebben getalmd.
15. Waarlijk, zij hadden reeds vroeger een verbond gesloten dat zij hun rug niet
zouden tonen. En er zal
(hun) gevraagd worden over Allah’s verbond.
16. Zeg: “Vlucht zal u stellig geen voordeel brengen als gij voor de dood of
voor het gevecht vlucht;
slechts korte tijd zult gij genieten.”
17. Zeg: “Wie is het, die u tegen Allah kan beschermen indien Hij u met kwaad
wil treffen of
barmhartigheid betonen? En zij zullen voor zich buiten Allah vriend noch helper
vinden.”
18. Allah kent degenen onder u die de mensen tegenhouden, en hen, die tegen hun
broeders zeggen:
“Komt naar ons toe,” en die zich weinig met de oorlog bemoeien.
19. Zij zijn terughoudend in hun hulp voor u. Maar als het gevaar komt, ziet gij
hen naar u kijken met
rollende ogen als van iemand die bezwijmt bij de doodsstrijd. En als de vrees is
weggevaagd, treffen zij u met
hun scherpe tong door hun zucht naar rijkdommen. Zulken hebben niet oprecht
geloofd; daarom heeft Allah
hun werken vruchteloos gemaakt. Dit is gemakkelijk voor Allah.
20. Zij denken, dat de bondgenoten niet zijn vertrokken; en als de bondgenoten
zouden wederkomen,
zouden zij gaarne onder de zwervende Arabieren in de woestijn willen zijn,
nieuws over u vragende. En als zij
onder u waren, zouden zij weinig vechten.
21. Voorwaar, gij hebt in de Profeet van Allah een prachtig voorbeeld voor ieder
die Allah en de laatste
Dag vreest, en die Allah vaak herdenkt.
22. En toen de gelovigen de scharen zagen, zeiden zij: “Dit is wat Allah en Zijn
boodschapper ons
beloofden; en Allah en Zijn boodschapper spraken de waarheid.” En dit
vermeerderde slechts hun geloof en
deed hun onderwerping toenemen.
23. Er zijn mensen onder de gelovigen die trouw gebleven zijn aan het verbond
dat zij met Allah hebben
gesloten. Er zijn enigen onder hen die hun eed hebben gehouden, en anderen die
nog wachten en geenszins
veranderd zijn;
24. Zodat Allah de waarachtigen voor hun oprechtheid moge belonen en de
huichelaars straffen zoals
Hij wil, of Zich tot hen in barmhartigheid wenden. Voorwaar, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
25. Allah weerhield de ongelovigen in hun woede; zij verwierven geen voordeel.
En Allah was
toereikend (als Beschermer) voor de gelovigen in de slag. Allah is Sterk,
Almachtig.
26. En Hij deed de mensen van het Boek die hen (de vijand) hielpen uit hun
vestingen komen en
vervulde hun hart met ontzetting. Gij dooddet sommigen en gij naamt anderen
gevangen.
27. En Hij deed u hun land, huizen en hun rijkdommen erven en ook een land
waarop gij nog nooit een
voet had gezet. Allah heeft macht over alle dingen.
28. O profeet! Zeg aan uw vrouwen, “Als gij het leven dezer wereld en zijn
luister wenst, komt dan, ik zal
u een geschenk geven en u op een grootmoedige manier vrij laten.
29. Maar indien gij Allah en Zijn boodschapper en het tehuis van het Hiernamaals
wenst, dan heeft
Allah waarlijk voor degenen onder u die goed doen, een grote beloning.”
30. O vrouwen van de profeet! Als iemand onder u schuldig is aan een openbaar
onbetamelijk gedrag
zal haar straf worden verdubbeld. En dit is gemakkelijk voor Allah.
31. Maar wie van u aan Allah en Zijn boodschapper gehoorzaamt en goede werken
doet, haar zullen Wij
dubbel belonen en Wij hebben voor haar een waardige voorziening bereid.
32. O vrouwen van de profeet, gij zijt niet zoals een andere vrouw. Indien gij
godvruchtig zijt, spreekt
dan niet op een verleidelijke manier, anders zal hij in wiens hart ziekte is,
verwachtingen koesteren; maar
spreekt een oprechte taal.
33. Blijft in uw huizen en stelt uw schoonheid niet ten toon als in de vroegere
dagen der onwetendheid;
leeft het gebed na, en betaalt de Zakaat en gehoorzaamt Allah en Zijn
boodschapper. O huisgenoten, Allah
wenst alleen onreinheid van u te verwijderen, en u schoon en zuiver te maken.
34. En herinnert u de woorden van Allah en de wijsheid die in uw huizen wordt
verkondigd; want Allah
is Aldoordringend, Alkennend.
35. Voorwaar, de Moslims en de Moslima’s en de gelovige mannen en vrouwen, de
gehoorzame mannen
en vrouwen, de waarachtige mannen en vrouwen, de standvastige mannen en vrouwen,
de mannen en de
vrouwen die nederig zijn, de mannen en de vrouwen die aalmoezen geven, de mannen
en de vrouwen die
vasten, de mannen en de vrouwen die hun kuisheid bewaren, de mannen en de
vrouwen die Allah vaak
gedenken – voor zulken heeft Allah vergiffenis en een grote beloning bereid.
36. En het betaamt de gelovige man of vrouw niet, wanneer Allah en Zijn
boodschapper over een zaak
hebben beslist, dat er voor hen een keuze zou zijn in die zaak. En wie Allah en
Zijn boodschapper niet
gehoorzaamt, is zeker klaarblijkelijk afgedwaald.
37. En herinnert u, toen gij tot hem, wie Allah gunsten had bewezen en wie gij
ook gunsten had
bewezen, zeidet: “Behoud uw vrouw voor u en vrees Allah.” Gij verborgt in uw
hart wat Allah aan het licht
zou brengen, en gij vreesdet de mensen terwijl Allah er meer recht op heeft dat
gij Hem zoudt vrezen. Toen
Zaid van haar scheidde, verenigden Wij haar met u in de echt, opdat er voor de
gelovigen geen bezwaar
mocht zijn ten opzichte van de vrouwen van hun aangenomen zonen, als zij van
haar zijn gescheiden. Allah’s
gebod moet worden nageleefd.
38. Er moet voor de profeet geen bezwaar zijn betreffende hetgeen Allah voor hem
geordend heeft. Dit
is ook de handelwijze van Allah met hen die vòòrdien zijn heengegaan – en het
gebod van Allah is een
vastgestelde verordening.
39. Degenen, die Allah’s boodschappen brengen, vrezen Hem en buiten Allah
niemand. Allah is
Toereikend om te verrekenen.
40. Mohammed is niet de vader van één uwer mannen, maar de boodschapper van
Allah en het zegel
der profeten; Allah heeft kennis van alle dingen.
41. O, gij die gelooft! Gedenkt Allah veelvuldig.
42. En prijst Zijn Heiligheid ’s morgens en ’s avonds.
43. Hij is het Die u zegent en ook Zijn engelen doen dit, opdat Hij u van de
duisternissen tot het licht
moge leiden. En Hij is voor de gelovigen Genadig.
44. De Dag waarop zij Hem zullen ontmoeten zal hun groet “Vrede” zijn. En Hij
heeft hun een eervolle
beloning bereid.
45. O, profeet. Wij hebben u als getuige, drager van blijde tijdingen en
waarschuwer gezonden.
46. En als een roeper tot Allah door Zijn gebod, en als een stralende zon.
47. Verkondig derhalve aan de gelovigen het blijde nieuws dat zij van Allah
grote genade zullen
ontvangen.
48. En gehoorzaam de ongelovigen en de huichelaars niet en sla geen acht op hun
grievende taal, stel
uw vertrouwen in Allah, want Allah is Toereikend als Beschermer.
49. O, gij die gelooft! Als gij een gelovige vrouw huwt en daarna van haar
scheidt voordat gij haar hebt
aangeraakt dan behoeft zij om uwentwille geen wachtperiode te berekenen. Schenkt
haar daarom een gave
en laat haar op een grootmoedige wijze vrij.
50. O profeet, Wij hebben voor u uw vrouwen wettig gemaakt, aan wie gij haar
huwelijksgiften hebt
gegeven, en degenen die uw rechterhand bezit van haar, die Allah u als een
oorlogsbuit heeft gegeven en de
dochters van uw ooms en tantes van vaderszijde en de dochters van uw ooms en
tantes van moederszijde
die met u emigreerden, en elke gelovige vrouw indien zij zich aan de profeet
toevertrouwt als de profeet haar
wenst te huwen; dit is slechts voor u en niet voor de gelovigen. Wij hebben
reeds kenbaar gemaakt wat Wij
omtrent hun (gelovige) vrouwen en degenen die hun rechterhand bezit, hebben
verordend, opdat er geen
blaam u aankleve. Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
51. Gij moogt verlaten wie gij wilt en tot u nemen wie gij wilt, er rust geen
blaam op u wanneer gij haar
terugneemt van wie gij u afzijdig hebt gehouden. Dit is het meest passend om hen
verust te stellen, zodat zij
niet treuren en allen tevreden mogen zijn met hetgeen gij haar geeft. En Allah
weet wat in uw hart is; Allah is
Alwetend, Verdraagzaam.
52. Het is u hierna niet toegestaan vrouwen te huwen noch haar voor andere
vrouwen te ruilen, zelfs al
behaagt u haar schoonheid, met uitzondering van haar die uw rechterhand mocht
bezitten. En Allah houdt
de wacht over alle dingen.
53. O, gij die gelooft! Gaat de huizen van de profeet niet binnen tenzij gij
uitgenodigd wordt tot een
maaltijd, doch niet wachtend tot deze gereed is. Wanneer gij zijt uitgenodigd,
komt dan binnen; en wanneer
gij gegeten hebt vertrekt dan en blijft niet praten. Dat is lastig voor de
profeet; hij is verlegen voor u, maar
Allah aarzelt niet om de waarheid (te zeggen). En als gij haar (zijn vrouwen) om
iets vraagt, vraagt het dan
van achter het gordijn. Dat is reiner voor uw hart en haar hart. En het past u
niet de boodschapper van Allah
lastig te vallen, noch dat gij ooit zijn vrouwen na hem zoudt huwen. Dat zou in
de ogen van Allah inderdaad
een grote (belediging) zijn.
54. Of gij iets openbaar maakt of verbergt, waarlijk Allah heeft kennis van alle
dingen.
55. Er rust op haar (uw vrouwen) geen schuld als zij zich tonen aan haar vaders
of haar zonen of haar
broeders of de zonen van haar broeders, of de zonen van haar zusters en hun
vrouwen of hun
ondergeschikten. Maar vreest Allah. Voorwaar, Allah is Getuige van alle dingen.
56. Allah en Zijn engelen zenden zegeningen over de profeet. O, gij die gelooft,
zendt zegeningen over
hem en wenst hem vrede met alle eerbied toe.
57. Betreffende hen, die Allah en Zijn boodschapper lastig vallen, Allah heeft
hen in deze wereld en in
het Hiernamaals vervloekt en heeft een vernederende straf voor hen bereid.
58. En zij, die gelovige mannen en vrouwen lastig vallen zonder dat dezen er
schuld aan hebben, dragen
voorzeker de schuld van laster en een openlijke zonde.
59. O profeet! Zeg aan uw vrouwen en uw dochters en de vrouwen der gelovigen dat
zij een gedeelte
van haar omslagdoeken over haar (hoofd) laten hangen. Dit is beter, opdat zij
mogen worden onderscheiden
en niet lastig worden gevallen. En Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
60. Indien de huichelaars en degenen in wier hart een ziekte is en degenen die
opschudding in de stad
veroorzaken, niet ophouden, zullen Wij u zeker tegen hen in beweging brengen;
dan zullen zij slechts voor
een korte tijd in uw nabijheid mogen vertoeven.
61. Vervloekt zijn zij; waar zij zich ook bevinden zullen zij worden gegrepen en
gedood.
62. Voorwaar, zo was Allah’s handelwijze met degenen die voordien zijn
heengegaan en in Allah’s
handelwijze zult gij geen verandering vinden.
63. De mensen vragen u over het Uur. Zeg: “De kennis er van is slechts bij
Allah,” gij weet het niet; het
kan zijn dat het Uur nabij is.
64. Allah heeft de ongelovigen zeker vervloekt en heeft een laaiend Vuur voor
hen bereid.
65. Daarin zullen zij voor lange tijd vertoeven en zullen vriend noch helper
vinden.
66. De Dag waarop hun gezicht zich in het Vuur zal wentelen zullen zij zeggen:
“O, hadden wij slechts
Allah en Zijn boodschapper gehoorzaamd!”
67. En zij zullen zeggen: “Onze Heer, wij gehoorzaamden onze leiders en onze
grote mannen maar zij
deden ons van de rechte weg afdwalen.
68. Onze Heer, geef hun een dubbele straf en vloek hen met een zware vloek.”
69. O, gij die gelooft! weest niet zoals degenen die Mozes ergerden! Allah
echter zuiverde hem van
hetgeen zij zeiden. En hij was in aanzien bij Allah.
70. O, gij die gelooft! Vreest Allah en spreekt de waarheid.
71. Hij zal uw werken goed voor u maken en u uw zonden vergeven. En wie Allah en
Zijn boodschapper
gehoorzaamt, heeft zeker een grote overwinning behaald.
72. Voorwaar, Wij boden de hemelen, de aarde en de bergen aan, hun (iets) toe te
vertrouwen, maar zij
weigerden dit te dragen en vreesden er voor, maar de mens nam het op zich.
Inderdaad, hij is zeer
onrechtvaardig (jegens zichzelf), onwetend.
73. Het gevolg er van is dat Allah huichelachtige mannen en vrouwen, en
afgodendienaren en
afgodendienaressen zal straffen. En Allah wendt zich in barmhartigheid tot
gelovige mannen en vrouwen, en
Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alle roem komt Allah toe aan Wie alles behoort wat in de hemelen en op aarde
is en Hem komt alle
Lof toe in het Hiernamaals; Hij is de Alwijze, de Alkennende.
2. Hij weet alles wat de aarde binnengaat en wat er uit voortkomt en wat van de
hemel nederdaalt en wat
er naar opstijgt; Hij is de Barmhartige, de Vergevensgezinde.
3. De ongelovigen zeggen: “Het Uur zal niet over ons komen.” Zeg: “Ja, bij mijn
Heer, de Kenner van
het onzichtbare, het zal beslist over u komen!” Voor Hem is niets in de hemelen
of op de aarde verborgen,
zelfs niet het gewicht van een atoom, noch bestaat er iets, groter of minder dan
dit of het staat in een
duidelijk Boek.
4. Opdat Hij degenen. die geloven en goede werken doen, moge belonen. Zulken
zijn het die vergiffenis
en een eervol onderhoud zullen ontvangen.
5. Maar zij die Onze woorden trachten te verijdelen, zullen een pijnlijke straf
ontvangen.
6. En zij, wie kennis is gegeven, zien, dat alles wat u van uw Heer is
geopenbaard, de Waarheid is en
leidt op het pad van de Almachtige, de Geprezene.
7. En de ongelovigen zeggen: “Zullen wij u een man aanwijzen die u meedeelt dat
wanneer gij door
bederf uiteen valt, gij dan opnieuw zult worden geschapen?”
8. “Heeft hij een leugen uitgedacht over Allah, of is hij een waanzinnige?”
Neen, zij die niet in het
Hiernamaals geloven zullen onder de straf lijden, en zij zijn ver afgedwaald.
9. Hebben zij dan niet gezien naar hetgeen vòòr hen en achter hen, van de hemel
en van de aarde is?
Indien het Ons behaagde konden Wij de aarde met hen doen inzinken, of een deel
van de hemel op hen doen
nedervallen. Hierin is waarlijk een teken voor elke dienaar, die zich tot God
wendt.
10. En voorwaar, Wij schonken David overvloed van Ons Zelf en zeiden: “O gij
bergen, alsmede gij
vogelen, verheerlijkt Allah met hem!” En Wij maakten het ijzer week voor hem,
11. Zeggende: “Maak u maliënkolders van volle lengte en meet de schalmen af en
verricht goede
werken: want Ik zie alles wat gij doet.”
12. En aan Salomo onderwierpen Wij de wind; de ochtendreis en de avondreis
daarvan was een maand,
en Wij deden een stroom van gesmolten koper voor hem vloeien. Er waren enige
onder de djinn die door het
gebod van zijn Heer onder hem werkten, en Wij zeiden: indien iemand van hen zich
van Ons gebod zou
afkeren, zouden Wij hem de straf van het brandend Vuur doen ondergaan.
13. Zij maakten voor hem wat hij wenste, paleizen en standbeelden, en
waterreservoirs en grote pannen:
“Betoon, O Huis van David, dankbaarheid,” doch slechts weinigen van Mijn
dienaren zijn dankbaar.
14. En toen Wij zijn (Salomo’s) dood hadden veroorzaakt, deed niets hen (djinn)
zijn dood beseffen, dan
een worm der aarde die zijn staf (macht) opvrat en toen die nederviel, bemerkten
de dijnn duidelijk, dat,
indien zij het onzichtbare gekend hadden, zij niet zolang in een toestand van
vernederende kwelling zouden
zijn gebleven.
15. En voorzeker, er was voor Saba een teken in hun woonplaatsen, twee tuinen
aan de rechter- en aan
de linkerhand; er werd gezegd: “Eet van de spijzen van uw Heer en weest Hem
dankbaar. Een schone stad en
een vergevende Heer!”
16. Maar zij wendden zich af; daarom zonden Wij een sterke overstroming over hen
en Wij veranderden
hun tuinen in twee tuinen met bitter fruit en tamarisken en weinig lotusbloemen.
17. Daarmee vergolden Wij hen wegens hun ondankbaarheid, en Wij straften niemand
behalve de
ondankbaren.
18. En Wij plaatsten tussen hen en de steden die Wij hadden gezegend, bloeiende
steden die
aanzienlijk waren, en Wij maakten het reizen tussen die steden gemakkelijk;
“Reist er dagen en nachten veilig
doorheen.”
19. Maar zij zeiden: “Onze Heer, maak langere afstanden tussen onze reizen.” En
zij deden zich daarmee
onrecht aan, daarom maakten Wij hen tot sagen en legenden, terwijl Wij hen
volledig hadden verpletterd.
Daarin zijn zeker tekenen voor een ieder die geduldig en dankbaar is.
20. En Iblies bewees inderdaad de waarheid van zijn mening over hen en zij
volgden hem, behalve een
deel der ware gelovigen.
21. En hij had over hen geen macht, maar Wij wilden degenen, die in het
Hiernamaals geloofden van
hen onderscheiden die er aan twijfelden. En uw Heer houdt de wacht over alle
dingen.
22. Zeg: “Roept degenen aan, waarvan gij beweert dat zij Goden zijn buiten
Allah. Zij hebben zelfs geen
macht over het gewicht van een atoom in de hemelen of op aarde noch hebben zij
enig aandeel aan beiden,
noch heeft Hij een enkele helper onder hen.
23. Geen voorspraak geldt bij Hem, behalve voor degenen aan wie Hij het
toestaat, tot zij, wanneer de
vrees van hun hart wordt weggenomen, zeggen: “Wat zeide uw Heer?” Zij zullen
antwoorden: “De
Waarheid.” En Hij is de Hoogverhevene, de Grote.
24. Zeg: “Wie geeft u uw levensonderhoud van de hemelen en de aarde?” Zeg:
“Allah.” Zijn wij of gij
op het rechte pad of in klaarblijkelijke dwaling?”
25. Zeg: “Gij zult niet worden ondervraagd omtrent wat wij misdeden, noch zullen
wij worden
ondervraagd omtrent hetgeen gij doet.”
26. Zeg: “Onze Heer zal ons allen tezamen brengen; dan zal Hij onder ons richten
met rechtvaardigheid.
Hij is de Rechter, de Alwetende.”
27. Zeg: “Toont mij hen, die gij met Hem vereenzelvigt! Geenszins! Hij is Allah,
de Almachtige, de
Alwijze.”
28. En Wij hebben u slechts gezonden als een brenger van blijde tijdingen en een
waarschuwer voor
het gehele mensdom; maar de meeste mensen begrijpen het niet.
29. En zij zeggen: “Wanneer zal deze belofte worden vervuld als gij de waarheid
spreekt?”
30. Antwoord: “Er is voor u een vastgestelde tijd, gij kunt geen uur eerder gaan
of langer blijven.”
31. En de ongelovigen zeggen: “Wij zullen stellig aan deze verkondiging niet
geloven, noch in hetgeen
er aan voorafging.” En kondet gij slechts zien wanneer de onrechtvaardigen voor
hun Heer zullen worden
gebracht, terwijl zij de schuld op elkander zullen werpen. De zwakken zullen tot
de hoogmoedigen zeggen:
“Waart gij niet geweest dan zouden wij zeker tot de gelovigen behoren.”
32. De hoogmoedigen zullen tot de zwakkelingen zeggen: “Waren wij het die u van
de leiding
afwendden, nadat zij tot u was gekomen? Neen, gij draagt zelf de schuld
hiervan.”
33. En de zwakkelingen zullen tot de hoogmoedigen zeggen: “Maar het kwam door uw
listige plannen,
bij dag en nacht beraamd, waarbij gij ons geboodt niet in Allah te geloven en
gelijken aan Hem op werpen.”
En zij zullen berouw tonen wanneer zij de straf zullen zien. En Wij zullen zware
kettingen leggen om de halzen
der ongelovigen. Zij zullen slechts worden gestraft voor hetgeen zij deden.
34. En Wij zonden geen waarschuwer tot een stad of de rijken er van zeiden:
“Waarlijk, wij willen niet
geloven in hetgeen waarmee gij zijt gezonden.”
35. En zij zeiden: “Wij hebben meer rijkdommen en kinderen en wij zullen niet
worden gestraft.”
36. Zeg: “Waarlijk, mijn Heer vergroot en bekrimpt het levensonderhoud voor wie
Hij wil, maar de
meeste mensen begrijpen het niet.”
37. Noch uw rijkdommen noch uw kinderen kunnen u tot Onze nabijheid brengen,
maar zij die geloven
en goede werken doen, zullen een veelvuldige beloning ontvangen, voor hetgeen
zij deden en zullen veilig
zijn in verheven woningen.
38. En zij, die Onze woorden trachten krachteloos te maken zullen de straf
ondergaan.
39. Waarlijk, mijn Heer vergroot en bekrimpt het levensonderhoud voor wie Hij
wil van Zijn dienaren. En
wat gij ook (weldadig) besteedt, Hij zal het teruggeven en Hij is de beste
Voorziener.
40. En de Dag waarop Hij hen allen tezamen zal verzamelen, zal Hij tot de
engelen zeggen: “Plachten
dezen u te aanbidden?”
41. Zij zullen antwoorden: “Glorie zij U! Gij zijt onze Vriend, niet zij. Neen,
zij aanbaden de djinn; in hen
geloofden de meesten hunner.”
42. (God zal zeggen) “Heden hebt gij geen macht om elkander goed of kwaad te
doen.” En Wij zullen tot
de onrechtvaardigen zeggen: “Ondergaat de straf van het Vuur die gij placht te
verloochenen.”
43. En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen zijn verkondigd, zeggen zij: “Dit
is slechts een man,
die u van hetgeen uw vaderen aanbaden, wenst af te leiden.” En zij zeggen: “Dit
is slechts een verzonnen
leugen.” En de ongelovigen zeggen van de Waarheid als deze tot hen komt, “Dit is
niets dan zuiver
tovenarij.”
44. En Wij gaven hun geen boek dat zij bestudeerden, noch zonden Wij hun een
waarschuwer vòòr u.
45. Zij, die vòòr hen waren verloochenden ook – en zij hebben zelfs geen tiende
bereikt van hetgeen Wij
hun gaven – zij verloochenden Mijn Boodschappers en hoe (streng) was dan Mijn
afkeuring.
46. Zeg: “Ik raad u aan slechts één ding te doen; dat gij paarsgewijze en alleen
voor Allah staat en dan
nadenkt. En (gij zult weten) dat er geen krankzinnigheid in uw metgezel is; hij
is voor u slechts een
waarschuwer vòòr een strenge straf (komt).”
47. Zeg: “Welk loon ik ook van u vraag, dat is voor u. Mijn loon is bij Allah;
en Hij is Getuige van alle
dingen.”
48. Zeg: “Waarlijk, mijn Heer verspreidt de Waarheid. Hij is de Kenner van al
het onzichtbare.
49. Zeg: “De Waarheid is gekomen en de leugen zal niet meer beginnen, noch
wederkeren.”
50. Zeg: “Als ik dwaal, dwaal ik slechts door mijzelf; en indien ik goed geleid
ben, is het door hetgeen
mijn Heer mij heeft geopenbaard. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Nabijzijnde.
51. Kondet gij (hen) maar zien, wanneer zij schrikken! Dan zal er geen
ontvluchten zijn als zij van nabij
worden gegrepen!”
52. Dan zullen zij zeggen: “Wij geloven er in!” Maar hoe zal het bereiken er van
voor hen mogelijk zijn
van zò ver,
53. Terwijl zij voorheen hebben verworpen? En zij uiten gissingen omtrent het
onzichtbare van een
verre plaats.
54. En er is een hinderpaal (afscheiding) gemaakt tussen hen en hetgeen zij
verlangen zoals met hun
gelijken vòòr hen was gedaan. Zij verkeerden inderdaad in een verontrustende
twijfel.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alle lof komt Allah toe, de Schepper der hemelen en der aarde, Die de engelen
tot boodschappers
maakt met twee, drie en vier vleugelen. En Hij voegt aan de schepping toe wat
Hij wil; want Allah heeft
macht over alle dingen.
2. Wat Allah de mens aan barmhartigheid schenkt, is door niemand tegen te
houden; en wat Hij terug
houdt, kan buiten Hem, niemand schenken; Hij is de Almachtige, de Alwijze.
3. O mensen, herinnert u de gunst van Allah jegens u. Is er een andere Schepper
buiten Allah die u
levensonderhoud geeft van de hemelen en de aarde? Er is geen God naast Hem.
Waarheen wordt gij dan
afgewend?
4. En indien zij u verloochenen (bedenk dan) dat de boodschappers vòòr u ook
werden verloochend;
maar tot Allah worden alle dingen teruggebracht.
5. O mensen, de belofte van Allah is voorzeker waarachtig. Laat het
tegenwoordige leven u daarom niet
misleiden, noch laat de aarts-bedrieger u van Allah afleiden.
6. Voorwaar, Satan is een vijand van u, behandelt hem daarom als vijand. Hij
roept zijn volgelingen
slechts opdat zij bewoners van het brandende Vuur mogen worden.
7. Er is een strenge straf voor hen die niet geloven. Maar er is vergiffenis en
een grote beloning voor de
gelovigen die goede werken doen.
8. Hij wiens boze daden schoonschijnend zijn gemaakt, zodat hij deze als goed
beschouwt (kan de
leiding vinden). Zeker, Allah laat dwalen wie Hij wil en leidt wie Hij wil. Laat
uw ziel dus niet wegkwijnen uit
verdriet over hen. Voorzeker, Allah weet wat zij doen.
9. En het is Allah Die de winden zendt zodat zij wolken doen opstijgen, dan
drijven Wij deze (de
wolken) naar een verdord land en geven leven aan de aarde na haar dood. Zo is de
Opstanding.
10. Wie eer wenst (wete), dat alle eer aan Allah behoort. Tot Hem stijgt het
reine woord en de goede
daad verheft het (tot Hem). En zij, die slechte plannen maken, hun wacht een
strenge straf en hun plan zal te
niet worden gedaan.
11. Allah schiep u uit stof, dan uit een levenskiem, daarna maakte Hij u tot
paren. En geen vrouw wordt
zwanger of brengt voort, zonder dat Hij het weet. En niemands leven wordt
verkort of verlengd zonder dat
het in het Boek is vermeld. Voorzeker, dit is gemakkelijk voor Allah.
12. De twee wateren zijn niet gelijk; het ene zoet, smakelijk en goed om te
drinken, en het andere zout en
bitter. En uit elk eet gij vlees en vindt gij sieraden die gij draagt. En gij
ziet er schepen die de golven door
klieven opdat gij van Zijn overvloed moogt zoeken, en opdat gij dankbaar zult
zijn.
13. Hij dompelt de nacht in de dag en de dag in de nacht. En Hij heeft de zon en
de maan in dienst
gesteld; elk volgt haar baan, voor een vastgestelde termijn. Alzo is Allah, uw
Heer, van Hem is het
Koninkrijk en zij, die gij buiten Hem aanroept, bezitten niets.
14. Als gij hen aanroept, zullen zij uw roep niet horen en indien zij uw roep
horen, zullen zij u niet
kunnen antwoorden. En op de Dag der Opstanding zullen zij uw afgoderij
verwerpen. Niemand kan u
(omtrent de waarheid) inlichten zoals de Alkennende.
15. O, gij mensen, gij zijt afhankelijk van Allah, maar Allah is de
Onafhankelijke, de Geprezene.
16. Als Hij het wilde, zou Hij u kunnen wegnemen en een nieuwe schepping
voortbrengen.
17. Dat is voor Allah niet moeilijk.
18. Geen lastdragende kan de last van een ander dragen en indien een
zwaarbelaste (een ander) roept
tot (verlichting van) zijn last, zal er niets van kunnen worden overgenomen,
zelfs al is hij een bloedverwant;
gij kunt slechts hen waarschuwen, die hun Heer in het verborgene vrezen en het
gebed onderhouden. En
wie zich reinigt, reinigt zich alleen in zijn eigen belang en tot Allah is de
terugkeer.
19. De blinde is niet gelijk aan de ziende;
20. Noch is de duisternis gelijk aan het licht;
21. Noch zijn de schaduw en de hitte gelijk;
22. Noch zijn de levenden gelijk aan de doden. Voorzeker, Allah doet hen horen
die Hij wil, maar gij kunt
degenen die in hun graven zijn, niet doen horen.
23. Gij (profeet) zijt slechts een waarschuwer.
24. Voorwaar, Wij hebben u met de Waarheid gezonden als drager van blijde
tijdingen en als
waarschuwer; en er is geen volk waaronder zich geen boodschapper heeft bevonden.
25. Indien dezen u verloochenen, verloochenden ook zij, die voor hen waren. Hun
boodschappers
kwamen tot hen met duidelijke bewijzen en met de Geschriften en met een
verlichtend Boek.
26. Dan greep Ik de ongelovigen aan en hoe (vreselijk) was Mijn afkeuring!
27. Hebt gij niet gezien, dat Wij water van de hemel nederzenden en dat Wij
daardoor vruchten
voortbrengen van verschillende kleuren (en soorten); en in de bergen zijn
streken van wit en rood, van
donker of ravenzwart en van nog verschillende tinten.
28. Ook mensen, beesten, vee zijn van verschillende kleur. Alleen Zijn dienaren
die kennis bezitten,
vrezen Allah. Voorwaar, Allah is Almachtig, Vergevensgezind.
29. Waarlijk, zij die het Boek (de Koran) van Allah voordragen en het gebed
naleven en heimelijk of
openlijk geven van hetgeen Wij hun hebben geschonken, mogen hopen op een winst
die nooit zal vergaan;
30. Opdat Hij hun de volle beloning moge geven, er uit Zijn overvloed aan
toevoegende. Hij is zeker
Vergevensgezind, Waarderend.
31. En hetgeen Wij u hebben geopenbaard van het Boek is de Waarheid, vervullend
hetgeen voordien
(geopenbaard) was. Voorzeker, Allah kent en doorziet Zijn dienaren.
32. Dan gaven Wij het Boek als erfdeel aan diegenen Onzer dienaren die Wij
uitkozen. En onder hen zijn
er die zich zelven te kort doen, anderen die de middenweg bewandelen en nog
anderen die in goedheid en
deugd uitmunten naar Allah’s gebod. Dat is de grote genade.
33. In tuinen der eeuwigheid zullen zij binnengaan, zij zullen er in worden
getooid met gouden
armbanden en met paarlen; en hun kleding zal van zijde zijn.
34. En zij zullen zeggen: “Alle lof zij Allah, Die droefheid van ons heeft
weggenomen. Onze Heer is
voorzeker Vergevensgezind; Waarderend.”
35. “Hij, Die ons door Zijn genade deze verbligfplaats heeft toegewezen, waarin
ons geen last, noch
vermoeienis raakt.”
36. Maar voor de ongelovigen is het Vuur der hel. Voor hen zal de dood niet
worden verordend opdat
zij mochten sterven, noch zal de straf er van voor hen worden verlicht. Alzo
straffen Wij iedere ondankbare.
37. En zij zullen er in schreeuwen, zeggende: “Onze Heer, haal ons er uit, wij
zullen goede werken doen,
anders dan wij vroeger deden.” (Men zal hun antwoorden): “Gaven Wij u niet een
leven, lang genoeg dat
wie wilde nadenken, daarin kon nadenken, bovendien kwam een waarschuwer tot u.
Ondergaat daarom de
straf, want voor de boosdoeners is er geen helper.
38. Voorwaar, Allah kent de geheimen der hemelen en der aarde. Waarlijk, Hij
weet wat in de harten
leeft.
39. Hij is het, Die u tot stedehouders op aarde heeft gemaakt. Hij die niet
gelooft, zijn ongeloof zal tegen
hem zijn en het ongeloof der ongelovigen doet hen slechts in weerzinwekkendheid
toenemen in de ogen van
hun Heer, en het ongeloof der ongelovigen doet hen slechts toenemen in verlies.
40. Zeg: “Licht (mij) in over de goden, die gij naast Allah aanroept- Toont mij
aan hetgeen zij van de
aarde hebben geschapen. Of hebben zij een aandeel aan de hemelen?” Hebben Wij
hun een Boek gegeven
waaruit zij een bewijs hebben? Neen, de boosdoeners beloven elkander slechts
bedrog.”
41. Voorzeker, Allah houdt de hemelen en de aarde in stand opdat zij niet
vergaan. En indien zij uit
elkaar zouden vallen, zou niemand buiten Hem ze bij elkander kunnen houden.
Voorwaar, Hij is
Verdraagzaam, Vergevensgezind.
42. Zij zweren bij Allah hun plechtigste eden, dat indien een waarschuwer tot
hen zou komen, zij de
leiding beter zouden volgen dan andere volkeren. Maar toen een waarschuwer tot
hen kwam, deed het hen
slechts in afkeer toenemen,
43. Evenals in aanmatiging op aarde en in het smeden van boze plannen. Maar het
slechte komplot is
een val voor hen alleen die het maken. Verwachten zij slechts de handelwijze
waarmee de vroegere (volkeren)
werden behandeld? Gij zult in de handelwijze van Allah nooit een verandering
aantreffen, noch zult gij de
handelwijze van Allah ooit gewijzigd vinden.
44. Hebben zij niet op aarde gereisd en gezien hoe het einde was van degenen die
vòòr hen leefden? En
dezen waren sterker in macht dan zij. Er is niets in de hemelen en op aarde dat
Allah kan overweldigen, Hij is
de Alwetende, de Almachtige.
45. En indien Allah de mensen zou straffen voor hetgeen zij doen, zou Hij geen
schepsel op de
oppervlakte ervan achterlaten; maar Hij schenkt hun uitstel tot een vastgestelde
tijd; en wanneer die
vastgestelde tijd komt: voorwaar Allah kent Zijn dienaren goed.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Jaa Sien.
2. Bij de Koran, die vol van Wijsheid is,
3. Gij zijt inderdaad één der boodschappers
4. Op het rechte pad.
5. Dit is een openbaring van de Almachtige, de Genadevolle.
6. Opdat gij een volk moogt waarschuwen welks vaderen niet zijn gewaarschuwd en
dat achteloos leeft.
7. Het Woord heeft zich reeds bewaarheid ten opzichte van de meesten hunner,
want zij geloven niet.
8. Wij hebben om hun hals ijzeren banden gelegd die tot aan hun kin reiken,
zodat hun hoofd omhoog
geheven blijft,
9. En Wij hebben een hinderpaal vòòr hen en een hinderpaal achter hen geplaatst
en Wij hebben hen
gesluierd, zodat zij niet kunnen zien.
10. En het is hun hetzelfde of gij hen waarschuwt of niet; zij willen niet
geloven.
11. Gij kunt slechts hem waarschuwen die de vermaning zou willen volgen en de
Barmhartige in het
verborgene vrezen. Geef hem daarom blijde tijdingen van vergiffenis en een ruime
beloning.
12. Voorzeker, Wij zijn het Die de doden doen herleven, en wat zij doen,
optekenen evenals de sporen
die zij nalaten en Wij hebben alle dingen in een duidelijk boek geschreven.
13. Geef hun de gelijkenis van de bewoners ener stad, tot en de boodschappers
tot haar kwamen.
14. Wij zonden tot hen twee boodschappers maar zij verloochenden dezen waarop
wij hen met een
derde versterkten en zij zeiden: “Waarlijk, wij zijn tot u gezonden.”
15. Zij (de bewoners) antwoordden: “Gij zijt slechts mensen zoals wij en de
Barmhartige heeft u niets
geopenbaard; gij liegt slechts.”
16. Zij zeiden: “Onze Heer weet dat wij inderdaad tot u zijn gezonden.
17. Op ons rust slechts de duidelijke verkondiging (der boodschap).”
18. Het volk zeide: “Waarlijk, wij beschouwen u als een slecht voorteken; als
gij niet ophoudt, zullen wij
u gewis stenigen en een pijnlijke straf zal zeker onzerzijds over u komen.”
19. Zij antwoordden: “Uw onheil is bij u. Zegt gij dit omdat gij vermaand zijt?
Neen, gij zijt een volk dat
alle perken te buiten gaat.”
20. En er kwam een man aanhollen van het verste gedeelte der stad; hij zeide: “O
mijn volk, volg de
boodschappers;
21. Volg hen, die van u geen beloning vragen en die goed geleid zijn.
22. En welke reden heb ik, dat ik Hem, Die mij schiep en tot Wie gij zult worden
teruggebracht, niet zou
aanbidden?
23. Zal ik anderen tot goden nemen naast Hem? Indien de Barmhartige kwaad met
mij zou voorhebben,
zou hun bemiddeling mij niets baten noch kunnen zij mij redden.
24. Dan zou ik inderdaad in openlijke dwaling verkeren.
25. Ik geloof in uw Heer, luistert daarom naar mij.”
26. Er werd gezegd: “Ga het paradijs binnen.” Hij riep uit: “O, als mijn volk
slechts wist,
27. Hoe mijn Heer mij vergiffenis heeft geschonken en mij tot een der geëerden
heeft gemaakt!”
28. En Wij zonden na hem geen schare (van engelen) uit de hemel neder (tot zijn
volk) noch zenden Wij
die ooit (op die wijze) neder.
29. Het was slechts een enkele kreet en ziet; zij waren als uitgeblust.
30. Wee, over de mensen: er komt geen boodschapper tot hen of zij bespotten hem.
31. Hebben zij niet gezien, hoeveel geslachten Wij vòòr hen hebben vernietigd,
die niet tot hen
terugkeren?
32. Maar gewis, allen zullen tezamen voor Ons worden gebracht.
33. En de dorre aarde is voor hen een teken; Wij doen deze herleven en brengen
graan uit haar voort,
waarvan zij eten.
34. En Wij hebben er tuinen van dadelpalmen en druiven aangelegd en Wji deden er
bronnen
ontspringen,
35. Opdat zij van de vruchten daarvan mogen eten, en genieten van hetgeen hun
handen toebereiden.
Willen zij dan niet dankbaar zijn?
36. Glorie zij Hem, Die alles in paren schiep van hetgeen op aarde groeit en van
hen zelf en van hetgeen
zijn nog niet kennen.
37. En voor hen is de nacht een teken. Wij nemen de dag weg en ziet! zij zijn in
duisternis.
38. En de zon beweegt zich naar haar bestemming. Dat is het gebod van de
Almachtige, de Alwetende.
39. En voor de maan hebben Wij fasen bepaald tot zij als een oude tak van een
palmboom wordt.
40. De zon mag de maan niet achterhalen noch kan de nacht de dag voorbijstreven.
Zij zweven elk in
hun eigen baan.
41. En het is voor hen een teken, dat Wij hun nakomelingen in het geladen schip
dragen.
42. En Wij zullen voor hen nog iets dergelijks scheppen, waarop zij zullen
varen.
43. En indien Wij willen, zullen Wij hen doen verdrinken, er zal dan voor hen
geen helper zijn noch
kunnen zij gered worden,
44. Dan door Onze barmhartigheid en als tijdelijk genot (voor hen op aarde).
45. En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Behoedt u tegen hetgeen vòòr u is en
hetgeen achter u is,
opdat u barmhartigheid moge worden betoond.”
46. Maar er komt geen teken tot hen van de tekenen van hun Heer, of zij wenden
er zich van af.
47. En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Besteedt van hetgeen Allah u heeft
geschonken,” zeggen de
ongelovigen tot de gelovigen, “Moeten wij hem voeden? Indien het Allah behaagde
zou Hij hem hebben
kunnen voeden. Gij verkeert slechts in een klaarblijkelijke dwaling.”
48. En zij zeggen: “Wanneer zal deze Belofte worden vervuld, als gij de waarheid
spreekt?”
49. Zij wachten slechts op een plotselinge straf die hen zal overkomen terwijl
zij nog aan het redetwisten
zijn.
50. En zij zullen geen testament meer kunnen maken noch zullen zij tot hun
families terugkeren.
51. En de bazuin zal worden geblazen, en ziet! zij zullen zich vanuit hun graven
naar hun Heer haasten.
52. Zij zullen zeggen: “O wee ons, wie heeft ons van onze slaapplaatgen gewekt?
Dit is hetgeen de
Barmhartige heeft beloofd, en de boodschappers spraken de waarheid.”
53. Het zal slechts een kreet zijn en ziet! zij zullen allen voor Ons worden
gebracht.
54. En op die Dag zal geen ziel onrecht worden aangedaan, noch zult gij worden
beloond, behalve
overeenkomstig uw daden.
55. Voorwaar, op die Dag zullen de bewoners van de Hemel in (een groot) werk hun
geluk vinden.
56. Zij en hun echtgenoten zullen zich in de schaduw op tronen nedervlijen.
57. Zij zullen daar vruchten hebben en alles waar zij om vragen ontvangen.
58. Het woord van de Genadevolle Heer zal (klinken) “Vrede (vrede).”
59. (En Hij zal zeggen): “Houdt u op deze dag terzijde, o gij schuldigen.”
60. “Gelastte Ik u niet, o gij kinderen van Adam, dat gij Satan niet zoudt
dienen, daar hij een openlijke
vijand van u is,
61. Maar dat gij Mij zoudt dienen?” Dat was het rechte pad.
62. Toch deed hij een groot gedeelte uwer dwalen. Hadt gij dan geen verstand?
63. “Dit is de hel waarmede gij werdt bedreigd.”
64. Gaat daar thans binnen, omdat gij haar placht te loochenen.
65. Op die Dag zullen Wij hun mond verzegelen, maar hun handen zullen tot ons
spreken en hun voeten
zullen getuigenis afleggen van alles wat zij hebben bedreven.
66. En als Wij het hadden gewild, konden Wij het licht in hun ogen hebben
gedoofd; dan zouden zij
zich naar het pad hebben willen haasten. Maar hoe konden zij zien?
67. En indien Wij wilden, zouden Wij hen op hun plaatsen hebben doen verstijven
zodat zij noch vòòr-
noch achteruit konden.
68. En wie Wij een lang leven schenken, doen Wij achteruitgaan in kracht. Willen
zij dan niet begrijpen?
69. En Wij hebben hem (de profeet) het dichten niet geleerd, noch is het voor
hem passend, dit is
slechts een vermaning en een duidelijke verkondiging;
70. Opdat de levenden mogen worden gewaarschuwd en opdat het oordeel tegen de
ongelovigen
gerechtvaardigd moge zijn.
71. Hebben zij niet gezien, dat onder de dingen die Onze handen gemaakt hebben,
Wij vee hebben
geschapen, waar zij meesters over zijn?
72. En Wij hebben het aan hen dienstbaar gemaakt, zodat sommige rijdieren zijn,
en sommige tot
voedsel strekken.
73. En zij hebben er voordelen van en dranken. Willen zij dan niet dankbaar
zijn?
74. En zij hebben andere goden naast Allah genomen, hopende dat zij mogen worden
geholpen.
75. Dezen kunnen hen niet helpen maar zij zullen als een schare tegen hen worden
gebracht.
76. Laat daarom hun spraak u niet verdrieten. Voorwaar, Wij weten wat zij
verbergen en wat zij tonen.
77. Heeft de mens niet begrepen dat Wij hem hebben geschapen uit een levenskiem?
Doch ziet, hij is
klaarblijkelijk een redetwister!
78. En hij zet Ons verhalen voor en vergeet zijn eigen ontstaan. Hij zegt: “Wie
kan de beenderen doen
herleven als zij vergaan zijn?”
79. Zeg: “Hij, Die hen voor de eerste keer schiep zal hen doen herleven; Hij
heeft kennis van de gehele
schepping.
80. Hij is het, Die uit een groene boom voor u vuur voortbrengt, en ziet, gij
steekt er (uw brandstof) van
aan.”
81. “Is Hij, Die de hemelen en de aarde schiep, niet in staat hun gelijken te
scheppen?” Ja, inderdaad Hij
is de Schepper, de Alwetende.
82. Voorwaar, wanneer Hij Zich iets voorneemt is Zijn gebod slechts: “Wees”, en
het wordt.
83. Glorie zij daarom Hem, in wiens hand de oppermacht over alle dingen is! En
tot Hem zult gij worden
teruggebracht.
37.
Zij die in de Rangen behoren (As-Saaffaat)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Bij hen, die zich in rijen scharen.
2. En bij hen die berispen.
3. En bij de verkondigers der Vermaning.
4. Voorwaar, (voorwaar), uw God is één (enig God),
5. Heer der hemelen en der aarde en van alles wat er tussen is, de Heer van het
Oosten.
6. Wij hebben de laagste hemel met sterren versierd.
7. Als bescherming tegen iedere opstandige Satan.
8. Zij kunnen van de verheven bijeenkomst niets horen en zij worden van elke
kant verdreven.
9. Als verworpenen en er is voor hen een voortdurende straf;
10. Maar hij die steelsgewijze opvangt, hem achtervolgt een heldere vlam.
11. Vraag hun (de ongelovigen) of zij moeilijker zijn te scheppen, dan andere
(dingen) die Wij hebben
geschapen. Voorzeker, Wij hebben hen uit vaste klei geschapen.
12. Neen, gij verwondert u en zij spotten.
13. En wanneer zij vermaand worden, trekken zij er geen lering uit.
14. En wanneer zij een teken zien, bespotten zij het.
15. En zij zeggen: “Dit is niets dan een klaarblijkelijke tovenarij.”
16. “Zullen wij wanneer wij dood zijn en stof en beenderen zijn geworden, worden
opgewekt?
17. En onze voorvaderen ook?”
18. Zeg: “Ja, terwijl gij vernederd zult zijn.”
19. Er zal slechts één roep zijn en ziet, zij zullen beginnen te zien.
20. Dan zullen zij zeggen: “Wee ons! Dit is de Dag der vergelding.”
21. (Allah zal zeggen:) “Dit is de Dag der Beslissing die gij placht te
verloochenen.
22. Verzamelt de onrechtvaardigen, hun metgezellen en hetgeen zij aanbaden
23. Naast Allah. Leidt hen dan naar het pad van het Vuur;
24. Doch houdt hen staande want zij moeten worden ondervraagd.”
25. “Wat scheelt u dat gij elkander niet helpt?”
26. Neen, op die Dag zullen zij onderworpen zijn.
27. Sommigen hunner zullen zich tot anderen wenden, elkander wederkerig
ondervragend.
28. Zij zullen zeggen: “Voorwaar, gij placht ons op de goede weg tegen te
houden.”
29. Zij zullen antwoorden: “Neen, gij waart zelf geen gelovigen.”
30. En wij hadden geen macht over u, maar gij waart een overtredend volk.
31. Nu is het woord van onze Heer omtrent ons werkelijkheid geworden. Wij zullen
gewis (de straf)
smaken.”
32. En wij deden u dwalen omdat wij zelf in dwaling waren.”
33. Waarlijk, op die Dag zullen zij allen deelgenoten zijn in de straf.
34. Zo behandelen Wij de schuldigen;
35. Voorzeker toen er tot hen werd gezegd: “Er is geen God naast Allah”, waren
zij vanmatigend.
36. En zeiden: “Zullen wij onze Goden voor die waanzinnige dichter opgeven?”
37. Neen, hij is met de Waarheid gekomen en heeft die van de (vroegere)
boodschappers bevestigd.
38. Gij zult de pijnlijke straf gewis ondergaan.
39. En gij zult slechts worden vergolden voor hetgeen gij deedt.
40. Maar de uitverkoren dienaren van Allah.
41. Zullen een bekende voorziening ontvangen;
42. Zij zullen vruchten ontvangen, en worden geëerd,
43. In tuinen van gunsten,
44. Op rustbanken. tegenover elkander.
45. En een beker zal hun worden rondgereikt uit een stromende bron.
46. Helder, smakelijk voor de drinkenden,
47. Waardoor geen dronkenschap zal ontstaans noch zullen zij er door worden
uitgeput.
48. En naast hen zullen vrouwen zijn van bescheiden blik met mooie ogen.
49. Rein, alsof zij zorgvuldig bewaarde eieren waren.
50. En enigen hunner zullen zich tot anderen wenden, elkander ondervragend.
51. Een hunner zal zeggen: “Ik had een metgezel,
52. Die placht te zeggen: “Bevestigt gij inderdaad,
53. Dat wanneer wij dood zijn en tot stof en beenderen geworden, ons inderdaad
wordt vergolden?”
54. Hij zal vragen: “Wilt gij opzien?”
55. Dan zal hij kijken en hem in het midden van het Vuur zien.
56. Hij zal zeggen: “Bij Allah, gij deedt mij ook bijna te niet gaan.”
57. “En ware het niet door de gunst van mijn Heer, ik zou ook tot hen behoren
die daar aanwezig zijn.
58. Zullen wij niet sterven,
59. Na onze eerste dood, noch worden gestraft?
60. Voorwaar, dit is de opperste zegepraal.”
61. Laat daarom de werkers voor zo iets werken.
62. Is dit een beter onthaal of de boom van Zaqqoem?
63. Voorzeker, wij hebben deze tot een beproeving voor de onrechtvaardigen
gemaakt.
64. Het is een boom die uit de bodem der hel ontspringt.
65. De trossen er van zijn als de koppen van duivels.
66. En zij zullen er zeker van eten en er hun buik mee vullen.
67. Dan zullen zij bovendien een drank van kokend water ontvangen.
68. Daarna zal hun terugkeer zeker naar het Vuur zijn.
69. Zij vonden inderdaad hun voorvaderen in dwaling.
70. En zij haastten zich in hun voetstappen voort.
71. En voorzeker dwaalden vòòr hen velen der ouden.
72. En Wij hadden waarschuwers tot hen gezonden.
73. Ziet dan hoe het einde was van hen die waren gewaarschuwd.
74. Met uitzondering der uitverkoren dienaren van Allah.
75. Noach riep Ons aan, en hoe uitmuntend zijn Wij in het verhoren.
76. Wij redden hem en zijn familie uit de grote nood;
77. En Wji maakten zijn nakomelingen tot de overlevenden.
78. En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de groet):
79. “Vrede zij Noach onder de volkeren.”
80. Zo belonen Wij inderdaad hen die goed doen.
81. Hij was voorzeker één Onzer gelovige dienaren.
82. Dan deden Wij de anderen verdrinken.
83. En voorwaar, tot zijn partij behoorde Abraham;
84. Toen hij tot zijn Heer kwam met een deemoedig hart;
85. En hij tot zijn vader en tot zijn volk zeide: “Wat aanbidt gij?
86. Kiest gij valse goden naast Allah?
87. Hoe denkt gij over de Heer der Werelden?”
88. En hij (Abraham) redetwistte over de sterren,
89. En zei: “Ik ben er ziek van.”
90. En zij wendden zich van hem af en gingen weg.
91. En hij ging heimelijk tot hun goden en zeide: “Waarom eet gij niet,
92. Wat scheelt u, dat gij niet spreekt?”
93. Dan begon hij hen met de rechter hand te slaan.
94. En zij (de afgodendienaren) haastten zich naar hem toe.
95. Hij zeide: “Aanbidt gij hetgeen gij zelf hebt uitgebeeld,
96. Terwijl Allah u en uw handwerk heeft geschapen?”
97. Zij zeiden: “Laat ons een omheining bouwen en hem in het vuur werpen.”
98. En zij hadden een komplot tegen hem gesmeed, maar Wij vernederden hen.
99. Hij zeide: “Ik ga naar mijn Heer, Die zal mij leiden.
100. Mijn Heer, schenk mij een nakomeling die goed zal zijn.”
101. Dan gaven Wij hem de blijde tijding van een verdraagzame zoon.
102. En toen deze de knapenleeftijd bereikte, zeide hij: “O mijn lieve zoon, ik
heb in een droom gezien,
dat ik u heb te offeren. Zie, wat zegt gij daarvan?” Deze antwoordde: “O mijn
vader doe zoals u bevolen is,
gij zult mij, indien Allah het wil, zeker geduldig vinden.”
103. En toen zij zich beiden aan (Gods bevel) hadden onderworpen, en hij hem
plat op zijn voorhoofd
had gelegd,
104. Riepen Wij hem toe: “O Abraham,
105. Gij hebt de droom reeds vervuld. Zo belonen Wij inderdaad degenen, die goed
doen.”
106. Dit was voorzeker een grote beproenng.
107. En Wij verlosten hem door een groot offer.
108. En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de groet):
109. “Vrede zij Abraham.”
110. Zo belonen Wij hen die goed doen.
111. Voorwaar, hij was één Onzer gelovige dienaren.
112. Wij gaven hem het blijde nieuws van Izaäk, een profeet onder de
rechtvaardigen.
113. En Wij zegenden hem en Izaäk. En er zijn er onder hun nageslacht die goed
doen en anderen die
zichzelf openlijk onrecht aandoen.
114. Wij bewezen inderdaad gunsten aan Mozes en Aäron.
115. En Wij redden hen beiden en hun volk uit een grote nood;
116. En Wij hielpen hen (tegen de Egyptenaren) en zij waren het die de
overwinning verkregen.
117. En Wij gaven hun het duidelijke boek.
118. En leidden hen op het rechte pad.
119. Wij lieten voor hen, onder de komende geslachten (de groet):
120. “Vrede zij Mozes en Aäron.”
121. Voorzeker zo belonen Wij degenen die goed doen.
122. Voorwaar zij behoorden tot Onze gelovige dienaren.
123. En Elias was òòk een der boodschappers
124. Toen hij tot zijn volk zeide, “Wilt gij niet godvruchtig zijn?
125. Wilt gij Baäl aanroepen en de beste Schepper verzaken,
126. Allah, uw Heer en de Heer uwer voorvaderen?”
127. Maar zij verloochenden hem en zij zullen zeker worden overgeleverd.
128. Met uitzondering der uitverkoren dienaren van Allah.
129. En Wij lieten voor hem onder de komende geslachten (de groet):
130. “Vrede zij Elias.”
131. Voorzeker zo belonen Wij degenen, die goed doen.
132. Voorwaar, hij was één Onzer gelovige dienaren.
133. En Lot was voorzeker òòk een der boodschappers.
134. Toen Wij hem en zijn familieleden redden,
135. Met uitzoudering van zijn vrouw die tot de achterblijvenden beboorde.
136. En Wij vernietigden de anderen.
137. En gij gaat hen (de plaats waar dezen woonden) zeker ’s morgens voorbij
138. En ’s avonds. Wilt gij dan niet begrijpen?
139. En Jonas was voorzeker ook een der boodchappers.
140. Toen hij in het geladen schip vluchtte,
141. En hij lootte en werd (overboord) geworpen.
142. Een grote vis slokte hem op terwijl hij zelfverwijt had.
143. Indien hij niet behoorde tot hen die Ons verheerlijken,
144. Dan zou hij in diens buik zijn gebleven tot de Dag der Opstanding.
145. Wij wierpen hem op een kaal strand terwijl hij ziek was.
146. En Wij lieten een pompoen voor hem opgroeien.
147. En Wij zonden hem als boodschapper tot honderdduizend of meer mensen.
148. En zij geloofden, daarom gaven Wij hun voor een korte tijd de voorziening
(van dit leven).
149. Vraag hun nu of hun Heer dochters heeft terwijl zij zonen hebben?
150. Hebben Wij de engelen als vrouwelijke wezens geschapen, terwijl zij
getuigen waren?
151. Welnu, door hun verzinsel zeggen zij:
152. “Allah heeft verwekt.” Maar zij zijn stellig leugenaars.
153. “Heeft Hij dochters gekozen boven zonen?
154. Wat scheelt u? Hoe oordeelt gij?
155. Wilt gij dan niet nadenken?
156. Of hebt gij een duidelijk bewijs?
157. Toont dan uw Boek, indien gij waarachtig zijt.”
158. En zij beweren een bloedverwantschap tussen Hem en de djinn, terwijl de
djinn zeer goed weten,
dat zij voor Hem zullen worden gebracht.
159. Verheven is Allah boven hetgeen zij zeggen.
160. Met uitzondering van de uitverkoren dienaren van Allah.
161. Voorwaar, gij en wat gij aanbidt,
162. Gij kunt niemand verleiden tegen Hem.
163. Behalve hem die het Vuur zal binnengaan.
164. En er is niet één onzer of hij heeft een vaste plaats.
165. Waarlijk wij zijn degenen die in rijen gerangschikt zijn.
166. En voorzeker wij verheerlijken (God).
167. En zij plachten te zeggen:
168. “Als wij een vermaning hadden gehad van de ouden.
169. Zouden wij zeker Allah’s uitverkoren dienaren zijn geworden.”
170. Toch verwerpen zij deze, maar zij zullen het weldra te weten komen.
171. En waarlijk, Ons woord aangaande Onze dienaren, de boodschappers, is reeds
uitgesproken.
172. Voorzeker, zij zijn het die geholpen zullen worden.
173. En Onze schare is gewis overwinnaar.
174. Wend u daarom voor een wijle van hen af.
175. En sla hen gade; want zij zullen het weldra inzien
176. Willen zij dan Onze straf verhaasten?
177. Maar wanneer deze op hun land nederdaalt zal de dag slecht zijn voor
degenen, die werden
gewaarschuwd.
178. Wend u daarom voor een wijle van hen af.
179. En let op, zij zullen het weldra inzien.
180. Verheven is uw Heer, de Heer van Roem en Macht, boven hetgeen zij zeggen!
181. En vrede zij de boodschappers!
182. En alle roem behoort aan Allah, de Heer der Werelden.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Saad. Bij de Koran vol van aanzien.
2. Maar de ongelovigen zijn in valse trots en strijd.
3. Hoevele geslachten hebben Wij vernietigd vòòr hen! Zij schreeuwden het uit,
toen er voor ontkomen
geen tijd meer was.
4. En dezen verwonderen zich, omdat een waarschuwer uit hun midden tot hen is
gekomen; en de
ongelovigen zeggen. “Dit is een tovenaar en een leugenaar.
5. Heeft hij van vele Goden één God gemaakt? Dit is voorzeker iets
eigenaardigs.”
6. En de leiders onder hen zeggen: “Gaat voort en houdt u aan uw Goden. Dit is
voorzeker gewenst.
7. Wij hebben hieromtrent in de laatste godsdienst niets gehoord. Dit is niets
anders dan een verzinsel.
8. Aan hem is onder ons de vermaning gezonden?” Neen, zij twijfelen aan Mijn
vermaning, zij hebben
Mijn straf nog niet ondergaan.
9. Bezitten zij de schatten der barmhartigheid van uw Heer, de Machtige, de
Milddadige?
10. Of is het koninkrijk der hemelen en der aarde en alles wat er tussen is van
hen? Laat hen dan hun
middelen vermeerderen.
11. Zij zijn een leger van bondgenoten dat zal worden verslagen.
12. Vòòr hen loochende het volk van Noach, en Aad en Pharao – de heer der
scharen –
13. En de Samoed, en het volk van Lot, e: en de woudbewoners; dezen waren bond
genoten.
14. Allen verloochenden de boodschappers, daarom werd Mijn straf verwerkelijkt.
15. En dezen wachten slechts op een enkele roep waarvoor geen uitstel zal zijn.
16. Zij zeggen: “Onze Heer, geef ons spoedig ons deel vòòr de Dag der
Afrekening.”
17. Verdraag hetgeen zij zeggen en gedenk onze dienaar David, heer van macht;
voorzeker hij was altijd
tot God geneigd.
18. Wij onderwierpen de bergen om met hem (God) te verheerlijken bij avond en
ochtend.
19. En de vogelen die tezamen verzameld waren, waren hem allen gehoorzaam.
20. En Wij versterkten zijn koninkrijk en gaven hem wijsheid en een beslissend
oordeel.
21. En heeft het verhaal van de tegenstanders u bereikt? Hoe zij over de muur
van zijn kamer klommen;
22. Hoe zij bij David binnenkwamen en hij hen vreesde. Zij zeiden: “Vrees niet,
wij zijn twee
procesvoerders, waarvan de ene de ander onrecht heeft aangedaan; spreek daarom
recht tussen ons in
waarheid en handel niet onrechtvaardig en leid ons naar het rechte pad.”
23. “Deze is mijn broeder; hij heeft negen en negentig
ooien (vrouwelijke shapen), en ik heb maar één ooi. Toch zegt hij: ‘ Geef
haar aan mij’ en hij was mij in het dispuut de baas.”
24. David zeide: “Voorzeker, hij heeft u onrecht aangedaan door uw ooi te eisen
naast zijn eigen ooien.
En voorzeker, vele der mededingers doen elkaar onrecht aan, met uitzondering van
hen, die geloven en
goede werken doen: en zij zijn slechts weinigen.” En David bemerkte, dat Wij hem
hadden beproefd, daarom
vroeg hij om vergiffenis van zijn Heer en zich tot Hem wendend, viel hij in
gebed neder.
25. Daarom gaven Wij hem bescherming en inderdaad had hij een dichte toenadering
en een
voortreffelijk toevlucht tot Ons.
26. (Wij zeiden): “O David, Wij hebben u als stedehouder op aarde aangewezen,
spreek daarom recht
over de mensen naar waarheid en volg (hun) begeerten niet, anders zullen zij u
van de weg van Allah
afleiden.” Degenen, die van de weg van Allah afdwalen zullen gewis een strenge
straf ontvangen, omdat zij
de Dag des Oordeels vergeten.
27. En Wij hebben de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is niet
tevergeefs geschapen – Dat is
het vermoeden der ongelovigen. En wee de ongelovigen vanwege het Vuur.
28. Zullen Wij degenen, die geloven en goede werken doen op dezelfde wijze
behandelen als de
onheilstichters op aarde of moeten Wij de godvruchtigen en de bozen gelijk
stellen?
29. Het Boek dat Wij aan u hebben geopenbaard is vol van zegeningen, laat hen
dus over zijn verzen
nadenken en laat de verstandigen er lering uit trekken.
30. En aan David schonken Wij Salomo; een voortreffelijke dienaar, die altijd
(tot Ons) geneigd was.
31. Herinnert u, toen er renpaarden van het edelste ras en vlug ter been op een
avond voor hem werden
gebracht,
32. Dat hij zeide: “Ik houd van goede dingen vanwege de gedachtenis aan mijn
Heer.” Toen zij (de
zon) door een sluier verborgen waren, zei hij:
33. “Brengt ze naar mij terug.” Toen begon hij ze over hun benen en nek te
strijken.
34. Voorzeker Wij beproefden Salomo en op zijn troon zetten Wij een zielloos
lichaam. En hij (Salomo)
wendde zich tot (God).
35. En zeide: “O mijn Heer, vergeef mij, en schenk mij een koninkrijk hetwelk na
mij voor niemand anders
is; zeker, Gij zijt de Milddadige.”
36. Wij onderwierpen de wind aan hem, die op zijn gebod zachtjes waaide waarheen
hij wilde,
37. En deskundigen en allerlei bouwers en duikers,
38. Alsook anderen, die met ketenen geboeid waren.
39. Wij zeiden: “Dit is Onze gave. Wees vrijgevig of spaarzaam, er zal daarover
geen oordeel zjin.”
40. En hij had inderdaad een dichte toenadering tot Ons en een voortreffelijke
toevlucht.
41. Herinnert u Onze dienaar Job, toen hij tot zijn Heer riep: “Satan heeft mij
met kommer en smart
geslagen.”
42. Wij zeiden: “Spoor uw rijdier met uw voet aan, hier is koel water om u er
mee te wassen en ook om te
drinken.”
43. Wij schonken hem zijn familie en evenveel bovendien, als een barmhartigheid
van Ons en als les
voor mensen van begrip.
44. (En Wij zeiden:) “Neem een handvol gedroogde stengels in uw hand en sla er
mee, en breek uw eed
niet.” Wij vonden hem standvastig. Hij was een voortreffelijke dienaar en altijd
tot Ons geneigd.
45. En gedenk Onze dienaren Abraham, Izaak en Jacob, de bezitters van macht en
inzicht.
46. Wij verkozen hen in het bijzonder – ter vormaning betreffende het laatste
tehuis.
47. En waarlijk, zij zijn in Onze ogen de uitverkorenen en de goeden.
48. En gedenk Ismaël, Eliza en Zolkifl; zij behoren allen tot de besten.
49. Dit is een aanmaning. En voor de godvruchtigen zal zeker een voortreffelijke
toevlucht zijn.
50. Tuinen der eeuwigheid met de poorten wijd voor hen open;
51. Op tronen rustend zullen zij daarin om overvloedig vruchten en drank roepen.
52. En bij hen zullen vrouwen zijn, die haar blikken weerhouden, metgezellen van
gelijke leeftijd.
53. Dit is hetgeen u beloofd is voor de Dag des Oordeels.
54. Voorwaar dit is Onze voorziening die nooit uitgeput zal zijn.
55. Dit is (voor de gelovigen). Maar voor de opstandigen zal er een slechte
plaats van terugkeer zijn.
56. De hel! daarin zullen zij branden, het is een slechte rustplaats,
57. Deze! Laat hen daarom een kokende en een ijskoude drank proeven.
58. En meer dergelijke van verschillende soorten.
59. Hier is een groep van uw volgelingen die er samen met u ingestort zal
worden. (Zij zullen zeggen:)
“Geen welkom voor hen, zij moeten in het Vuur branden.”
60. Zij zullen antwoorden: “Wee, gij zijt het, voor wie geen welkom is. Gij hebt
dit voor ons bereid. En
het is een slechte plaats!”
61. Zij zullen zeggen: “Onze Heer, wie dit voor ons bereid heeft, voeg hem een
dubbele straf in het Vuur
toe.”
62. En zij zullen zeggen: “Hoe komt het dat wij de mensen die wij onder de bozen
rekenden, niet meer
zien?”
63. “Hebben wij hen ten onrechte bespot of zien onze ogen hen niet?”
64. Voorzeker, het onderlinge redetwisten van de mensen in het Vuur is de
waarheid.
65. Zeg: “Ik ben slechts een waarschuwer; en er is geen God naast Allah, de Ene,
de Onweerstaanbare;
66. De Heer van de hemelen en de aarde, en alles wat er tussen is, de Machtige,
de Vergevensgezinde.
67. Zeg: “Het is een belangrijke mededeling,
68. Doch gij wendt u er van af.
69. Ik heb geen kennis van de verheven vergadering toen zij onderling
redetwistten,
70. Slechts dit is aan mij geopenbaard dat ik een duidelijke waarschuwer ben.”
71. Toen uw Heer tot de engelen zeide: “Ik ga de mens uit klei scheppen,
72. En wanneer Ik hem heb gevormd en hem van Mijn geest heb ingeademd, werpt u
dan in
gehoorzaamheid voor hem neder.
73. Derhalve vielen alle engelen neder,
74. Doch Iblies niet, hij toonde hoogmoed en behoorde tot de ongelovigen.
75. God zeide: “O Iblies, wat heeft u verhinderd te buigen voor hem, die Ik met
Mijn Hand heb
geschapen? Zijt gij te trots of behoort gij tot de (hoog) verhevenen?”
76. Hij zeide: “Ik ben beter dan hij, Gij hebt mij uit vuur en hem uit klei
geschapen.”
77. God zeide: “Ga dan hier vandaan, voorzeker gij zijt de verworpene.
78. En Mijn vloek zal op u rusten tot de Dag des Oordeels.”
79. Hij zeide: “O mijn Heer, vergun mij dan uitstel tot de Dag waarop zij zullen
worden opgewekt.”
80. God zeide: “U wordt uitstel verleend,
81. Tot de Dag van de bepaalde tijd.”
82. Hij zeide: “Bij Uw eer, ik zal hen allen zeker doen dwalen,
83. Behalve Uw oprechte dienaren.”
84. God zeide: “Dit is de waarheid en Ik zeg de waarheid,
85. Dat Ik de hel zeker met u en allen die u volgen, zal vullen.”
86. Zeg: “Ik vraag u er geen loon voor, noch breng ik u in moeilijkheden.
87. Dit is slechts een vermaning voor de werelden.
88. En na een wijle zult gij de tijding er van te weten komen.”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. De openbaring van dit Boek is van Allah, de Almachtige, de Alwijze.
2. Voorwaar, Wij hebben u het Boek met waarheid geopenbaard; aanbid daarom
Allah, oprecht zijnde
jegens Hem in onderwerping.
3. Ziet, aan Allah alleen komt oprechte gehoorzaamheid toe. En degenen, die
naast Hem anderen als
beschermers nemen, zeggende: “Wij aanbidden dezen slechts opdat zij ons in
Allah’s nabijheid brengen.”
Voorzeker, Allah zal onder hen uitspraak doen betreffende datgene waarin zij
verschillen. Voorwaar, Allah
leidt een ondankbare leugenaar niet.
4. Had Allah een zoon begeerd dan zou Hij uit wat Hij geschapen heeft kunnen
nemen, wie Hij wilde.
Heilig is Hij. Hij is Allah, de Ene, de Opperste.
5. Hij schiep de hemelen en de aarde in waarheid. Hij doet de nacht over de dag
komen, en de dag over
de nacht; en Hij heeft de zon en de maan in dienst gesteld; elk loopt een vaste
baan. Voorzeker, Hij is de
Almachtige, de Vergevensgezinde.
6. Hij schiep u uit één ziel, dan maakte Hij daaruit echtgenoten; en Hij zond
voor u acht stuks vee in
paren neder. Hij vormde u in de baarmoeder van uw moeder, schepping naast
schepping, in drievoudige
duisternis. Zo is Allah uw Heer, van Hem is het koninkrijk. Er is geen God naast
Hem. Waardoor wordt gij
dan afgeleid?
7. Indien gij ondankbaar zijt; Allah is zeker onafhankelijk van u. Maar Hij
houdt niet van
ondankbaarheid onder Zijn dienaren. En als gij dankbaar zijt, zal Hij in u
behagen hebben – En geen
lastdragende kan de last van een ander dragen – Dan is uw terugkeer tot uw Heer:
en Hij zal u mededelen wat
gij deedt. Zeker, Hij weet goed wat in uw innerlijk is.
8. Wanneer een mens wordt benadeeld, roept hij zijn Heer aan, zich tot Hem
wendend. Dan, wanneer Hij
hem een gunst bewijst van Zichzelf, vergeet de mens waarvoor hij eerst (God)
aanriep en stelt medegoden
naast Allah, om de mensen van Zijn weg af te leiden. Zeg: “Geniet door uw
ongeloof voor een wijle, gij
behoort zeker tot de bewoners van het Vuur.”
9. Is hij, die God vereert in de uren der nacht, nederknielende en staande, die
voor het Hiernamaals
vreest en hoopt op de barmhartigheid van zijn Heer. Zeg: “Zijn zij die weten
gelijk aan hen die niet weten?”
Maar alleen de verstandigen trekken er lering uit.
10. Zeg: “O, Mijn gelovige dienaren, vreest uw Heer.” Voor hen, die in dit leven
goed doen, is het
goede. En Allah’s aarde is ruim. Voorwaar, aan de standvastigen zal hun beloning
zonder berekening worden
uitbetaald.
11. Zeg: “Het is mij bevolen Allah te aanbidden oprecht zijnde in onderwerping
aan Hem.
12. En mij is bevolen de eerste der Moslims te zijn.”
13. Zeg: “Indien ik mijn Heer niet gehoorzaam, vrees ik de straf van de grote
Dag.”
14. Zeg: “Allah is het Die ik aanbid, oprecht zijnde in gehoorzaamheid tot Hem.”
15. Zeg: “Aanbidt wie gij wilt buiten Hem. Op de Dag der Opstanding zullen zij
de verliezers zijn, die
zichzelf en hun familie hebben benadeeld.” Ziet toe, dit is het duidelijke
verlies.
16. Zij zullen lagen van Vuur over en onder zich hebben. Hiertegen waarschuwt
Allah Zijn dienaren: “O
Mijn dienaren, vreest Mij derhalve.”
17. En zij die vermijden valse goden te aanbidden, en zich tot Allah wenden –
voor hen zijn er blijde
tijdingen. Daarom geef blijde tijding aan Mijn dienaren,
18. Die naar het Woord luisteren en dit het best naleven. Zij zijn het die Allah
geleid heeft, en zij zijn de
verstandigen.
19. Kunt gij hem, tegen wie de uitspraak van straf is bevestigd, en die in het
Vuur is redden?
20. Maar voor hen die hun Heer vrezen zijn woningen boven elkaar gebouwd,
waaronder rivieren
stromen. Dit is Allah’s belofte en Allah breekt Zijn belofte niet.
21. Hebt gij niet gezien, dat Allah water van de hemel nederzendt en het in de
aarde doet binnendringen
tot (het vormen van) bronnen? Ook worden er oogsten voortgebracht, die in hun
kleuren variëren. Daarna
drogen deze uit en gij ziet ze geel worden; dan doet Hij ze in stukken breken.
Voorwaar daarin is een les voor
de mensen van begrip.
22. Hij wiens hart Allah voor de Islam heeft verruimd, is in het licht van zijn
Heer. Wee dan degenen,
wier hart verhard is bij de gedachtenis aan Allah! Waarlijk, zij verkeren
klaarblijkelijk in dwaling.
23. Allah heeft de beste verkondiging geopenbaard, een Boek (de Koran),
overeenkomstig met zichzelf,
vaak herhalend (vermaningen) waarbij de huid van hen die hun Heer vrezen
ineenkrimpt, daarna ontspant
zich hun huid en hun hart wordt zacht bij de gedachte aan Allah. Dit is de
leiding van Allah, Hij leidt
daarmee wie Hij wil. En wie Allah laat dwalen, zal geen leider hebben.
24. Is (deze beter) die voor zijn persoon bescherming zoekt op de Dag der
Opstanding voor de
vreselijke straf? – terwijl tot de onrechtvaardigen zal worden gezegd:
“Ondergaat (nu) wat gij verdiendet.”
25. Ook degenen die vòòr hen waren, verloochenden, daarom kwam de straf over hen
zonder dat zij
bemerkten van waar.
26. En Allah vernederde hen in het leven dezer wereld; doch de straf van het
Hiernamaals zal zeker
groter zijn. Als zij slechts wisten!
27. En voorzeker, Wij hebben allerlei gelijkenissen voor de mensen in deze Koran
vermeld, opdat zij er
lering uit trekken.
28. Dit is een duidelijke verkondiging zonder afwijking opdat men godvruchtig
moge worden.
29. Allah geeft een gelijkenis; een man die aan meer aanspraak-hebbenden
toebehoort, die het met
elkander oneens zijn, en een man die geheel aan één man toebehoort. Zijn zij
beiden in dezelfde toestand?
Alle roem behoort aan Allah. Maar de meesten onder hen begrijpen dit niet.
30. Waarlijk gij zult sterven en zij zullen ook sterven.
31. Dan zult gij op de Dag der Opstanding met elkander redetwisten in het
bijzijn van uw Heer.
32. Wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen over Allah verzint of de
Waarheid verloochent
wanneer zij tot hem komt? Is er voor de ongelovigen geen plaats in de hel?
33. En hij die de Waarheid brengt of deze bevestigt – dezen zijn de
godvruchtigen.
34. Zij zullen van hun Heer ontvangen wat zij begeren; dat is de beloning
dergenen die goed doen.
35. Allah zal het slechtste wat zij deden van hen verwijderen en hun het loon
geven beter dan hetgeen
zij verdienden.
36. Is Allah niet toereikend voor Zijn dienaar? En zij trachten u te doen vrezen
voor hen (de afgoden)
die buiten Allah zijn. Voor hem die Allah laat dwalen is er geen leider.
37. En wie Allah leidt zal niemand kunnen doen afdwalen. Is Allah niet Machtig,
de Heer der
Vergelding?
38. Indien gij hun vraagt: “Wie heeft de hemelen en de aarde geschapen?”, zullen
zij voorzeker
antwoorden: “Allah”. Zeg: “Vertelt mij (dan) wat gij naast Allah aanroept,
kunnen zij, indien Allah mij zou
willen benadelen, Zijn schade verwijderen? Of als Hij mij barmhartigheid wil
tonen, kunnen zij Zijn
barmhartigheid dan tegenhouden?” Zeg: “Allah is mij voldoende. In Hem zullen de
vertrouwenden hun
vertrouwen stellen.”
39. Zeg: “O, mijn volk, handel op uw plaats, ik ben ook werkzaam, maar weldra
zult gij weten
40. Tot wie de vernederende kastijding komt en op wie de blijvende straf
nederdaalt.”
41. Voorwaar, Wij hebben u ten bate der mensen het Boek met Waarheid
nedergezonden. Hij die deze
leiding volgt, volgt haar ten bate van zijn eigen ziel en wie dwaalt, dwaalt ten
nadele van haar. En gij zijt geen
voogd over hen.
42. Allah neemt de zielen van de mensen op wanneer zij sterven en ook van hen
die niet sterven tijdens
hun slaap. Dan houdt Hij die, die Hij ten dode heeft opgeschreven en zendt de
overigen tot een bepaalde tijd
(in het lichaam) terug. Hierin zijn stellig tekenen voor een volk dat nadenkt.
43. Hebben zij bemiddelaars naast Allah genomen? Vraag: “Zelfs indien zij (de
afgoden) nergens macht
over hebben en zonder verstand zijn?”
44. Zeg: “Van Allah is iedere voorspraak. Hem behoort het koninkrijk der hemelen
en der aarde en naar
Hem zult gij worden teruggebracht.”
45. En wanneer Allah wordt genoemd als de Enige, dan krimpt het hart dergenen
die in het Hiernamaals
niet geloven samen, maar wanneer degenen naast Hem genoemd worden, ziet, zij
verheugen zich.
46. Zeg: “O, Allah! Schepper der hemelen en der aarde! Kenner van het
onzichtbare en het zichtbare!
Slechts Gij oordeelt onder Uw dienaren over datgene waarin zij verschillen.”
47. En indien de onrechtvaardigen bezaten al hetgeen op de aarde is en nog eens
zoveel daarbij, zullen
zij dit op de Dag der Opstanding als losprijs voor de vreselijke straf willen
aanbieden. En wat zij nooit
dachten zal hun door Allah onthuld worden.
48. De straf voor het kwaad dat zij bedreven zal hun duidelijk worden en wat zij
plachten te bespotten
zal hen omringen.
49. Wanneer nu de mens tegenspoed treft, roept hij Ons aan. Als Wij hem dan Onze
gunst bewijzen
zegt hij: “Dit is mij alleen wegens mijn verdiensten geschonken.” Neen, het is
slechts een beproeving; maar
de meesten onder hen beseffen het niet.
50. Ook hun voorgangers zeiden hetzelfde, toch baatte hen hetgeen zij deden
niet;
51. En het kwaad dat zij deden trof hen en wat de onrechtvaardigen onder dezen
doen, zal hen ook
treffen en zij kunnen Ons niet ontsnappen.
52. Weten zij niet dat Allah de voorziening vermeerdert of vermindert voor wie
Hij wil; voorwaar, daarin
zijn tekenen voor een volk dat wil geloven.
53. Zeg: “O mijn dienaren die tegen u zelf buitensporig zijt geweest, wanhoopt
niet aan de
barmhartigheid van Allah, voorzeker Allah vergeeft alle zonden, waarlijk, Hij is
de Vergevensgezinde, de
Genadevolle.
54. “Wendt u tot uw Heer en onderwerpt u aan Hem voordat de straf over u komt,
want dan zult gij niet
meer worden geholpen.
55. “En volgt het beste dat u geopenbaard is door uw Heer voordat de straf
onverwachts over u komt
terwijl gij het (naderen er van) niet bemerkt;
56. Opdat geen ziel moge zeggen: “O wat een spijt heb ik over hetgeen waarin ik
te kort schoot
tegenover Allah! En inderdaad behoorde ik tot de spotters.”
57. Of opdat zij niet moge zeggen: “Had Allah mij geleid dan zou ik zeker tot de
godvruchtigen hebben
behoord.”
58. Of opdat zij de straf ziende, niet moge zeggen: “Ik wilde dat er voor mij
een terugkeer was, dan zou ik
tot de goeden behoren.”
59. (God zal antwoorden): “Neen, Mijn tekenen kwamen tot u, doch gij
verloochendet deze, gij waart
hoogmoedig en behoordet tot de ongelovigen.”
60. En op de Dag der Opstanding zult gij de gezichten van hen die over Allah
leugens uitten zwart zien.
Is er in de hel geen tehuis voor de hoogmoedigen?
61. Allah zal de godvruchtigen vanwege hun geloof redden. Geen kwaad zal over
hen komen noch
zullen zij treuren.
62. Allah is de Schepper van alles en de Voogd over alle dingen.
63. Aan Hem behoren de schatten der hemelen en der aarde; en zij die de tekenen
van Allah verwerpen
zijn de verliezers.
64. Zeg: “O, gij onwetenden, beveelt gij mij iets buiten Allah te aanbidden?”
65. En voorwaar, aan u zoals aan hen die vòòr u waren, is geopenbaard: “Als gij
deelgenoten aan God
toeschrijft, zal uw werk stellig vruchteloos blijken en gij zult zeker tot de
verliezers behoren.”
66. Neen, dient Allah alleen en behoort tot de dankbaren.
67. Zij waarderen Allah niet volgens Zijn Waardigheid. De gehele aarde zal in
Zijn greep zijn op de Dag
der Opstanding, en de hemelen zullen worden opgerold in Zijn hand. Glorie zij
Hem en verheven is Hij boven
hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
68. En de bazuin zal worden geblazen en allen die in de hemelen en op aarde
zijn, zullen bezwijmen,
behalve degenen die Allah wil. Dan zal er nogmaals worden geblazen en ziet! Zij
zullen staande herrijzen en
wachten.
69. En de aarde zal door het licht van haar Heer schitteren, en het Boek zal
nedergelegd worden en de
profeten en de getuigen zullen worden gebracht en er zal tussen hen met
rechtvaardigheid geoordeeld
worden en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
70. Elke ziel zal volledig worden beloond voor hetgeen zij deed. En Hij weet het
beste wat zij
volbrachten.
71. En de ongelovigen zullen naar de hel worden gedreven, wanneer zij deze
bereiken, zullen de poorten
worden geopend en haar wachters zullen tot hen zeggen: “Kwamen er geen
boodschappers van uit uw
midden tot u, de tekenen van uw Heer verkondigende en u waarschuwende voor de
komst van deze Dag?”
Zij zullen antwoorden: “Ja zeker!” Maar nu is de uitspraak van de straf tegen de
ongelovigen van kracht
geworden.
72. Er zal worden gezegd: “Gaat de poorten der hel binnen om er in te vertoeven,
slecht is de
verblijfplaats voor de hoogmoedigen.”
73. En degenen die hun Heer vreesden zullen in groepen naar de Hemel worden
geleid; wanneer zij die
bereiken zullen de poorten worden geopend en zijn bewakers zullen tot hen
zeggen: “Vrede zij u! Weest
gelukkig en gaat binnen om er voor (altijd) te verblijven.”
74. Zij zullen zeggen: “Alle lof behoort aan Allah, Die Zijn belofte aan ons
heeft vervuld en ons het land
als erfenis heeft gegeven om daarin te vertoeven, waar wij ook willen.” Hoe
voortreffelijk is het loon der
(rechtvaardige) werkers.
75. En gij zult de engelen om de Troon zien dringen, hun Heer lovende met de
roem, die Hem toekomt.
En er zal tussen hen met Waarheid worden geoordeeld. En er zal worden gezegd:
“Alle lof behoort aan Allah,
de Heer der Werelden.”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Haa Miem.
2. De openbaring van dit Boek is van Allah, de Almachtige, de Alwetende.
3. De Vergever der zonden, de Aanvaarder van berouw, de Gestrenge in het
straffen, de Heer van
genade. Er is geen God buiten Hem. Tot Hem is de terugkeer.
4. Niemand betwist de woorden van Allah behalve de ongelovigen. Laat hun
bedrijvigheid in het land u
niet bedriegen.
5. Het volk van Noach voor hen en andere groepen na hen verloochenden ook en elk
volk besloot zijn
boodschapper te vangen en twistte door leugen om de Waarheid er mee te niet te
doen. Dan greep Ik hen en
hoe verschrikkelijk was Mijn straf!
6. Zo werd het woord van uw Heer bewaarheid ten opzichte van de ongelovigen: dat
zij de bewoners
van het Vuur zouden zijn.
7. Zij, die de Troon dragen en zij die er omheen staan verheerlijken hun Heer
met de lof die Hem toekomt
en zij geloven in Hem en vragen vergiffenis voor de gelovigen, zeggende: “Onze
Heer, Gij omvat alle dingen
in Uw barmhartigheid en kennis. Vergeef daarom hen die berouw tonen en Uw weg
volgen; en behoed hen
voor de straf der hel,
8. Onze Heer, en doe hen de tuinen der Eeuwigheid ingaan, die Gij hun hebt
beloofd, alsook de
deugdzamen onder hun ouders, hun echtgenoten en hun kinderen. Zeker, Gij zijt de
Almachtige, de Alwijze.
9. “En behoed hen voor het kwade; en een ieder die Gij op die Dag voor het kwade
behoedt, hem
betoont Gij zeker barmhartigheid. En dat is de grootste zegepraal.”
10. De ongelovigen zullen worden toegesproken: “Het misnoegen van Allah was
groter dan uw eigen
misnoegen toen gij tot het geloof werd geroepen doch gij dit verwierpt.”
11. Zij zullen zeggen: “Onze Heer, Gij deedt ons tweemaal sterven en Gij hebt
ons tweemaal in het leven
teruggeroepen en wij bekennen onze zonden. Is er nu een uitweg?”
12. Dit kwam omdat gij niet geloofdet toen Allah de Ene werd genoemd, maar toen
Hem medegoden
werden toegeschreven, geloofdet gij. Nu behoort het oordeel aan Allah, de
Allerhoogste, de Allergrootste.
13. Hij is het Die u Zijn tekenen toont en voorziening voor u van de hemel
nederzendt; maar niemand
trekt er lering uit behalve hij die zich (tot God) wendt.
14. Roept alleen Allah aan, oprecht zijnde in gehoorzaamheid tot Hem, hoewel de
ongelovigen er tegen
zijn.
15. Verheven boven alle graden is de Heer van de Troon. Hij zendt het woord door
Zijn gebod aan wie
Hij wil van Zijn dienaren, opdat hij moge waarschuwen voor de Dag der
Ontmoeting.
16. De Dag waarop zij naar voren zullen komen – zal niets van hen voor Allah
verborgen zijn. “Van Wie
is het Koninkrijk op deze Dag?” “Van Allah, de Ene, de Onweerstaanbare.”
17. “Op deze Dag zal elke ziel worden beloond voor hetgeen zij heeft verdiend.
Geen onrecht zal
geschieden op deze Dag. Voorzeker, Allah is snel in het beoordelen.”
18. Waarschuw hen voor de naderende Dag, wanneer het hart in de keel klopt
terwijl zij vol verdriet
zullen zijn. De onrechtvaardigen zullen geen boezemvrienden hebben, noch enige
bemiddelaar naar wie zal
worden geluisterd.
19. Hij kent de oneerlijkheid der ogen en datgene wat de harten verbergen.
20. En Allah richt naar waarheid, maar degenen die zij aanroepen naast Hem
kunnen in het geheel niet
richten. Voorzeker, Allah is de Alhorende, de Alziende.
21. Hebben zij niet over de aarde gereisd en gezien wat het einde was van hen
die vòòr hen waren? Zij
waren machtiger dan dezen in kracht en in hun sporen op aarde. Toch greep Allah
hen voor hun zonden en
zij hadden niemand om hen tegen Allah te beschermen.
22. Dat kwam omdat hun boodschappers tot hen kwamen met duidelijke tekenen, doch
zij verwierpen
ze; daarom greep Allah hen. Voorzeker, Hij is Machtig, Streng in het straffen.
23. En Wij zonden Mozes met Onze tekenen en een duidelijk gezag,
24. Tot Pharao en Hamaan en Korach, maar zij zeiden: “Hij is een tovenaar en de
grootste leugenaar.”
25. En toen hij (Mozes) met Waarheid van Ons tot hen kwam, zeiden zij: “Doodt de
zonen der gelovigen
met hem en ontziet hun vrouwen.” Maar het plan der ongelovigen is ijdel.
26. En Pharao zeide: “Laat mij Mozes doodslaan en laat hem dan zijn Heer
aanroepen. Ik vrees dat hij uw
godsdienst zal veranderen of in het land onrust zal stoken.”
27. En Mozes zeide: “Ik zoek toevlucht bij mijn Heer en uw Heer, tegen elke
laatdunkende die aan de
Dag des Oordeels niet gelooft.”
28. En een gelovig man uit het volk van Pharao die zijn geloof verborg, zeide:
“Wilt gij een man doden
omdat hij zegt: “mijn Heer is Allah’; terwijl hij tot u gekomen is met
duidelijke tekenen van uw Heer? Is hij een
leugenaar, dan rust zijn leugen op hem; maar als hij oprecht is, dan zal iets
van datgene, waarmee hij u
bedreigt, u overkomen. Voorzeker, Allah leidt hem die buitensporig en een grote
leugenaar is, niet.
29. O mijn volk heden hebt gij de oppermacht en gij zijt de hoogsten in het
land. Maar wie zal ons
beschermen tegen de straf van Allah als zij over ons komt?” Pharao zeide: “Ik
wijs u alleen dat aan wat ik zelf
zie en ik leid u slechts naar het pad der rechtschapenheid.”
30. En de gelovige zeide: “O mijn volk, ik vrees voor u een gebeurtenis zoals op
de Dag der
bondgenoten,
31. Zoals hoe geval was bij het volk van Noach, en Aad en Samoed en degenen die
na hen waren. Allah
wil Zijn dienaren geen onrecht aandoen.
32. En o mijn volk, ik vrees voor u de Dag van het geweeklaag.
33. Een Dag waarop gij u zult afwenden om te vluchten. Dan zult gij geen
beschermer hebben tegen
Allah. En hij die Allah laat dwalen zal geen leider hebben.
34. En voordien kwam Jozef tot u met duidelijke tekenen, maar gij bleeft
twijfeles aan hetgeen hij u
bracht doch toen hij stierf zeidet gjj: “Allah zal na hem geen boodschapper meer
zenden.” Alzo laat Allah de
buitensporigen en de twijfelaars dwalen.
35. Degenen die twisten over de tekenen van Allah zonder dat enig gezag
(daarover) tot hen kwam; dit
is afkeurenswaardig in de ogen van Allah en de gelovigen. Alzo verzegelt Allah
het hart van iedere
hoogmoedige en onderdrukker.
36. En Pharao zeide: “O Hamaan, bouw mij een toren opdat ik de toegangswegen
moge naderen,
37. De toegangswegen der hemelen, opdat ik de God van Mozes moge bereiken
ofschoon ik zeker weet
dat hij een leugenaar is.” Zo werd voor Pharao zijn slechte daad schoonschijnend
gemaakt, hij werd van het
rechte pad afgeleid en Pharao’s plan eindigde slechts in ondergang.
38. En de gelovige zeide: “O, mijn volk, volg mij, ik zal u op het pad van
leiding voeren.
39. O mijn volk, dit leven dezer wereld is slechts een voorbijgaand genoegen; en
het Hiernamaals is het
blijvende tehuis.
40. Wie kwaad doet zal naar evenredigheid hiervan worden vergolden; maar wie
goed doet, man of
vrouw, en gelovig is zal het paradijs binnengaan; daarin zullen zij van alles
worden voorzien, zonder
berekening.
41. En O mijn volk, hoe komt het toch dat ik u tot redding roep en gij mij tot
het Vuur wilt leiden?
42. Gij nodigt mij uit, Allah te verwerpen en iets met Hem te vereenzelvigen
waarvan ik geen kennis heb.
En ik roep u tot de Almachtige, de Vergevensgezinde.”
43. “Zeker, datgene waartoe gij mij uitnodigt heeft geen macht in deze wereld of
in het Hiernamaals;
voorwaar, onze terugkeer is tot Allah, en de overtreders zullen de bewoners van
het Vuur zijn.
44. Weldra zult gij u herinneren wat ik u zeg. En ik vertrouw mijn zaak aan
Allah toe. Voorwaar, Allah
ziet Zijn dienaren door en door.”
45. Daarom beschermde Allah hem voor het kwade hunner plannen, en een zware
straf kwam over het
volk van Pharao;
46. Aan het Vuur zullen zij morgen en avond worden blootgesteld. En de Dag
waarop het Uur zal
komen, zal er worden gezegd: “Doet Pharao’s volk de strengste straf ondergaan.”
47. En wanneer zij met elkander in het Vuur zullen twisten, zullen de zwakken
tot de trotsen zeggen:
“Voorzeker, wij waren uw volgelingen; wilt gij dan nu een gedeelte van het Vuur
van ons wegnemen?”
48. Zij die trots waren zullen zeggen: “Wij zijn er allen in. Allah heeft nu
over Zijn dienaren recht
gesproken.”
49. En degenen die in het Vuur zijn zullen tot de bewaarders der hel zeggen:
“Bidt uw Heer, een dag van
onze straf te verlichten.”
50. Zij zullen antwoorden: “Kwamen uw boodschappers niet tot u met duidelijke
bewijzen?” Zij zullen
zeggen: “Ja zeker.” De bewaarders zullen antwoorden: “Bidt dan.” Maar het bidden
der ongelovigen is
nutteloos.
51. Voorwaar, Wij helpen Onze boodschappers en de gelovigen in het leven dezer
wereld en op de Dag
waarop de getuigen zullen opstaan.
52. De Dag, waarop de verontschuldiging van de onrechtvaardigen niets zal baten
en voor hen zal de
vloek en het kwade tehuis zijn.
53. En Wij gaven Mozes de leiding, en deden de kinderen van Israël het Boek
erven.
54. Als richtsnoer en aanmaning voor mensen van begrip.
55. Heb geduld, voorzeker, Allah’s belofte is waar. En vraag bescherming tegen
uw zonde en eert uw
Heer ’s morgens en ’s avonds met de lof die Hem toekomt.
56. Zij die over de tekenen van Allah twisten zonder dat hun het gezag daartoe
verleend is, hebben in
hun innerlijk niets dan trots, die zij niet kunnen verwerkelijken. Zoekt daarom
uw toevlucht bij Allah.
Waarlijk, Hij is de Alhorende, de Alziende.
57. Voorzeker, de schepping der hemelen en der aarde is groter dan de schepping
der mensen maar de
meeste mensen beseffen het niet.
58. De blinden en de zienden zijn niet gelijk; noch zijn zij, die geloven en
goede werken doen gelijk aan
hen die kwaad doen. Gering is de lering die gij hieruit trekt.
59. Het Uur zal zeker komen, daaraan is geen twifel; toch geloven de meeste
mensen het niet.
60. En uw Heer zegt: “Aanbidt Mij; Ik zal uw gebed verhoren. Maar zij die te
hoogmoedig zijn om Mij te
aanbidden, zullen veracht de hel binnengaan.”
61. Allah is Degene Die de nacht voor u aanwees opdat gij er in moogt rusten en
de dag om u licht te
geven. Voorwaar, Allah is vol genade voor de mensen, toch zijn de meeste mensen
ondankbaar.
62. Zo is Allah uw Heer, de Schepper aller dingen. Er is geen God naast Hem.
Waarheen wordt gij dan
afgewend?
63. Zo worden degenen, die de tekenen van Allah verloochenen, afgeleid.
64. Allah is het, Die de aarde voor u als een rustplaats heeft gemaakt en de
hemelen als gewelf, Die u
gevormd heeft en u een schone vorm heeft gegeven en u van goede dingen heeft
voorzien. Dit is Allah uw
Heer. Gezegend is Allah, de Heer der Werelden.
65. Hij is de Levende, er is geen God naast Hem. Aanbidt daarom Hem alleen,
oprecht zijnde in
gehoorzaamheid tot Hem. Alle lof behoort aan Allah, de Heer der Werelden.
66. Zeg: “Het is mij verboden diegenen te aanbidden die gij naast Allah aanroept
daar er duidelijke
bewjizen van mijn Heer tot mij zijn gekomen; en het is mij geboden mij te
onderwerpen aan de Heer der
Werelden.”
67. Hij is het Die u uit stof schiep, dan uit een levenskiem en uit een klonter
bloed, vervolgens brengt
Hij u voort als een kind, dan bereikt gij de volwassenheid, daarna wordt gij
oud. Sommigen sterven eerder,
en anderen onder u zullen een vastgestelde tijd bereiken; opdat gij tot inzicht
komt.
68. Hij is het Die leven geeft en doet sterven. En wanneer Hij iets besluit,
zegt Hij slechts: “Wees”, en
het wordt.
69. Hebt gij degenen niet gezien, die over de tekenen van Allah redetwisten? Hoe
worden zij afgewend!
70. Degenen die het Boek en hetgeen waarmee Wij Onze boodschappers zonden,
verloochenden, zullen
weldra (de waarheid) te weten komen,
71. Wanneer zij met boeien en kettingen om hun hals zullen worden gesleept
72. In kokend water; dan zullen zij in het vuur worden geworpen.
73. Dan zal er tot hen worden gezegd: “Waar zijn (de afgoden), die gij met Allah
hadt vereenzelvigd?”
74. “Naast Allah?” Zij zullen zeggen: “Zij zijn verloren gegaan. Neen, wij
plachten voorheen niets te
aanbidden.” Zo laat Allah de ongelovigen dwalen.
75. Er zal tot hen worden gezegd: “Dit is omdat gij op aarde ten onrechte placht
te jubelen en omdat gij
hoovaardig waart.”
76. “Gaat de poorten der hel binnen daarin vertoevende. Kwaad is nu het tehuis
voor de
laatdunkenden.”
77. Heb daarom geduld, Allah’s belofte is zeker waar. Of Wij u de straf waarmede
Wij hen bedreigen
gedeeltelijk tonen of u (vòòr dien) doen sterven, zij zullen toch tot Ons worden
teruggebracht.
78. En Wij zonden boodschappers vòòr u, sommigen van hen hebben Wij vermeld en
anderen hebben
Wij niet genoemd en geen boodschapper kan een teken brengen zonder Allah’s
gebod. En wanneer Allah’s
gebod komt, wordt er in waarheid geoordeeld en dan gaan de leugenaars verloren.
79. Het is Allah, Die u vee heeft gegeven, opdat gij op sommige dieren moogt
rijden en andere als
voedsel gebruiken.
80. En gij hebt andere voordelen van hen – zodat gij door hen elke behoefte die
in uw innerlijk is,
tevreden moogt stellen. En door hen (te land) en op schepen (ter zee) wordt gij
gedragen.
81. En Hij toont u Zijn tekenen; welke van de tekenen van Allah wilt gij dan
ontkennen?
82. Hebben zij niet op aarde gereisd en gezien wat het einde was van degenen die
voor hen waren? Zij
waren groter in aantal dan dezen en machtiger in kracht, en in de sporen die zij
op aarde achterlieten. Maar
alles wat zij verwierven baatte hen niet.
83. En toen hun boodschappers met duidelijke tekenen tot hen kwamen, namen zij
genoegen met de
kennis die zij bezaten. en de straf waarover zij spotten, verstrikte hen.
84. En toen zij Onze straf zagen zeiden zij: “Wij geloven in Allah als de Enige
en wij verwerpen alles wat
wij vroeger met Hem plachten te vereenzelvigen.”
85. Maar nadat zij Onze straf hadden gezien kon hun geloof hun niet meer baten.
Dit is Allah’s wet die
haar loop neemt ten opzichte van Zijn dienaren en zo gingen de ongelovigen
verloren.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Haa Miem.
2. Een openbaring van de Barmhartige, de Genadevolle.
3. Een Boek waarvan de verzen zijn verklaard als duidelijke verkondiging voor
mensen die kennis
bezitten.
4. Als drager van goede tijding en als waarschuwer. Maar de meesten hunner
wenden zich af, zodat zij
niet luisteren.
5. Zij zeggen: “Onze harten zijn gesluierd voor datgene waartoe gij ons roept en
er is doofheid in onze
oren en tussen u en ons is een scherm. Daarom ga door met uw werk, wij werken
ook.”
6. Zeg: “Ik ben slechts een mens zoals gij. Het is mij geopenbaard dat uw God
slechts één God is; weest
derhalve oprecht jegens Hem en vraagt vergiffenis van Hem.” En wee de
afgodendienaren.
7. Die geen Zakaat geven en aan het Hiernamaals niet geloven.
8. Wat hen betreft, die geloven en goede werken doen, zij zullen zeker een loon
ontvangen dat nooit zal
ophouden.
9. Zeg: “Verwerpt gij werkelijk Hem Die de aarde in twee dagen schiep? En richt
gij gelijken aan Hem
op, hoewel Hij de Heer der Werelden is?
10. Hij heeft de bergen daarop gesteld en heeft deze gezegend en er op (de
aarde) de voedingsmiddelen
bepaald, in vier dagen, gelijkelijk voor de zoekenden.
11. Dan wendde Hij Zich tot de hemel terwijl deze een soort damp was en zeide
hiertegen en tot de
aarde: “Komt beiden, willens of onwillens.”
12. Zij zeiden: “Wij komen gewillig.” Zo voltooide Hij hen als de zeven hemelen
in twee dagen, en Hij
wees elke hemel zijn werk aan. En Wij versierden de laagste hemel met lichten
ter bescherming. Dat is de
verordening van de Almachtige, de Alwetende.
13. Maar indien zij zich afwenden, zeg dan: “Ik waarschuw u voor een
bliksemstraal, zoals de bliksem die
Aad en Samoed achterhaalde. ”
14. Toen hun boodschappers van vòòr hen en achter hen tot hen kwamen, zeggende:
“Aanbidt niets
dan Allah”, zeiden zij: “Als onze Heer het had gewild, zou Hij beslist engelen
hebben nedergezonden.
Derhalve verwerpen wij datgene waarmede gij gezonden zijt.”
15. Maar de Aad handelden ten onrechte laatdunkend op aarde en zeiden: “Wie is
machtiger dan wij?”
Wisten zij niet dat Allah, Die hen schiep machtiger was dan zij? Doch zij
plachten Onze tekenen te
verwerpen.
16. Daarom zonden Wij tegen hen een razende wind gedurende verscheidene
noodlottige dagen, opdat
Wij hen in dit leven de straf der vernedering mochten doen ondergaan. De straf
van het Hiernamaals zal
zeker nog vernederender zijn en zij zullen niet worden geholpen.
17. En wat de Samoed betreft, Wij gaven leiding, maar zij verkozen blindheid
boven het rechte pad,
daarom trof hen de bliksem van de straf der vernedering, voor hetgeen Zij hadden
verdiend.
18. En Wij redden de gelovigen, die godvruchtig waren;
19. Op de dag waarop Allah’s vijanden, in groepen verdeeld naar het Vuur zullen
worden gebracht,
20. Tot zij het bereiken, zullen hun oren, ogen en huiden tegen hen getuigenis
afleggen over wat zij
plachten te doen.
21. En zij zullen tot hun huiden zeggen: “Waarom getuigt gij tegen ons?” Deze
zullen antwoorden:
“Allah Die alles heeft doen spreken – deed ook ons spreken. En Hij is het Die u
de eerste keer schiep en gij
zijt tot Hem teruggebracht.
22. Gij waart niet in staat u te verschuilen, opdat uw oren, uw ogen en uw
huiden geen getuigenis tegen
u zouden afleggen, maar gij dacht, dat Allah onbekend was met het geen gij deedt.
23. En deze gedachte van u, die gij over uw Heer koesterdet, heeft u tot verderf
gebracht, daarom
behoort gii tot de verliezers.
24. Indien zij nu volharden, is het Vuur hun tehuis; en als zij om
verontschuldiging vragen, behoren zij
niet tot hen aan wie deze wordt verleend.
25. Wij stelden gezellen (duivelen) voor hen aan, die hetgeen vòòr hen en achter
hen was
schoonschijnend maakten, en het woord werd tegen hen van kracht, met de volkeren
van djinn en mensen
die vòòr hen leefden. Zeker, zij waren verliezers.
26. En de ongelovigen zeggen: “Luistert niet naar deze Koran, maar maakt leven
daarbij opdat gij de
overhand moogt krijgen.”
27. Maar Wij zullen zeker de ongelovigen een strenge straf doen toekomen en Wij
zullen hun slechtste
daden vergelden.
28. Dat is het loon van Allah’s vijanden: het Vuur. Daar zullen zij een
langdurig tehuis hebben; een
vergelding, omdat zij Onze tekenen niet erkenden.
29. En de ongelovigen zullen zeggen: “Onze Heer, toon ons degenen der djinn en
der mensen die ons
deden dwalen, opdat wij hen onder onze voeten mogen plaatsen zodat zij tot de
vernederden behoren.”
30. Voorzeker zij, die zeggen: “Onze Heer is Allah,” en daarin standvastig
blijven, op hen zullen de
engelen nederdalen: “Vreest niet, noch treurt; maar verheugt u over het paradijs
dat u wordt beloofd.
31. “Wij zijn uw vrienden in dit leven en in het Hiernamaals. Daarin zult gij
alles krijgen wat uw ziel zal
wensen, en daarna zult gij alles hebben waarom gij vraagt.”
32. Als onthaal van de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
33. En wie spreekt beter woord dan hij die mensen tot Allah uitnodigt en goede
werken doet en zegt:
“Waarlijk, ik behoor tot de Moslims.”
34. Het goede en kwade zijn niet gelijk. Daarom weerstaat (het kwade) door
hetgeen best is. Dan ziet,
degene met wie gij vijandschap hebt, hij zal als uw boezemvriend worden.
35. Maar het is niemand gegeven behalve de geduldigen noch is het iemand gegeven
behalve zij die
een grote gave hebben.
36. En als een ophitsing van Satan u treft, zoek dan toevlucht tot Allah.
Waarlijk, Hij is de Alhorende,
de Alwetende.
37. En onder Zijn tekenen zijn de dag en de nacht, de zon en de maan; derhalve
werpt u niet neder voor
de zon of de maan maar werpt u neder voor Allah Die hen schiep, indien gij Hem
wilt aanbidden.
38. Maar al tonen zij (de ongelovigen) hoogmoed, degenen die bij uw Heer zijn,
verheerlijken Hem dag
en nacht, en zij vervelen zich nooit.
39. Dit behoort tot Zijn tekenen, dat gij de aarde droog en verschroeid ziet,
maar wanneer Wij er water
op nederzenden, beweegt zij zich en zet uit. Zeker Hij, Die haar leven geeft,
zal ook de doden opwekken.
Voorwaar, Hij heeft macht over alle dingen.
40. Voorzeker, zij die Onze tekenen verdraaien zijn niet voor Ons verborgen. Is
dan hij die in het Vuur
geworpen wordt beter dan degene die veilig blijft op de Dag der Opstanding? Doet
wat gij wilt. Voorwaar,
Hij ziet alles wat gij doet.
41. Voorzeker, zij die niet in de Vermaning geloven als deze tot hen komt (zijn
de verliezers); waarlijk het
is een machtig Boek.
42. Geen valsheid kan het beroeren, van voren noch van achteren. Het is een
Openbaring van de
Alwijze, de Geprezene.
43. Er is niets tot u gezegd behalve het geen aan de boodschappers vòòr u was
gezegd. Uw Heer is de
Heer der vergevensgezindheid en der pijnlijke straf.
44. Indien Wij deze Koran in een vreemde taal hadden gegeven, zouden zij zeker
hebben gezegd:
“Waarom zijn zijn verzen niet duidelijk gemaakt? Is Arabisch en niet-Arabisch
gelijk?” Zeg: “Het is een
leiding en een genezing voor de gelovigen.” Maar de ongelovigen hebben doofheid
in hun oren en het is
duister voor hen. Zij worden aangeroepen vanaf een verre plaats.
45. En Wij gaven Mozes het Boek, maar men verschilde er over van mening; en
indien het woord van
uw Heer er niet aan was voorafgegaan zou er zeker over hen geoordeeld zijn, want
waarlijk zij verkeerden er
in een verontrustende twijfel over.
46. Wie goed doet, doet dit voor zijn eigen ziel; en wie kwaad bedrijft, het is
er tegen. En uw Heer is in
het geheel niet onrechtvaardig jegens Zijn dienaren.
47. Naar Hem alleen wordt de kennis van het Uur verwezen. En geen vruchten komen
voort uit hun
bloemscheden noch wordt een enkele vrouw zwanger noch wordt zij verlost, dan met
Zijn kennis. En de Dag
waarop Hij tot hen zal roepen: “Waar zijn Mijn medegoden?” zullen zij
antwoorden: “Wij verklaren U, dat
niemand van ons getuige is.”
48. En de afgoden welke zij voorheen plachten aan te roepen, gaan voor hen
verloren en zij zullen weten
dat zij geen toevluchtsoord hebben.
49. De mens wordt niet moe het goede te vragen; maar als het kwade hem treft
vertwijfelt hij en wordt
wanhopig.
50. En als Wij hem barmhartigheid tonen nadat enige kommer over hem is gekomen,
zal hij zeker zeggen:
“Dit komt mij toe en ik denk niet dat het Uur zal plaatsvinden. Maar indien ik
tot mijn Heer word
teruggebracht zal ik zeker bij Hem het allerbeste vinden.” Doch Wij zullen
stellig de ongelovigen alles
vertellen wat zij deden en Wij zullen hen zeker een zware straf doen ondergaan.
51. Wanneer Wij gunsten aan de mens verlenen wendt hij zich af en gaat terzijde,
maar wanneer het
kwade hem raakt, ziet! dan offert hij lange, lange gebeden.
52. Zeg: “Bedenkt u: Als dit (de Koran) van Allah is en gij verwerpt het – wie
begaat grotere dwaling
dan hij die zich hevig daartegen verzet?”
53. Weldra zullen Wij hun Onze tekenen in henzelf en over afgelegen streken
tonen, tot het hun
duidelijk wordt dat dit de Waarheid is. Is het niet genoeg dat uw Heer Getuige
over alle dingen is?
54. Ziet toe! Zij zijn in twijfel over de ontmoeting met hun Heer. Voorwaar, Hij
omvat alle dingen.
42. De Consultatie (Asj-Sjoera)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Haa Miem.
2. Ain Sien Qaaf.
3. Zo heeft Allah, de Machtige, de Wijze aan u en aan degenen die vòòr u waren,
geopenbaard.
4. Aan Hem behoort hetgeen in de hemelen en op aarde is en Hij is de Hoogste, de
Grootste.
5. Het is nabij dat de hemelen zullen worden uiteengescheurd boven hen, maar de
engelen verheerlijken
hun Heer met de lof die Hem toekomt en vragen vergiffenis voor hen die op aarde
zijn. Ziet toe! Allah is de
Vergevensgezinde, de Genadevolle.
6. En degenen, die naast Hem beschermers tot zich nemen, over hen waakt Allah:
maar gij (profeet) zijt
geen voogd over hen.
7. Zo hebben Wij u de Koran in het Arabisch geopenbaard, opdat gij de Moeder der
steden (Makka) en
al het omringende moogt waarschuwen; dus waarschuwt (hen) voor de Dag der
Verzameling waaromtrent
geen twijfel is. Een deel zal in het paradijs zijn, en een ander deel in het
laaiend Vuur.
8. Indien Allah wilde kon Hij hen tot een enkel volk hebben gemaakt, maar Hij
laat in Zijn
barmhartigheid toe wie Hij wil. Doch de onrechtvaardigen zullen geen beschermer
of helper hebben.
9. Hebben zij naast Hem besehermers tot zich genomen terwijl Allah de Besehermer
is? Hij maakt de
doden levend en heeft macht over alle dingen,
10. En waarover gij ook moogt verschillen, de beslissing ervan rust bij Allah.
Zeg: “Zo is Allah, mijn
Heer. In Hem stel ik mijn vertrouwen, en tot Hem wend ik mij.”
11. Hij is de Schepper der hemelen en der aarde. Hij heeft u tot paren gemaakt,
evenals het vee, te uwen
behoeve. Daardoor vermenigvuldigt Hij u. Er is niets aan Hem gelijk en Hij is de
Alhorende, de Alziende.
12. Aan Hem behoren de schatten van de hemelen en de aarde. Hij vergroot en
bekrimpt de voorziening
voor wie Hij wil. Hij heeft voorzeker kennis van alle dingen.
13. Hij schreef u dezelfde godsdienst voor, die Hij aan Noach oplegden en die
Wij bovendien aan u
openbaren en die Wij Abraham, Mozes en Jezus oplegden: “Bevestigt deze
godsdienst en weest er niet in
verdeeld.” Voor de afgodendienarenis dat moeilijk waartoe gij hen roept. Allah
kiest voor Zich wie Hij wil en
leidt hem die zich (in berouw) tot Hem wendt.
14. En zij waren slechts verdeeld, nadat de kennis tot hen was gekomen, door
zelfzuchtige afgunst
onder elkander. En ware het niet dat een Woord reeds van uw Heer was uitgegaan
voor een vastgestelde
tijd, dan zou de zaak voorzeker tussen hen geoordeeld zijn. En waarlijk, zij die
het Boek erfden, na hen, zijn er
in een verontrustende twijfel over.
15. Nodig hen daarom hiertoe uit. En wees standvastig zoals u is geboden en volg
hun slechte
begeerten niet, maar zeg: “Ik geloof in elk Boek dat Allah heeft neder gezonden
en het is mij geboden
rechtvaardig tegenover u te handelen. Allah is onze Heer en uw Heer. Aan ons
onze werken en aan u uw
werken. Laat er geen twist tussen u en ons bestaan. Allah zal ons tezamen
brengen en tot Hem is de
terugkeer.
16. En zij die over Allah twisten nadat zij Hem aanvaard hebben, hun twist is
waardeloos in de ogen van
hun Heer; er is toorn over hen en er zal een strenge straf voor hen zijn.
17. Allah is het Die dit Boek (de Koran) met de Weegschaal in waarheid heeft
nedergezonden. Wat weet
gij waarschijnlijk is het Uur nabij.
18. De ongelovigen vragen het te verhaasten maar de gelovigen vrezen er voor en
weten dat het de
Waarheid is. Ziet toe! Zij die over het Uur redetwisten zijn ver afgedwaald.
19. Allah is Zorgzaam tegenover Zijn dienaren. Hij zorgt voor wie Hij wil. Hij
is de Sterke, de Machtige.
20. Wie de oogst van het Hiernamaals wenst, diens oogst doen Wij toenemen, doch
wie naar de oogst
der wereld verlangt ook hem geven Wij daarvan, maar hij zal in het Hiernamaals
geen deel hebben.
21. Hebben zij (afgodendienaren) dan medegoden, die hun een godsdienst hebben
voorgeschreven
welke Allah verboden heeft? Ware Ons gebod voor het laatste gericht niet
uitgevaardigd,dan zou de zaak
onder hen geoordeeld zijn geweest. Want de onrechtvaardigen zullen zeker een
pijnlijke straf ontvangen.
22. Gij zult de onrechtvaardigen in vrees zien voor hetgeen zij hebben verdiend
op de Dag des Oordeels
en het zal hen zeker treffen. Maar degenen, die geloven en goede werken doen,
zullen in de tuinen van het
paradijs zijn. Zij zullen bij hun Heer alles vinden wat zij wensen. Dat is de
grote genade.
23. Dit is het waarvan Allah aan Zijn dienaren die geloven en goede werken doen,
de blijde tijdingen
geeft. Zeg: “Ik vraag u geen loon voor (mijn prediking), behalve liefde van
verwanten.” En hij die het goede
verricht zullen Wij in goedheid doen toenemen. Voorzeker, Allah is
Vergevensgezind, Waarderend.
24. Zeggen zij: “Hij heeft een leugen over Allah verzonnen?” Als Allah het wilde
kon Hij uw hart
verzegelen. Maar Allah zal de leugen uitvagen en de Waarheid door Zijn woord
bevestigen. Voorzeker, Hij
weet wat in de harten is.
25. Hij Die berouw aanvaardt van Zijn dienaren en (hun) zonden vergeeft. Hij
weet wat gij doet.
26. En Hij verhoort de gelovigen die goede werken doen en geeft nog meer uit
Zijn overvloed maar de
ongelovigen zullen een strenge straf ontvangen.
27. Indien Allah de voorziening voor Zijn dienaren zou hebben vergroot, zouden
zij op aarde verderf
hebben veroorzaakt: Hij zendt echter met mate neder zoals Hij dat wil. Hij kent
en ziet Zijn dienaren inderdaad
goed.
28. Hij is het, Die regen nederzendt en Zijn barmhartigheid uitspreidt nadat men
daaraan gewanhoopt
heeft. Hij is de Beschermer, de Geprezene.
29. En onder Zijn tekenen is de Schepping der hemelen en der aarde, en der
levende wezens die Hij
daarin heeft verspreid. En Hij heeft macht hen te verzamelen wanneer Hij wil.
30. Welke ramp u ook overkomt, het is door hetgeen uw handen hebben gewrocht.
Doch Hij vergeeft
vele dingen.
31. En gij kunt op aarde niet ontkomen noch hebt gij een enkele vriend of helper
buiten Allah.
32. En onder Zijn tekenen zijn de schepen als bergen op zee.
33. Als Hij wil kan Hij de wind stillen zodat zij bewegingloos staan op de
oppervlakte daarvan! Daarin
zijn voorzeker tekenen voor elke geduldige, dankbare (mens).
34. Of Hij kan ze vernietigen: wegens hetgeen zij (de mensen) verdienen – maar
Hij vergeeft veel. –
35. Opdat zij die over de tekenen van Allah redetwisten, mogen inzien dat zij
geen toevlucht hebben.
36. Wat u is gegeven is slechts een voorziening voor dit leven, en hetgeen bij
Allah is, is beter en van
langere duur voor de gelovigen die in hun Heer vertrouwen stellen.
37. Voor degenen die de zwaarste zonden en gruweldaden vermijden en die wanneer
zij vertoornd zijn,
vergeven;
38. En voor degenen die naar hun Heer luisteren en hun gebeden houden en wier
manier van handelen
een zaak van wederzijds overleg is en voor degenen die geven van hetgeen waarmee
Wij hen hebben
voorzien;
39. En voor degenen die, als een aanval hen treft, zich verdedigen.
40. Doch de vergelding van het kwade is het daaraan gelijke; maar wie vergeeft
en verbetering voor
ogen houdt, zijn loon rust bij Allah. Voorzeker, Hij houdt niet van de
onrechtvaardigen.
41. Maar er is geen verwijt tegen hen die zich verdedigen nadat hun onrecht is
aangedaan.
42. Het verwijt is slechts tegen hen, die de mensen onrecht aandoen en ten
onrechte in het land
opstand veroorzaken. Dezen zullen een pijnlijke straf ontvangen.
43. En hij die geduldig is en vergeeft, – dat is voorzeker een (teken) van een
sterk karakter.
44. Hij die Allah laat dwalen, zal buiten Hem geen beschermer hebben. En gij
zult de onrechtvaardigen
zien die, wanneer zij de straf zullen aanschouwen, zeggen: “Is er geen weg tot
terugkeer?”
45. En gij zult hen aan het Vuur zien blootgesteld, door schande vernederd,
terwijl zij er met
neergeslagen ogen naar kijken. De gelovigen zullen zeggen: “De verliezers zijn
inderdaad zij die zichzelf en
hun familie op de Dag der Opstanding hebben verloren.” Ziet toe! de
onrechtvaardigen zullen een blijvende
straf ontvangen.
46. Zij hebben buiten Allah geen vrienden die hen kunnen helpen. En er is voor
hen die Allah laat
dwalen geen uitweg.
47. Luistert naar uw Heer voordat Allah’s Dag komt die niemand zal kunnen
tegenhouden. Op die Dag
zal er voor u geen toevlucht zijn, noch enige kans op ontkenning.
48. Maar indien zij zich afwenden hebben Wij u niet als wachter over hen
gezonden. Het is alleen uw
plicht de boodschap over te brengen. En waarlijk, wanneer Wij de mens Onze
barmhartigheid betuigen,
verheugt hij zich er in. Maar indien hun een kwaad overkomt door hetgeen hun
handen hebben bedreven,
dan voorzeker, is de mens ondankbaar.
49. Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde. Hij schept wat
Hij wil. Hij schenkt
vrouwelijke en mannelijke kinderen aan wie Hij wil.
50. Of Hij mengt ze, mannelijk en vrouwelijk en Hij maakt onvruchtbaar wie Hij
wil. Voorwaar, Hij is
Alwetend, Almachtig.
51. Het is voor een mens niet mogelijk dat Allah tot hem zou spreken anders dan
door ingeving of van
achter een sluier of door een boodschapper te zenden om door Zijn gebod te
openbaren wat Hij wil.
Voorwaar, Hij is de Verhevene, de Alwijze.
52. En zo hebben Wij u een woord door ons gebod geopenbaard. Gij wist niet wat
het Boek noch wat
het geloof was. Maar Wij maakten het tot een licht waarbij Wij leiding verlenen
aan diegenen Onzer dienaren
die Wij willen. Voorzeker, gij leidt de mens zeker naar het rechte pad,
53. Het pad van Allah, aan Wie hetgeen in de hemelen en op aarde is, toebehoort.
Ziet toe, tot Allah is
de terugkeer van alle dingen.
43. Gouden Juwelen (Az-Zochrof)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Haa Miem.
2. Bij het duidelijke Boek;
3. Voorzeker, Wij hebben het tot een duidelijke verkondiging gemaakt, opdat gij
het moogt begrijpen.
4. En voorwaar, dit is in het Boek der Boeken bij Ons, verheven, vol van
wijsheid.
5. Zullen Wij u dit dan niet in herinnering brengen, omdat gij een buitensporig
volk zijt?
6. Hoevele profeten hebben Wij tot de vroegere geslachten gezonden!
7. En er kwam tot hen nooit een profeet of zij bespotten hem.
8. Daarom vernietigden Wij de sterksten onder hen ofschoon het voorbeeld van de
vroegere volkeren
reeds voorafgegaan was.
9. En indien gij hun vraagt: “Wie schiep de hemelen en de aarde?” zullen zij
zeker zeggen: “De
Machtige, de Alwetende.”
10. Die de aarde voor u als wieg heeft gemaakt en uw wegen daarop (aangaf),
opdat gij de goede weg
moogt volgen.
11. En Die water in juiste maat van de hemel nederzendt, waardoor Wij een dood
land doen herleven. Zo
zult ook gij worden opgewekt.
12. En Die alles in paren schiep en u schepen heeft gegeven en dieren waarop gij
rijdt,
13. Opdat gij stevig op hun rug moogt zitten en dan, wanneer gij er stevig op
zit, de gunst van uw Heer
moogt gedenken en zeggen: “Glorie zij Hem, Die dit in onze dienst heeft gesteld
want wij konden die zelf niet
onderwerpen.
14. En voorzeker wij moeten tot onze Heer wederkeren.”
15. En sommigen maken van Zijn dienaren gelijken aan Allah. Waarlijk de mens is
klaarblijkelijk
ondankbaar.
16. Heeft Hij uit de wezens die Hij schiep dochters genomen en u met zonen
geëerd?
17. Doch wanneer aan een hunner nieuws wordt gegeven van hetgeen hij over de
Barmhartige vertelt,
is hij toornig en wordt zijn gelaat donker.
18. (Schrijft gij iemand aan God toe) die omhangen met sieraden wordt
grootgebracht en die zich bij een
twist moeilijk kan uiten?
19. En zij maakten de engelen, die dienaren zijn van de Barmhartige, tot
vrouwelijke wezens. Waren zij
dan van hun schepping getuige? Hun getuigenis zal worden opgetekend en zij
zullen tot rekenschap worden
geroepen.
20. Zij zeggen: “Indien de Barmhartige had gewild zouden wij hen niet hebben
aanbeden.” Zij hebben
daar in het geheel geen kennis van, zij vermoeden slechts.
21. Hebben Wij hun ooit te voren een Boek gegeven waar zij zich aan vasthouden?
22. Neen, zij zeggen: “Wij zagen onze vaderen een godsdienst volgen en wij
richten ons naar hun
voetstappen.”
23. En evenzo zonden Wij geen waarschuwer naar een stad vòòr u of de rijken
hiervan zeiden: “Wij
zagen onze vaderen een godsdienst volgen, en wij treden in hun voetstappen.”
24. Zij (de boodschappers) zeiden: “Hoewel wij u een betere leiding brengen dan
hetgeen gij uw
vaderen hebt zien volgen?” Zij zeiden: “Waarlijk, wij verwerpen datgene waarmede
gij gezonden zijt.”
25. Daarom straften Wij hen; ziet dan hoe het einde der loochenaars was,
26. En (gedenkt) hoe Abraham tot zijn vader en zijn volk zeide: “Ik heb
voorzeker iets uitstaande met
hetgeen gij aanbidt,
27. Doch Hij, Die mij schiep zal mij zeker leiden.”
28. En Hij maakte dit een blijvende leer voor zijn nakomelingen, opdat zij zich
mochten bekeren.
29. Waarlijk, Ik liet dezen en hun vaderen in welvaart leven totdat de Waarheid
en een welsprekende
boodschapper, die alles verduidelijkte, tot hen kwam.
30. Maar nu de Waarheid tot hen is gekomen, zeggen zij: “Dit is tovenarij en wij
zullen er niet in
geloven.”
31. En men zegt: “Waarom is deze Koran niet aan een groot man uit de twee steden
geopenbaard?”
32. Delen deze de barmhartigheid van uw Heer uit? Wij zijn het, Die in het
tegenwoordige leven
middelen van bestaan onder hen uitdelen en Wij verheffen sommigen hunner boven
anderen in graden,
opdat sommigen hunner anderen te werk mogen stellen. En de barmhartigheid van uw
Heer is beter dan
hetgeen zij vergaren.
33. Ware er niet (het gevaar) dat alle mensen één groep zouden vormen, Wij
zouden voor degenen die
de Barmhartige verwerpen, daken voor hun huizen en trappen waarop zij naar boven
konden lopen van zilver
hebben gemaakt,
34. En deuren voor hun huizen; en rustbanken, waarop zij konden rusten,
35. En versieringen. Maar dat alles is niets dan een voorziening voor het
tegenwoordige leven, doch het
Hiernamaals bij uw Heer is voor de godvruchtigen.
36. En wie zich van de aanbidding van de Barmhartige afkeert, achter hem zetten
Wij een satan, die zijn
metgezel wordt.
37. En voorwaar, deze leidt hem van de rechte weg af, en toch denkt hij dat hij
juist geleid wordt.
38. Wanneer zo iemand bij Ons komt, zegt hij tegen zijn metgezel: “O, ware er
tussen u en mij een
afstand van het Oosten naar het Westen geweest. Wat is dit een boze metgezel!”
39. Indien gij onrechtvaardig handeldet, zal het u heden niet baten dat gij
samen dezelfde straf
ondergaat.
40. Kunt gij dan de doven doen horen en de blinden en degenen die
klaarblijkelijk dwalen, leiden?
41. En indien Wij u wegnemen (uit hun midden) zullen Wij hen gewis bestraffen.
42. En indien Wij u datgene tonen waarmede Wij hen bedreigen dan voorzeker
hebben Wij macht over
hen.
43. Houd u daarom vast aan hetgeen u is geopenbaard; gij zijt voorzeker op het
rechte pad.
44. Waarlijk, het is een eer voor u en voor uw volk en gij zult weldra
(daarover) worden ondervraagd.
45. En vraagt aan Onze boodschappers die Wij vòòr u zonden: “Stelden wij naast
de Barmhartige
andere goden om te worden aanbeden?”
46. Wij zonden Mozes met Onze tekenen naar Pharao en zijn leiders, en hij zeide:
“Ik ben waarlijk een
boodschapper van de Heer der Werelden.”
47. Maar toen hij met Onze tekenen tot hen kwam, ziet, bespotten zij hem.
48. En Wij toonden hun geen teken of het ene was groter dan het andere en Wij
deden hen een straf
ondergaan opdat zij zich mochten bekeren.
49. En zij zeiden (tot Mozes): “O, gij tovenaar, bid voor ons tot uw Heer
overeenkomstig het verdrag dat
Hij met u heeft gesloten, wij zullen zeker de leiding volgen.
50. Maar toen Wij de straf van hen wegnamen, ziet, zij braken hun woord.
51. En Pharao riep tot zijn volk: “O, mijn volk! Behoort het koninkrijk van
Egypte niet aan mij toe? En
stromen deze rivieren niet op mijn bevel? Kunt, gij dat niet inzien?
52. Of ben ik niet beter dan deze onaanzienlijke man die zich nauwelijks kan
uitdrukken?
53. Waarom zijn hem dan geen armbanden van goud geschonken of komen engelen niet
in processie
met hem?”
54. Zo maakte hij zijn volk tot dwazen en zij gehoorzaamden hem. Zij waren
inderdaad een overtredend
volk.
55. Toen zij Ons vertoornden, straften Wij hen en verdronken hen allen.
56. Wij deden hen vergaan en maakten dit tot een voorbeeld voor de komende
(geslachten).
57. En wanneer de zoon van Maria als voorbeeld wordt genoemd, ziet, uw volk
rijst op en keerde zich of in ofschuw.
58. En zij roepen: “Zijn onze goden beter of is hij beter?” Zij zeggen dit tot u
alleen om te twisten.
Waarlijk zij zijn een twistziek volk.
59. Hij (Jezus) is niets dan een dienaar wie Wij Onze gunst schonken en Wij
stelden hem tot voorbeeld
voor de kinderen van Israël.
60. En indien Wij het wilden, konden Wij engelen uit uw midden tot opvolgers op
aarde maken.
61. Maar dit is een teken van het Uur. Twijfelt er daarom niet aan, maar volgt
Mij. Dit is het rechte pad.
62. En laat Satan u niet verleiden. Voorzeker, hij is voor u een openlijke
vijand.
63. Toen Jezus met duidelijke bewijzen kwam, zeide hij: “Waarlijk ik ben met
wijsheid tot u gekomen
opdat ik u iets van hetgeen waarover gij onderling verschilt duidelijk moge
maken. Vreest daarom Allah en
gehoorzaamt mij.
64. Voorwaar, Allah is mijn Heer en uw Heer. Dient Hem daarom. Dit is het rechte
pad.”
65. Maar vele groepen uit hun midden werden onenig. Wee de onrechtvaardigen
wegens de straf van
een smartelijke Dag!
66. Zij wachten slechts tot het Uur plotseling over hen komt, terwijl zij het
niet voorzien.
67. Vrienden zullen op die Dag elkanders vijanden zijn. Doch de godvruchtigen:
68. “O Mijn dienaren, geen vrees zal op deze Dag over u komen noch zult gij
treuren.
69. Die in Onze tekenen geloofdet en onderdanig waart,
70. Gaat het paradijs binnen, gji en uw echtgenoten, gelukkig zijnde.
71. Er zullen gouden schalen en bekers worden rondgereikt en er zal daarin alles
zijn wat de zielen zich
wensen en waar de ogen van genieten. En gij zult daarin vertoeven.
72. Dit is de Tuin, die u is gegeven (als beloning) voor hetgeen gij deedt.
73. Er is daarin een overvloed van fruit voor u waarvan gij kunt eten.”
74. De schuldigen zullen gewis de kastijding der hel blijven ondergaan.
75. En deze zal voor hen niet verlicht worden en zij zullen daarin vertwijfelen.
76. Wij deden hun geen onrecht, doch zij waren tet die zichzelf onrecht plachten
te doen.
77. En zij zullen schreeuwen: “O, Malik, laat uw Heer een einde aan ons maken.”
Deze zal antwoorden:
“Gij moet blijven.”
78. Wij brachten u zeker de Waarheid maar de meesten uwer waren er afkerig van.
79. Hebben zij een richting bepaald? Dan doen Wij dat ook.
80. Denken zij dat Wij hun heimelijk overleg en hun beraadslaging niet horen? Ja
zeker! Onze
boodschappers bij hen schrijven alles op.
81. Indien de Barmhartige een zoon had, dan zou ik de eerste der aanbidders
zijn.
82. Verheven is de Heer der hemelen en der aarde, de Heer van de Troon, boven al
hetgeen zij vertellen.
83. Laat hen praten en zich vermaken totdat de Dag komt die hun is beloofd.
84. En Hij is God in de hemel en op aarde en Hij is de Alwijze, de Alwetende,
85. En zalig is Hij, Wie het Koninkrijk der hemelen en der aarde en alles, wat
er tussen is, toebehoort, en
bij Hem is de kennis van het Uur, en tot Hem zult gij worden teruggebracht.
86. En degenen die zij naast Allah aanroepen bezitten geen macht tot
bemiddeling, behalve hij, die de
Waarheid getuigt; en dat weten zij.
87. En indien gji hun vraagt: “Wie schiep hen?”, zullen zij zeker zeggen:
“Allah”. Waarheen worden zij
dan afgewend?
88. En zijn (des Profeten) gezegde: “O, mijn Heer, dit is een volk dat niet
gelooft.”
89. Wend u dan van hen af en zeg: “Vrede”: en weldra zullen zij (hun dwaijling)
te weten komen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Haa Miem.
2. Bij het duidelijke Boek.
3. Waarlijk, Wij openbaarden het in een gezegende nacht en Wij zijn de
Waarschuwer.
4. Waarin al het wijze tot in bijzonderheden is uitgelegd.
5. Door Ons gebod. – Voorzeker, Wij zenden (de profeten)
6. Als een barmhartigheid van uw Heer; waarlijk, Hij is de Alhorende, de
Alwetende.
7. Van de Heer der hemelen en der aarde en alles wat er tussen is, indien gij er
vertrouwen in stelt.
8. Er is geen God naast Hem. Hij doet leven en sterven, uw Heer en de Heer uwer
voorvaderen.
9. Doch zij vermaken zich door te twijfelen.
10. Maar wacht op de Dag waarop de hemel een zichtbare damp zal voortbrengen,
11. Die het volk zal omhullen. Dit zal een pijnlijke straf zijn.
12. “Onze Heer, neem de marteling van ons weg; waarlijk wij zijn gelovigen,”
(zullen zij zeggen).
13. Hoe kan er lering voor hen zijn, terwijl er tot hen een boodschapper is
gekomen, die alles duidelijk
maakt.
14. En zij hebben zich van hem afgewend zeggende: “Hij is (door mensen)
onderwezen, een bezetene.”
15. Wij zullen de straf voor een wijle wegnemen, maar zij zullen stellig
terugvallen.
16. De de dag, waarop Wij hen met een machtige greep aanvallen, zullen Wij hen
zeker straffen.
17. Wij hebben het volk van Pharao reeds vòòr hen beproefd en er kwam een
eerwaardige
boodschapper tot hen zeggende:
18. “Geeft mij de dienaren van Allah, voorwaar, ik ben voor u een betrouwbare
Boodschapper.
19. En verheft u niet tegen Allah. Zeker, ik kom tot u met duidelijk gezag.
20. En ik zoek toevlucht tot mijn en uw Heer, vrezende dat gij mij zult
stenigen.
21. En laat mij alleen, indien gij mij niet gelooft.”
22. Toen bad hij tot zijn Heer: “Dit is inderdaad een zondig volk.”
23. God zeide: “Trek met Mijn dienaren ’s nachts weg want gij zult gewis worden
achtervolgd.
24. En doorwaad de zee terwijl deze rustig is. Voorzeker, zij zijn een schare
die zal verdrinken.”
25. Hoevele tuinen en bronnen lieten zij achter!
26. En de korenvelden en de schone plaatsen!
27. En de aangename dingen, waarvan zij genoten!
28. Zo was het, maar Wij deden ze een ander volk erven.
29. De hemel en de aarde weenden niet om hen noch werd hun uitstel gegeven.
30. En zo redden Wij de kinderen van Israël van een vernederende kwelling.
31. Door Pharao: want hij was trots en één der buitensporigen.
32. En Wij verkozen hen doelbewust boven andere volkeren.
33. En Wij gaven hun tekenen, waar een duidelijke beproeving in lag.
34. Deze mensen (de ongelovigen) zeggen:
35. “Het is slechts onze enige dood want wij zullen niet worden opgewekt.
36. Breng onze voorvaderen dan terug indien gij de waarheid spreekt.”
37. Zijn zij beter of het volk van Tobba of zij die vòòr hen zijn geweest? Wij
vernietigden hen omdat zij
schuldig waren.
38. En Wij hebben de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is niet als spel
geschapen.
39. Wij schiepen ze slechts in waarheid, maar de meesten hunner begrijpeen het
niet.
40. Voorwaar, de Dag der beslissing is voor hen allen de vastgestelde tijd.
41. De Dag waarop een vriend de vriend niets zal baten noch zullen zij worden
geholpen.
42. Met uitzondering van hen, die Allah genadig zal zijn. Voorwaar, Hij is de
Almachtige, de
Genadevolle.
43. De boom van Zaqqoem,
44. Zal het voedsel voor de zondaar zijn,
45. Als gesmolten koper zal het in de buik koken,
46. Gelijk het koken van ziedend water.
47. “Grijpt hem en sleurt hem in het midden van het laaiend Vuur;
48. Giet daarna als marteling kokend water op zijn hoofd.”
49. Proef dit! Voorzeker gij waart eens de machtige, de eerwaardige.
50. Dit is inderdaad datgene waaraan gij twijfeldet.
51. Voorwaar, de rechtvaardigen zullen in een woning van vrede en veiligheid
zijn,
52. Tussen tuinen en bronnen,
53. Gekleed in fijne zijde en zwaar goudlaken naar elkander toegekeerd.
54. Zo zal het zijn. En Wij zullen hen met schone meisjes die grote, mooie ogen
hebben, verenigen.
55. Zij zullen daar naar alle fruitsoorten vragen (en deze ontvangen) in vrede
en veiligheid.
56. Zij zullen daarin geen andere dood smaken na de eerste dood. En Hij heeft
hen voor de straf van het
laaiend Vuur behoed.
57. Als een genade van uw Heer. Dit is de grootste zegepraal.
58. Wij hebben hem (de Koran) gemakkelijk voor uw tong gemaakt, opdat men er
lering uit moge
trekken.
59. Wacht daarom, zij wachten ook.
45. Het Knielen (Al-Djaasi’jah)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Haa Miem.
2. De openbaring van dit Boek is van Allah, de Almachtige, de Alwijze.
3. Voorwaar, in de hemelen en op aarde zijn tekenen voor de gelovigen.
4. En in de schepping van uzelf en alle medeschepselen, die Hij verspreidt (over
de aarde), zijn tekenen
voor een volk dat zekerheid van geloof wil hebben.
5. En in de wisseling van nacht en dag en de voorziening die Allah uit de hemel
nederzendt waardoor
Hij de aarde doet herleven na haar dood en in de verandering van de winden, zijn
eveneens tekenen voor
een volk, dat zijn verstand gebruikt.
6. Dit zijn de tekenen van Allah, die wij naar waarheid aan u voordragen. In
welk woord buiten Allah en
Zijn tekenen zullen zij dan geloven?
7. Wee elke zondige leugenaar,
8. Die de woorden van Allah, die hem worden voorgedragen, hoort en niettemin
minachtend ze trotseert
alsof hij ze niet hoorde. – Geef hem tijding van een pijnlijke straf. –
9. En die, wanneer hij van Onze tekenen kennis krijgt er mee spot. Voor dezulken
is er een
vernederende straf.
10. Zij hebben de hel in het vooruitzicht; hetgeen zij verwierven zal hen niet
baten noch de afgoden die
zij buiten Allah tot beschermers namen, terwijl zij een grote straf zullen
ontvangen.
11. Dit is de leiding. En voor degenen die de tekenen van hun Heer verwerpen, is
de kwelling van een
pijnlijke straf gereed.
12. Allah is Hij, Die de zee in uw dienst heeft gesteld, zodat schepen er op
varen door Zijn gebod opdat
gij naar Zijn overvloed zult zoeken en dat gij dankbaar moogt zjin.
13. En Hij heeft alles van Hem afkomstig in de hemelen en op aarde aan u
onderworpen. Daarin zijn
zeker tekenen voor een volk, dat nadenkt.
14. Zeg tegen de gelovigen, dat zij diegenen, die de dagen van Allah niet
vrezen, moeten vergeven,
zodat Hij Zelf het volk moge vergelden voor hetgeen zij verrichten.
15. Wie goed doet, doet dat ten voordele van zijn eigen ziel: en wie kwaad doet,
doet dat tegen zijn
eigen ziel. Ten slotte zult gij tot uw Heer worden teruggebracht.
16. Wij gaven het Boek en de heerschappij en het profetenambt aan de kinderen
van Israël en Wij
hadden hen van goede dingen voorzien: Wij begunstigden hen boven de andere
volkeren.
17. En Wij gaven hun duidelijke uitleg over de godsdienst. En zij werden onenig
slechts nadat kennis
tot hen was gekomen door onderlinge afgunst. Voorwaar, uw Heer zal op de Dag der
Opstanding over hen
uitspraak doen omtrent datgene waarover zij het met elkaar oneens waren.
18. Dan hebben Wij u (o Mohammed) een duidelijke weg gewezen; volg die daarom,
maar volg de
begeerten der onwetenden niet.
19. Voorwaar, zij zullen u niets tegen Allah baten. En voorzeker, de
onrechtvaardigen zijn vrienden
onder elkander, maar Allah is de Vriend der godvruchtigen.
20. Dit zijn de duidelijke bewijzen voor de mensen en een richtsnoer en
barmhartigheid aan een volk dat
zekerheid van geloof heeft.
21. Verbeelden diegenen die slechte daden doen, dat Wij hen zullen behandelen
zoals hen, die geloven
en goede werken verrichten, zodat hun leven en hun dood gelijk zullen zijn?
Verkeerd is hun oordeel.
22. Allah heeft de hemelen en de aarde in waarheid geschapen, zo dat elke ziel
voor hetgeen zij verdient
vergolden moge worden en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
23. Hebt gij hem gezien, die zijn eigen begeerte tot zijn God maakt, en die
Allah liet dwalen, ondanks zijn
kennis, en wiens oren en wiens hart Hij heeft verzegeld en op wiens ogen Hij een
sluier heeft gelegd? Wie
zal hem buiten Allah kunnen leiden? Wilt gij dan geen lering hieruit trekken?
24. En zij zeggen: “Er is niets dan dit tegenwoordige leven, wij leven en
sterven; alleen de tijd vernietigt
ons.” Maar zij hebben daaromtrent geen kennis, zij vermoeden slechts.
25. En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen worden voorgedragen, is hun enige
tegenwerping:
“Brengt onze vaderen terug, als gij de waarheid spreekt.”
26. Zeg: “Het is Allah, Die u leven geeft en u daarna doet sterven, daarna zal
Hij u tezamen verzamelen
op de Dag der Opstanding waarover geen twijfel is. Maar de meeste mensen
begrijpen het niet.
27. Aan Allah behoort de heerschappij der hemelen en der aarde; de Dag waarop
het Uur aanbreekt,
zullen zij die leugens volgen, vergaan.
28. En gij zult ieder volk zien knielen. Elk volk zal tot zijn boek worden
geroepen en er zal tot hen worden
gezegd: “Heden zult gij voor hetgeen gij deedt worden beloond.
29. “Dit is Ons Boek: het spreekt tot u; met waarheid. Wij hebben opgetekend,
wat gij deedt.”
30. Maar wat hen betreft, die geloofden en goede daden verrichtten, hun Heer zal
hen in Zijn
barmhartigheid toelaten. Dat is de openlijke zegepraal.
31. Maar tot de ongelovigen (zal gezegd worden): “Werden Mijn woorden niet aan u
voorgedragen?
Doch gij waart hoogmoedig en werdt een schuldig volk.”
32. En toen er werd gezegd: “De belofte van Allah is zeker waar en aan het Uur
is geen twijfel,” zeidet
gij: “Wij weten niet wat het Uur is: wij vermoeden het slechts en zijn er niet
zeker van.”
33. En het boze hunner daden zal hun duidelijk worden en hetgeen zij plachten te
bespotten zal hen
omringen.
34. En er zal worden gezegd: “Deze Dag zullen Wij u vergeten zoals gij de
ontmoeting met deze Dag
vergeten hebt. Uw toevlucht is (slechts) het Vuur en gij hebt daar geen
helpers.”
35. “Dit is omdat gij de tekenen van Allah bespottet, daardoor heeft het leven
der wereld u misleid.”
Daarom zullen zij op die Dag niet uit het Vuur worden genomen, noch zal hun
verontschuldiging worden
toegestaan.
36. Alle lof komt Allah toe, de Heer der hemelen en der aarde; de Heer der
Werelden.
37. Hem behoort de Grootheid in de hemelen en op aarde: en Hij is de Machtige,
de Alwijze.
46. Bochtige Zandpaden (Al-Ahqaaf)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Haa Miem.
2. De openbaring van dit Boek is van Allah, de Machtige, de Alwijze.
3. Wij hebben de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is niet anders dan
in waarheid geschapen
en voor een vastgestelde tijd; maar de ongelovigen wenden zich af van hetgeen,
waardoor zij zijn
gewaarschuwd.
4. Zeg: “Weet gij wat gij naast Allah aanroept? Toont mij, welk deel zij van de
aarde hebben geschapen.
Of hebben zij aandeel aan de hemelen? Brengt mij een boek, dat vòòr dit is
geopenbaard of een spoor van
kennis, indien gij de waarheid spreekt.”
5. Wie is verder afgedwaald dan hij die buiten Allah (afgoden) aanroept, die tot
de Dag der Opstanding
hem nooit zullen kunnen antwoorden en die niet wet,en dat men hen aanroept?
6. En wanneer de mensen worden verzameld zullen dezen (de afgoden) hun vijanden
worden en hun
aanbidding ontkennen.
7. En wanneer Onze duidelijke woorden aan hen worden medegedeeld, zeggen
degenen, die de
Waarheid, toen zij tot hen kwam, verwierpen: “Dit is klaarblijkelijk tovenarij.”
8. Zeggen zij: “Hij heeft dit verzonnen,” Zeg: “Als ik het heb verzonnen, kunt
gij mij tegen Allah niets
baten. Hij weet het beste, wat gij daaromtrent zegt. Hij is voldoende als
Getuige tussen u en mij. Hij is de
Vergevensgezinde, de Genadevolle.”
9. Zeg: “Ik ben geen nieuwe boodschapper, noch weet ik wat met u of mij zal
geschieden. Ik volg
alleen hetgeen mij is geopenbaard; en ik ben slechts een duidelijke
waarschuwer.”
10. “Ziet, indien hij van Allah is en gij hem verwerpt, hoewel een getuige
vanuit de kinderen Israëls
(Mozes) heeft getuigd van een aan hem gelijke en hij geloofde (in hem) maar gij
zijt hoovaardig? Voorwaar
Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
11. En de ongelovigen zeggen over de gelovigen: “Indien dit goed was, zouden zij
ons daarin niet
voorgegaan zijn. ” En omdat zij de rechte weg niet hebben gevolgd, zeggen zij:
“Dit is een oude leugen.”
12. En voordien was het Boek van Mozes een leiding en een barmhartigheid: en dit
Boek (de Koran) is
bevestigend in duidelijke taal, om de onrechtvaardigen te waarschuwen en als
verblijdend nieuws voor de
goeden.
13. Voorwaar, zij, die zeggen: “Onze Heer is Allah”, en dan standvastig blijven
– over hen zal geen vrees
komen, noch zullen zij treuren.
14. Dezen zijn de bewoners van het paradijs: zij zullen daarin vertoeven als
beloning voor hetgeen zij
plachten te doen.
15. En Wij hebben de mens vriendelijkheid jegens zijn ouders geboden. Zijn
moeder draagt hem met
ongemak en baart hem met smart. En zijn dragen en spenen nemen dertig maanden in
beslag totdat, wanneer
hij zijn volle kracht bereikt heeft en veertig jaren wordt, hij zegt: “Mijn
Heer, stel mij in staat, dat ik dankbaar
moge zijn voor de gunsten die Gij mij en mijn ouders hebt bewezen en dat ik het
goede moge doen, dat U
behaagt. En laat mijn nakomelingen rechtvaardig zijn. Ik wend mij tot U: en
waarlijk, ik behoor tot de
Moslims.
16. Van dezulken aanvaarden Wij de goede werken die zij verrichten en Wij zien
hun slechte daden over
het hoofd. Zij behoren tot de bewoners van het paradijs, volgens de ware belofte
die hun was toegezegd.
17. – Maar degene, die tot zijn ouders zegt: “Foei gij beiden! Dreigt gij mij
dat ik opgewekt zal worden,
terwijl geslachten reeds vòòr mij zijn vergaan” En beiden roepen tot Allah om
hulp: “Wee u! Geloof: want de
belofte van Allah is waar.” Maar hij (de zoon) zegt: “Dit zijn slechts fabelen
der ouden.”
18. Dezulken zijn het tegen wie het woord van kracht is geworden, tezamen met de
volkeren van de
djinn en de mensen die vòòr hen zijn heengegaan, dat zij zeker de verliezers
zullen zijn.
19. En voor allen zijn er graden overeenkomstig hetgeen zij doen, opdat Allah
hun daden volledig moge
belonen en hun zal geen onrecht worden aangedaan.
20. De Dag, waarop de ongelovigen aan het Vuur zullen worden blootgesteld, zal
er tot hen worden
gezegd: “Gij buittet uw goede dingen in het leven der wereld uit en gij hebt het
genoten. Deze Dag zult gij
met de straf der vernedering worden vergolden omdat gij ten onrechte op aarde
hoogmoedig en opstandig
waart.”
21. En gedenk de broeder van Aad, toen hij zijn volk in de zandheuvels
waarschuwde – en er zijn
waarschuwers vòòr en na hem geweest – “Dient Allah alleen, want ik vrees de
straf van een grote Dag voor
u.”
22. Toen zeiden zij: “Zijt gij tot ons gekomen om ons van onze goden afvallig te
maken? Breng hetgeen
waarmee gij ons bedreigt dan over ons, als gij waarachtig zijt.”
23. Hij zeide: “De kennis daarvan is slechts bij Allah, ik breng waarmede ik ben
gezonden aan u over,
maar ik zie dat gij een onwetend volk zijt.”
24. Toen zij een wolk naar hun valleien zagen komen, zeiden zij: “Dit is een
wolk, die ons regen zal
geven.” Neen, dat is hetgeen gij zocht te verhaasten, een wind, die een
smartelijke straf bevat.
25. Deze zal alles door het gebod van zijn Heer vernietigen. En het kwam met hen
zò ver dat slechts hun
lege woningen waren te zien. Zo straffen Wij het schuldige volk.
26. En Wij hadden hen stevig gevestigd in hetgeen waarin Wij u niet hebben
gevestigd en Wij hadden
hun oren, ogen en een hart gegeven. Maar hun oren, noch hun ogen noch hun hart
baatten hen iets, daar zij
de tekenen van Allah verwierpen en hetgeen waarover zij plachten te spotten, (de
straf) omringde hen.
27. En waarlijk, Wij hebben om hen heen de steden vernietigd, en Wij hebben de
tekenen uitgelegd
opdat zij zich mochten bekeren.
28. Waarom hielpen degenen, die zij buiten Allah tot goden hadden aangenomen, om
in Zijn nabijheid,
te komen, hen dan niet? Neen, zij faalden hier geheel in. -Dat was hun leugen –
en wat zij plachten te
verzinnen (faalde eveneens).
29. En toen Wij een aantal van de djinn naar u deden komen, die de Koran wensten
te horen en, toen zij
bij u kwamen, zeiden zij: “Weest stil” en toen het (de prediking) beëindigd was,
gingen zij naar hun volk
terug en waarschuwden dit.
30. Zij zeiden: “O, ons volk, wij hebben een Boek horen voorlezen, dat na Mozes
nedergezonden is, en
dat het voorafgaande vervult, het leidt tot de Waarheid en tot de rechte weg.”
31. “O, ons volk, geef gehoor aan Allah’s verkondiger en geloof in hem. Hij
(God) zal u uw zonden
vergeven en u voor een pjinlijke straf behoeden.
32. En wie aan Allah’s verkondiger geen gehoor geeft kan op aarde niet
ontvluchten, noch kan hij een
enkele beschermer naast Hem hebben. Zulken verkeren in openlijke dwaling.”
33. Hebben zij niet ingezien dat Allah, Die de hemelen en de aarde schiep en
niet moe werd door hen te
scheppen, macht heeft de doden te doen herleven? Ja, inderdaad, Hij heeft macht
over alle dingen.
34. En de Dag, waarop de ongelovigen aan het Vuur zullen worden blootgesteld zal
er worden gezegd:
“Is dit niet de waarheid?” Zij zullen antwoorden: “Ja zeker, bij onze Heer.” Hij
zal zeggen: “Ondergaat dan de
straf omdat gij (ons woord) verwierpt.”
35. Wees daarom geduldig (o profeet) zoals de boodschappers, die mannen van
karaktervastheid
waren, en wees omtrent hen niet haastig. De Dag, waarop zij zullen zien waarmede
zij worden bedreigd, zal
het hun toeschijnen alsof zij slechts een uur van een dag hadden geleefd (in
deze wereld). De verkondiging
is aan u en niemand wordt vernietigd dan het overtredende volk.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Zij, die (de Waarheid) verwerpen en mensen van Allah’s weg afleiden, hun werk
zal Hij vruchteloos
maken.
2. Maar zij, die geloven en goede werken doen en in hetgeen aan Mohammed is
geopenbaard, geloven
– dit is de Waarheid van hun Heer – hun fouten zal Hij van hen wegnemen en hun
toestand verbeteren.
3. Dat is omdat de ongelovigen de leugen volgen, terwijl de gelovigen de
Waarheid van hun Heer
volgen. Zo deelt Allah aan de mensen hun toestand mede.
4. Wanneer gij de ongelovigen (in oorlog) ontmoet, treft dan hun nek en wanneer
gij overwinnaar zijt,
bindt hen dan vast. En wanneer de oorlog opgehouden is, laat hen dan vrij uit
gunst of voor een losprijs. Zo
zij het. En indien Allah wilde, had Hij hen Zelf kunnen bestraffen. Doch Hij
wilde sommigen uwer door
anderen op de proef stellen. En degenen die terwille van Allah worden gedood,
hun werken zal Hij zeker niet
vruchteloos maken.
5. Hij zal hen leiden en hun toestand verbeteren.
6. En hen in het paradijs, dat Hij hun heeft bekend gemaakt, toelaten.
7. O gij, die gelooft, indien gij de zaak van Allah steunt zal Hij u helpen en
standvastig doen blijven.
8. Maar de ongelovigen wacht vernietiging en Hij zal hun werken vruchteloos
maken.
9. Dat is omdat zij, hetgeen Allah heeft geopenbaard, haten, daarom maakte Hij
hun werken
vruchteloos.
10. Hebben zij op aarde niet gereisd en gezien wat het einde was van degenen,
die vòòr hen waren?
Allah vernietigde hen geheel en hetzelfde zal voor de ongelovigen gelden.
11. Dat is, omdat Allah de Beschermer is van de gelovigen en voor de ongelovigen
is er geen
Beschermer.
12. Voorwaar, Allah zal hen die geloven en goede werken doen in het paradijs
toelaten, waardoorheen
rivieren vloeien: terwijl de ongelovigen zich vermaken en eten zoals het vee;
het Vuur zal hun tehuis zijn.
13. En hoevele steden die sterker waren dan de stad die u heeft uitgedreven,
hebben Wij vernietigd, en
zij hadden geen helper!
14. Zijn zij die op een duidelijk bewijs van hun Heer steunen als zij voor wie
hun slechte daden
schoonschijnend zijn gemaakt en die hun eigen begeerten volgen?
15. Het beeld van het paradijs dat aan de godvruchtigen is beloofd: er zijn
daarin stromen water dat niet
bederft; en stromen melk waarvan de smaak niet verandert en stromen wijn,
smakelijk voor degenen die
drinken en rivieren van zuivere honing. En zij zullen er allerlei vruchten in
hebben en vergiffenis van hun
Heer. Kunnen zij gelijk zijn aan degenen die in het Vuur vertoeven en die kokend
water te drinken krijgen
zodat het hun ingewanden verscheurt?
16. En sommigen onder hen luisteren naar u doch wanneer zij van u weggaan,
zeggen zij tot hen aan wie
kennis is gegeven: “Wat zeide hij zo juist?” Allah heeft hun hart verzegeld, zij
volgen hun eigen neigingen.
17. Maar van hen die de leiding volgen vermeerdert Hij de leiding en schenkt hun
rechtvaardigheid.
18. Zij (de ongelovigen) wachten op niets dan het Uur dat onverwachts over hen
kan komen. De
tekenen er van zijn reeds gekomen, maar hoe zal voor hen de herinnering zijn
wanneer het (Uur) werkelijk tot
hen komt?
19. Weet, dat er buiten Allah geen God bestaat en vraag bescherming voor uw
tekortkoming en voor
die van gelovige mannen en vrouwen. Allah kent de plaats uwer handelingen en uw
rustplaats.
20. En de gelovigen zeggen: “Waarom is er geen Soerah geopenbaard?” Maar wanneer
een beslissende
Soerah wordt geopenbaard en daarin over vechten wordt gesproken, zult gij hen in
wier hart een ziekte is
naar u zien kijken als iemand die bezwijmt in de dood. Maar voor hen ware het
beter,
21. Gehoorzaamheid (te betonen) en goede woorden (te spreken). En wanneer de
zaak is beslecht, is het
voor hen beter indien zij Allah trouw blijven.
22. Zult gij dan niet door u af te wenden verderf in het land brengen en uw
familiebanden verbreken?
23. Dezen zijn het, die Allah heeft vervloekt, zodat Hij hen doof heeft gemaakt
en hun ogen verblind.
24. Willen zij dan niet over de Koran nadenken, of zijn er sloten op hun hart?
25. Waarlijk, voor hen die hun rug omkeren nadat de leiding hun duidelijk is
geworden, heeft Satan het
gemakkelijk gemaakt en hun verlangens opgewekt.
26. Dat is doordat zij tot degenen die haten wat Allah heeft geopenbaard,
zeggen: “Wij willen u in
sommige zaken gehoorzamen.” Maar Allah kent hun geheimen.
27. En hoe (zal het zjin) wanneer de engelen bij de dood hun ziel zullen nemen,
hun aangezicht en hun
rug treffend?
28. Omdat zij datgene volgen wat Allah vertoornt en haten wat Hem behaagt,
daarom heeft Hij hun
werken vruchteloos gemaakt.
29. Denken zij wier hart ziek is, dat Allah hun boosaardigheden niet aan het
licht zou brengen?
30. En indien Wij wilden, konden Wij hen (de huichelaars) aan u tonen, zodat gij
hen aan hun merkteken
zoudt kennen. Maar gij zult hen gewis aan hun woorden herkennen. En Allah heeft
kennis van hetgeen gij
doet.
31. En Wij zullen u zeker beproeven totdat Wij diegenen onder u onderscheiden
die ijverig streven en
standvastig zijn. En Wij zullen uw feiten aan u openbaar maken.
32. Voorzeker, zij die niet geloven en (anderen) van Allah’s pad afleiden en die
de boodschapper
tegenwerken, nadat de leiding hun duidelijk is geworden, zullen Allah stellig
niet schaden doch Hij zal hun
werken vruchteloos maken.
33. O. gij die gelooft, gehoorzaamt Allah en de boodschapper en maakt uw werken
niet nutteloos.
34. Waarlijk, de ongelovigen, die van het pad van Allah afleiden en sterven,
terwiil zij ongelovig zijn,
Allah zal hen zeker niet vergeven.
35. Weifelt daarom niet noch roept om vrede, want gij zult de overhand hebben.
Allah is met u en Hij zal
uw daden niet teniet doen.
36. Het leven dezer wereld is slechts een spel en een (ijdel) vermaak, en indien
gij gelooft en (God)
vreest, zal Hij u belonen en zal u niet om uw (gehele) bezit vragen.
37. Want indien Hij dit van u zou vragen en er op zou aandringen, zoudt gij
vrekkig worden en Hij zou
uw boosaardigheden aan het licht brengen.
38. Ziet, gij zijt het, die geroepen wordt ter wille van Allah (een deel van uw
vermogen) te geven, maar er
zijn sommigen onder u die vrekkig zijn. En wie vrekkig is, is dit slechts tegen
zichzelf. Allah is Zichzelf –
genoeg en gij zijt nooddruftig. En indien gij u (van de Waarheid) afwendt, zal
Hij een ander volk in uw plaats
brengen en dezen zullen uw gelijken niet zijn.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Voorwaar, Wij hebben u een klaarblijkelijke overwinning verleend.
2. Zodat Allah u tegen uw voorafgaande en toekomstige (aan u toegeschrevene)
zonden moge
behoeden en dat Hij Zijn gunst aan u moge vervolmaken en u op het juiste pad
moge leiden,
3. En dat Allah u met een machtige hulp moge ondersteunen.
4. Hij is het, Die rust in het hart der gelovigen heeft nedergezonden, opdat zij
geloof aan hun geloof
mogen toevoegen – en aan Allah behoren de scharen der hemelen en der aarde en
Allah is Alwetend, Alwijs.
5. Zodat Hij de gelovige mannen en vrouwen in tuinen moge toelaten waar doorheen
rivieren vloeien
om daarin te vertoeven, en hun feilen van hen moge wegnemen; dat is in de ogen
van Allah de grootste
zegepraal.
6. En dat Hij de huichelaars en huichelaarsters en de afgodendienaren en
-dienaressen moge straffen,
die boze gedachten jegens Allah koesteren. Over dezulken zal tegenspoed en de
toorn van Allah komen. Hij
heeft hen vervloekt en de hel voor hen gereed gemaakt. En dit is een slechte
bestemming.
7. Aan Allah behoren de scharen der hemelen en der aarde; Allah is de
Almachtige, de Alwijze.
8. Wij hebben u als getuige en drager van blijde. tijdingen en als waarschuwer
gezonden.
9. Opdat gji in Allah en Zijn boodschapper zoudt geloven, hem steunen en eren en
Hem ’s morgens en
’s avonds zoudt verheerlijken.
10. Voorwaar, zij die u trouw zweren, zweren trouw aan Allah; Allah’s hand rust
op hun handen. Doch
wie zijn eed schendt, doet dit tot zijn eigen nadeel en wie zijn belofte aan
Allah vervult, Hij zal hem een grote
beloning geven.
11. Degenen onder de bewoners der woestijn die achterbleven, zullen tot u
zeggen: “Onze bezittingen
en onze gezinnen hielden ons bezig (zodat wij u niet konden helpen); vraag
daarom voor ons vergiffenis.”
Zij zeggen met hun tong hetgeen niet in hun hart is. Zeg: “Wie kan u iets baten
tegen Allah indien Hij voor u
voordeel of nadeel beoogt?” Neen, Allah is goed onderricht van hetgeen gij doet.
12. Neen, gij dacht dat de boodschapper en de gelovigen nooit tot hun gezinnen
zouden terugkeren en
dat was voor uw hart schoonschjinend gemaakt doch gij hadt een slechte gedachte
gekoesterd, daarom
werdt gij een volk dat ten gronde gaat.”
13. En voor degenen, die niet in Allah en Zijn boodschapper geloven hebben Wij
voorzeker een laaiend
Vuur bereid.
14. Van Allah is het koninkrijk der hemelen en der aarde. Hij vergeeft en straft
wie Hij wil. En Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
15. Zij, die werden achtergelaten zullen zeggen, wanneer gij zoudt uitgaan op
een expeditie waarbij gij
gemakkelijk buit kunt maken: “Sta ons toe u te volgen.” Zij wensen de uitspraak
van Allah te veranderen.
Zeg: “Gij zult ons zeker niet volgen. Allah heeft het voorheen zo bepaald.” Dan
zullen zij zeggen: “Neen,
doch gij benijdt ons.” Neen, zij begrijpen slechts weinig.
16. Zeg tot de Arabieren der woestijn die werden achtergelaten: “Gij zult tegen
een volk van geduchte
krijgslieden worden opgeroepen om te vechten totdat zij zich overgeven. Dan, als
gij gehoorzaamt, zal Allah
u een goede beloning geven, maar indien gij u omkeert zoals gij voorheen deedt,
zal Hij u door een pijnlijke
straf kastijden.”
17. Er rust geen schuld op de blinde, noch op de lamme, noch op de zieke. En wie
Allah en Zijn
boodschapper gehoorzaamt, hem zal Hij in tuinen toelaten waar doorheen rivieren
stromen: maar wie zich
omkeert, hem zal Hij door een smartelijke straf straffen.
18. Voorzeker, Allah had aan de gelovigen welgevallen, toen zij u onder de boom
trouw zwoeren en Hij
wist wat in hun hart was en Hij zond op hen kalmte neder en Hij beloonde hen met
een spoedige
overwinning.
19. En een grote buit die zij konden bemachtigen. En Allah is Almachtig, Alwijs;
20. Allah heeft u een grote buit beloofd die gij moogt nemen en Hij heeft u deze
voorlopig gegeven en
heeft de handen der vijanden van u weerhouden opdat het een teken moge zijn voor
de gelovigen en dat Hij
u op het rechte pad moge leiden.
21. En een andere overwinning, die gij nog niet hebt kunnen behalen, maar Allah
heeft deze in zijn
hand; Allah heeft macht over alle dingen.
22. Indien de ongelovigen u bestrijden zullen zij u zeker de rug toekeren;
daarbij zullen zij beschermer
noch helper vinden.
23. Zo is de handelwijze van Allah zoals die ook vroeger is geweest want gij
zult in Allah’s handelwijze
geen verandering vinden.
24. En Hij is het, Die in het dal van Makka hun handen van u en uw handen van
hen afhield, nadat Hij u
de overwinning over hen had gegeven. En Allah ziet hetgeen gij doet.
25. Zij zijn het die niet geloofden en u van de Heilige Moskee afhielden en de
offeranden verhinderden
hun bestemming te bereiken. En ware het niet om de gelovige mannen en vrouwen
die gij niet kent en die gij
hadt kunnen vertrappen zodat wegens hen een blaam aan u kon hebben gekleefd
zonder dat gij het wist,
(zou Hij u hebben toegestaan te vechten, maar Hij deed dat niet) opdat Hij in
Zijn barmhartigheid zou
opnemen wie Hij wil. Als zij gescheiden waren zouden Wij de ongelovigen onder
hen voorzeker met een
smartelijke straf hebben gestraft.
26. Toen de ongelovigen verwaandheid in hun hart verborgen- de verwaandheid der
onwetendheid –
zond Allah Zijn kalmte over Zijn boodschapper en over de gelovigen neder en deed
hen het woord der
rechtvaardigheid nakomen. En zij hadden er recht op en waren het waardig. Allah
heeft kennis van alle
dingen.
27. Voorwaar, Allah vervulde het visioen van Zijn boodschapper naar waarheid.
Voorzeker gij zult de
Heilige Moskee (te Makka) in vrede binnengaan met haar geknipt of geschoren
zonder vrees. Dus Hij wist
wat u onbekend was en Hij heeft u hiervoor een nabijzijnde overwinning
toegezegd.
28. Hij is het, Die Zijn boodschapper met leiding en de godsdienst der Waarheid
heeft gezonden, opdat
Hij hem moge doen zegevieren over alle (andere) godsdiensten. En Allah is als
Getuige voldoende.
29. Mohammed is de boodschapper van Allah. En zij, die met hem zijn, zijn hard
tegen de ongelovigen
en zachtmoedig onder elkander. Gij ziet hen zich buigen en nederwerpen (in
gebed), Allah’s genade en Zijn
welbehagen zoekende – Op hun aangezicht zijn de sporen van het zich ter aarde
werpen. Dit is hun
beschrijving in de Torah. En hun beschrijving in het Evangelie is als het zaad
van koren, dat zijn scheut
uitspruit, en dien versterkt, waardoor zij dik wordt en op eigen stengel komt te
staan, tot vreugde der zaaiers
en woede der ongelovigen. Allah heeft aan de gelovigen die goede werken doen,
vergiffenis en een grote
beloning beloofd.
49.
De Vertrekken aan de Binnenkant (Al-Hodjoraat)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O, gij die gelooft, weest niet voorbarig bij Allah en Zijn boodschapper, maar
vreest Allah. Voorwaar
Hij is Alhorend, Alwetend.
2. O gij gelovigen, verheft uw stem niet boven de stem van de profeet en spreekt
niet hardop tot hem,
zoals gij hardop tot elkander spreekt, opdat uw werken niet vruchteloos mogen
worden zonder dat gij het
bemerkt.
3. Waarlijk, zij die hun stem verzachten in het bijzijn van de boodschapper van
Allah, zijn degenen wier
hart Allah tot rechtvaardigheid heeft gezuiverd. Voor hen is er vergiffenis en
een grote beloning.
4. Zij, die van buiten de huizen uit naar u schreeuwen – de meesten hunner
hebben geen verstand.
5. Als zij geduld tonen totdat gij tot hen komt, zou het beter voor hen zijn.
Maar Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
6. O gij gelovigen, indien een slecht persoon u nieuws brengt, onderzoekt het
nauwkeurig opdat gij
sommige mensen niet in onwetendheid schaadt en naderhand spijt krijgt van
hetgeen gij hebt gedaan.
7. En weet, dat de boodsehapper van Allah onder u is; als hij in verschillende
opzichten aan uw wensen
gehoor zou geven zoudt gij zeker in moeilijkheden zijn geraakt, maar Allah heeft
in uw hart het geloof
dierbaar en schoon gemaakt, en ongeloof, buitensporigheid en ongehoorzaamheid
afkeurenswaardig. Zo zijn
zij, die het rechte pad volgen,
8. Door de genade en gunst van Allah. Allah is Alwetend, Alwijs.
9. Indien twee partijen van gelovigen beginnen te vechten treft dan een
schikking onder hen, maar
indien één hunner tegen de andere in overtreding is, bestrijdt dan de
overtredende partij totdat zij tot de
verordening van Allah terugkeert. En indien zij terugkomt, sluit dan een
rechtvaardige vrede en behandelt
hen billijk. Voorwaar, Allah heeft de rechtvaardigen lief.
10. De gelovigen zijn voorzeker broeders. Bewaart daarom vrede onder uw broeders
en weest
godvruchtig opdat u barmhartigheid moge worden betoond.
11. O, gij die gelooft! Laat een volk het andere volk dat waarschijnlijk beter
is dan zij, niet bespotten,
noch vrouwen andere vrouwen, die misschien beter zijn dan zij. En belastert
elkander niet, noch noemt elkaar
bij scheldnamen. Kwaad is (het geven van) een slechte naam na de aanvaarding van
het geloof, en zij die
geen berouw tonen zijn de onrechtvaardigen.
12. O, gij die gelooft! Vermijdt in het algemeen verdenking want achterdoeht is
een zonde. En
spionneert niet, noch belastert elkander. Lust iemand onder u het vlees van zijn
dode broeder? Gij
verafschuwt het zekerlijk. Vreest Allah voorzeker, Allah is Berouwaanvaardend,
Genadevol.
13. O, mensdom! Wij hebben u uit man en vrouw geschapen en Wij hebben u tot
volkeren en stammen
gemaakt, opdat gij elkander moogt kennen. Voorzeker, de godvruchtigste onder u
is de eerwaardigste bij
Allah. Voorwaar, Allah is Alwetend, Alkennend.
14. De bewoners der woestijn zeggen: “Wij geloven.” Zeg: “Gij gelooft nog niet,
maar zegt liever: Wij
hebben ons onderworpen want het geloof is uw hart nog niet binnengedrongen. Maar
indien gij Allah en
Zijn boodschapper gehoorzaamt, zal Hij u van uw goede daden niets afnemen. ”
Voorzeker, Allah is de
Vergevensgezinde, de Genadevolle.
15. De ware gelovigen zijn slechts degenen, die in Allah en Zijn boodschapper
geloven en daarna niet
twijfelen, doch met hun bezittingen en persoon voor de zaak van Allah strijden.
Zij zijn de waarachtigen.
16. Zeg: “Wilt gij Allah uw geloof doen weten, terwijl Hij weet wat in de
hemelen en op aarde is; waarlijk
Allah heeft kennis van alle dingen.”
17. Zij achten het een gunst voor u dat zij de Islam hebben omhelsd. Zeg: “Acht
het aannemen van de
Islam geen gunst voor mij. Neen, Allah heeft u een gunst bewezen doordat Hij u
tot het geloof heeft geleid
als gij waarachtig zijt.”
18. Voorwaar, Allah kent de geheimen der hemelen en der aarde. Waarlijk Allah
ziet al hetgeen gij doet.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Qaaf. Bij de glorierijke Koran.
2. Maar zij verwonderen zich dat er uit e hun midden een waarschuwer tot hen
kwam. En de
ongelovigen zeggen: “Dit is een zonderling iets!
3. Zullen wij in het leven worden geroepen wanneer wij dood gaan en stof zijn
geworden? Zulk een
terugkeer is onmogelijk.”
4. Wij weten wat de aarde van hen verteert en bij Ons is een Boek dat alles
bewaart.
5. Neen, zij hebben de Waarheid verloochend toen deze tot hen kwam, derhalve
zijn zij in een verwarde
toestand geraakt.
6. Zien zij niet naar de hemel boven hen hoe Wij deze hebben opgericht en
versierd en dat dezelve geen
gebreken heeft?
7. En de aarde – Wij hebben haar uitgespreid en stevige bergen er op gevestigd
en Wij hebben er elk
prachtig gewas op doen groeien.
8. Als inzicht en les voor iedere dienaar die zich er toe wendt.
9. En Wij zenden water vol zegeningen uit de hemel neder en Wij brengen daarmee
tuinen en graan
voort waarvan kan worden geoogst
10. En hoge palmbomen met bloeikolve over elkander gegroeid
11. Als voorziening voor Onze dienaren en Wij verkwikken daarmee een dood land.
– Zo zal ook de
Opstanding zijn.
12. Vòòr hen verloochende ook het volk van Noach, de mensen van de Bron en het
volk van Samoed,
13. Het volk van Aad, en Pharao en de broeders van Lot eveneens,
14. En de Bosbewoners, en het volk van Tobba, elk hunner verloochende de
boodschapper. Daarom
ging de bedreiging in vervulling.
15. Zijn Wij dan uitgeput door de eerste schepping? Neen, zij zijn in twijfel
omtrent de nieuwe
schepping.
16. En voorzeker, Wij hebben de mens geschapen en Wij weten alles wat zijn Ik
hem toefluistert. En Wij
zijn nader tot hem dan zijn halsader.
17. Wanneer de twee (engelen) die te boek stellen, schrijven, zit de een aan de
rechter-, de andere aan
de linkerzijde.
18. Hij uit geen woord of er is een bewaker bij hem, die altijd klaar staat.
19. En de bezwijming des doods komt waarlijk. “Dit is hetgeen gij wildet
ontvrluchten.”
20. En er zal op de bazuin worden geblazen. “Dit is de Dag der Bedreiging.”
21. En iedere ziel zal tezamen komen met een geleider en een getuige.
22. Er zal worden gezegd: “Gij waart hieromtrent achteloos. Nu hebben Wij uw
sluier van u
weggenomen en uw oog ziet deze Dag scherp.”
23. En zijn metgezel zal zeggen: “Dit is hetgeen bij mij gereed is.”
24. “Werpt, werpt in de hel elke ondankbare vijand.
25. “Die het goede belette, de overtreder, de twijfelaar,
26. “Die een andere God naast Allah oprichtte, doet hem de strenge marteling
ondergaan.”
27. Zijn metgezel zal zeggen: “O, onze Heer, ik maakte hem niet opstandig maar
hij was te ver
afgedwaald.”
28. God zal antwoorden: “redetwist niet in Mijn tegenwoordigheid, terwijl Ik u
de waarschuwing vooraf
heb gezonden.
29. Het vonnis door Mij geveld kan niet worden veranderd en Ik ben in het geheel
niet onrechtvaardig
jegens Mijn dienaren.”
30. Op die Dag zullen Wij tot de hel zeggen: “Zijt gij gevuld?” En zij zal
antwoorden: “Is er nog iets?”
31. En de Hemel zal dicht bij de rechtvaardigen worden gebracht en niet ver
verwijderd.
32. Dit is hetgeen was beloofd voor een ieder die zich bekeerde en die waakzaam
was,
33. Die de Barmhartige in het verborgene vreesde en met een berouwvol hart tot
Hem kwam.
34. Gaat hier in vrede binnen. Dit is de Dag der Eeuwigheid.
35. Voor hen zal daarin zijn wat zij wensen en bij Ons is nog meer.
36. Maar hoevele geslachten hebben Wij (niet) vòòr hen vernietigd, die machtiger
in gezag waren dan
dezen! Zij trokken door het land, maar was er een toevluchtsoord voor hen?
37. Daarin is voorwaar een vermaning voor hem die een hart heeft of die luistert
en oplettend is.
38. En voorwaar, Wij schiepen de hemelen en de aarde en alles wat er tussen is
in zes dagen en geen
vermoeidheid raakte Ons.
39. Heb dus geduld met wat zij zeggen en verheerlijk uw Heer met de lof die Hem
toekomt, vòòr zonsop-
en ondergang.
40. En verheerlijk Hem ’s nachts en na de gebeden.
41. En luister! De Dag, waarop de omroeper vanuit een dichtbijzijnde plaats zal
roepen,
42. De Dag, waarop zij de kreet in werkelijkheid zullen horen, dat zal de Tijd
zijn van het voor den dag
komen.
43. Voorwaar, Wij zijn het die leven geven en de dood veroorzaken, en tot Ons is
de terugkeer.
44. De Dag, waarop de aarde onder hen vaneen zal splijten, is het verzamelen
gemakkelijk voor Ons.
45. Wij weten het beste wat zij zeggen en gij zijt er niet om hen te dwingen.
Vermaan dus met de Koran
hem die Mijn bedreiging vreest.
51. De Winden die verspreiden (Az-Zaari’jaat)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. (Wij roepen als getuigen) degenen die wijd en zijd verspreiden,
2. En degenen die de last dragen,
3. En degenen die rustig voortgaan,
4. En degenen die de zaak uitdelen.
5. Voorzeker, hetgeen u is beloofd, is waar,
6. En voorwaar, het gericht zal zeker plaats hebben.
7. Bij de hemelen vol van paden,
8. Waarlijk gij hebt uiteenlopende meningen,
9. Daarvan wordt afgewend wie zich (van het ware geloof) afwendt.
10. Vervloekt zijn zij die vermoedens uiten.
11. Die onachtzaam zijn in onwetendheid.
12. Zij vragen: “Wanneer zal de Tijd des Gerichts zijn?”
13. Het zal op de Dag zijn, wanneer zij in het Vuur zullen worden beproefd.
14. “Ondergaat uw beproeving. Dit is hetgeen gij verhaasttet.”
15. Maar de rechtvaardigen zullen te midden van tuinen en bronnen verkeren,
16. Nemend hetgeen hun Heer zal geven omdat zij voorheen goed plachten te doen.
17. Gedurende de nacht sliepen zij weinig.
18. Tijdens de morgenstond zochten zij vergiffenis.
19. En van hun rijkdommen was een deel voor de bedelaars en ook voor degenen die
niet konden
bedelen.
20. En er zijn tekenen op aarde voor hen die zekerheid van geloof willen hebben,
21. En ook in uzelf, wilt gij dat niet inzien?
22. En in de hemel is uw onderhoud en hetgeen u is beloofd.
23. Bij de Heer van de hemel en de aarde – dit is inderdaad de waarheid zoals
gij spreekt.
24. Heeft het verhaal van Abrahams geeerde gasten u bereikt?
25. Toen zij bij hem binnentraden en zeiden: “Vrede”, antwoordde hij: “Vrede”.
Hij zeide (bij zichzelven):
“Vreemde mensen.”
26. Maar hij ging rustig naar zijn gezin en bracht een (toebereid) vet kalf.
27. En plaatste het voor hen. Hij zeide: “Wilt gij niet eten?”
28. Daarop begon hij hen te vrezen. Zij zeiden: “Vrees niet” en zij gaven hem
blijde tijding over een wijze
zoon.
29. Toen kwam zijn vrouw, in verbijstering en sloeg de hand voor het gezicht en
zeide: “Een verwelkte,
bejaarde vrouw!”
30. “Uw Heer heeft het zo gezegd,” zeiden zij. “Voorzeker, Hij is de Alwijze, de
Alwetende.”
31. Abraham zeide: “Wat is uw taak, o boodsehappers?”
32. Zij antwoordden: “Wij zijn naar een schuldig volk gezonden
33. Om brokken klei op hen neder te zenden
34. Door uw Heer gemerkt (ter verdelging) voor de buitensporigen.”
35. De gelovigen die daarin waren lieten Wij (veilig) weggaan.
36. Maar Wij vonden er slechts één huis der Moslims.
37. En Wij lieten daarin een teken achter voor hen, die de pijnlijke straf
vrezen.
38. En in Mozes (is eveneens een teken), toen Wij hem tot Pharao zonden met
openlijk gezag.
39. Maar deze wendde zich af om zijn macht en zeide: “Een tovenaar of een
waanzinnige.”
40. Daarom grepen Wij hem en zijn scharen en wierpen hen in de zee, waardoor hij
zelfverwijt kreeg.
41. En er was een teken in de Aad, toen Wij een orkaan tegen hen zonden.
42. Deze liet van hetgeen hij teisterde niets over of hij maakte het als as,
43. En er was een teken in de Samoed toen er tot hen werd gezegd: “Vermaakt u
voor een wijle.”
44. Maar zij overtraden het gebod van hun Heer. Daarom achterhaalde hen de
bliksem terwijl zij er naar
keken,
45. En zij konden niet opstaan noch konden zij zich hiertegen beschermen.
46. En in het volk van Noach (is ook een teken), voorwaar zij waren een
ongehoorzaam volk.
47. Voorzeker Wij bouwden de hemel door Onze macht en waarlijk Wij zin het, Die
hem hebben
uitgebreid.
48. En Wij hebben de aarde uitgespreid en hoe uitmuntend hebben Wij dit gedaan.
49. En Wij hebben alles in paren geschapen opdat gij er lering uit moogt
trekken.
50. Haast u daarom tot Allah. Waarlijk ik ben voor u een duidelijke waarschuwer
van Hem.
51. En werpt geen andere God op naast Allah, waarlijk ik ben voor u een
duidelijke waarschuwer van
Hem.
52. En er kwam tot degenen, die vòòr hen waren, geen boodschapper of zij zeiden:
“Dit is een tovenaar
of een bezetene!”
53. Hebben zij elkander er toe aangespoord? Neen, zij zijn een opstandig volk.
54. Wend u daarom van hen af en u zal niets worden verweten.
55. Maar ga door met het vermanen want de vermaning helpt degenen die willen
geloven.
56. En ik heb de djinn en de mensen slechts tot Mijn aanbidding geschapen.
57. Ik wens van hen geen onderhoud noch wens Ik dat zij Mij zullen voeden.
58. Voorzeker, Allah is de grootste Voorziener, de Almachtige, de Alsterke.
59. Voorzeker het lot der onrechtvaardigen is gelijk aan dat van hun gezellen.
Laat hen derhalve niet
wensen dit te verhaasten.
60. Wee over de ongelovigen vanwege de Dag waarmede zij worden bedreigd!
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Bij de Berg
2. En bij het geschreven Boek,
3. Op uitgebreide perkament.
4. En bij het veelbezochte huis
5. En bij het hoogverheven dak
6. En bij de boordevolle oceaan,
7. Voorzeker, de straf van uw Heer zal worden voltrokken.
8. Er is niemand die haar kan afwenden.
9. De Dag waarop de hemel in beweging zal komen.
10. En de bergen zullen vergaan.
11. Dan wee op die Dag de loochenaars,
12. Die zich in ijdel gesprek vermaken.
13. De Dag waarop zij in het Vuur der hel zullen worden geslingerd:
14. (Men zal zeggen:) “Dit is het Vuur dat gij placht te loochenen.”
15. Is dit dan toverkunst of ziet gij niet?
16. Brandt daarin; en het zal voor u hetzelfde zijn, of gij geduld of ongeduld
toont. U is slechts
vergolden voor hetgeen gij placht te doen.
17. Voorwaar, de godvruchtigen zullen in tuinen en gelukzaligheid zijn,
18. Genietende van de gaven, die hun Heer hun heeft geschonken en hun Heer heeft
hen voor de
marteling van het Vuur behoed.
19. Eet en drinkt met genoegen wegens hetgeen gij placht te doen.
20. (U) op tronen nedervlijend die in rijen zijn gerangschikt. En Wij zullen hen
met schone meisjes
verenigen die grote, mooie ogen hebben.
21. En met de gelovigen zullen Wij hun nageslacht, dat hun in het geloof volgt,
verenigen. En Wij zullen
zeker niets aan hun werken afdoen. Elk mens is onderpand voor zijn daden.
22. En Wij zullen hun een overvloed van fruit en vlees schenken, volgens hun
wensen.
23. Daar zullen zij elkander een beker van hand tot hand reiken waarin ijdelheid
noch zonde zal zijn.
24. En er zullen knapen rondgaan alsof zij welbewaakte paarlen zijn.
25. En zij zullen zich vragend tot elkander wenden.
26. Zij zullen zeggen: “Voorheen vreesden wij ter wille van onze families.
27. Maar Allah is ons genadig geweest en heeft ons voor de marteling van de
brandende wind behoed.
28. Wij plachten voorheen Hem te aanbidden. Voorzeker, Hij is de Goede, de
Genadevolle.
29. Waarschuw daarom (o, profeet). Bij de gratie van uw Heer zijt gij noch een
waarzegger noch een
bezetene.
30. Zeggen zij: “Hij is een dichter en wij wachten of te zijner tijd een ramp
over hem komt?”
31. Zeg: “Wacht! Ik wacht ook met u.”
32. Is het hun verstand, dat hun dit oplegt of zijn zij een opstandig volk?
33. Of zeggen zij: “Hij heeft het verzonnen”? – Neen, zij willen niet geloven –
34. Laat hen dan een woord hieraan gelijk naar voren brengen, als zij waarachtig
zijn.
35. Zijn zij door niets geschapen of zijn zij (hun eigen) schepper?
36. Schiepen zij de hemelen en de aarde? Neen, zij willen geen zekerheid hebben.
37. Bezitten zij de schatten van uw Heer of zijn zij de bewaarders hiervan?
38. Hebben zij een ladder naar de hemel waardoor zij kunnen luisteren? Laat hun
luisteraar dan openlijk
gezag tonen.
39. Heeft Hij (Allah) dochters terwijl gij zonen hebt?
40. Vraagt gij loon van hen, zodat zij onder schulden gebukt gaan?
41. Bezitten zij het onzichtbare, zodat zij het kunnen neerschrijven?
42. Willen zij een plan smeden (tegen u)? Maar de ongelovigen zullen door hun
eigen plan worden
gevangen.
43. Hebben zij een andere God buiten Allah? Allah is verheven boven hetgeen zij
met Hem
vereenzelvigen.
44. En indien zij een stuk van de hemel zien vallen, zullen zij zeggen
“Opgehoopte wolken.”
45. Laat hen daarom, totdat zij hun Dag ontmoeten waarop zij in onmacht zullen
neervallen.
46. De Dag, waarop hun samenzwering hen niets zal baten noch zullen zij worden
geholpen.
47. En voorwaar, voor de onrechtvaardigen is hiervoor een straf. Maar de meesten
hunner beseffen het
niet.
48. Wacht daarom geduldig op het oordeel van uw Heer. want gij zijt onder Onze
ogen en verheerlijk uw
Heer wanneer gij opstaat met de lof die Hem toekomt,
49. En verheerlijk Hem ’s nachts en na het verbleken der sterren.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Bij de ster wanneer zij valt,
2. Uw metgezel is noch afgedwaald noch afgeweken,
3. Noch spreekt hij naar eigen begeerte.
4. Het is slechts de Openbaring die wordt nedergezonden.
5. Hij, die grote macht heeft, onderwees hem,
6. Die kracht bezit. Zo is hij volmaakt geworden
7. En hij staat aan de hoogste horizon.
8. Hij naderde en kwam steeds nader.
9. En werd als de spanning van twee bogen, Ja, nog dichter bij,
10. En Hij (Allah) openbaarde aan Zijn dienaar hetgeen Hij wilde openbaren.
11. Het hart loog niet over wat het zag.
12. Wilt gij dan met hem redetwisten over hetgeen hij heeft gezien?
13. En voorzeker, hij zag hem ook bij een andere nederdaling.
14. Bij de Lotusboom waar niemand voorbij mag gaan,
15. Waarnaast de Tuin van Verblijf is.
16. Toen het goddelijke Licht de Lotusboom overstraalde
17. Wendde zijn oog zich niet af, noch ging het de grens te buiten.
18. Voorwaar, hij zag de grote tekenen van zijn Heer.
19. Ziet, de Laat en de Ozza,
20. En een ander, de derde, Manaat?
21. “Zijn voor u de mannelijke wezens en voor Hem de vrouwelijke?”
22. Dat is dan een onrechtvaardige verdeling;
23. Dit zijn slechts namen die gij uitgedacht hebt – gij en uw vaderen –
waarvoor Allah geen gezag heeft
nedergezonden. Zij volgen slechts hun vermoedens en begeerten. En voorzeker de
leiding van hun Heer is
nu tot hen gekomen.
24. Krijgt de mens alles waarnaar hij verlangt?
25. Neen, aan Allah behoren het Hiernamaals en deze wereld.
26. En hoevele engelen zijn er niet in de hemelen wier voorspraak van geen nut
zal zijn, behalve nadat
Allah verlof heeft gegeven aan wie Hij wil en wie Hem behaagt.
27. Zij, die niet in het Hiernamaals geloven geven de engelen vrouwelijke namen,
28. Maar zij hebben daar geen kennis van. Zij volgen alleen een vermoeden en het
vermoeden kan tegen
de waarheid niets baten.
29. Wend u daarom van hem af die zich van de gedachtenis aan Ons afwendt, en die
niets wenst dan
het leven dezer wereld.
30. Zo ver reikt hun kennis. Voorwaar, uw Heer kent het beste degene die van
Zijn pad afdwaalt en Hij
kent het beste degene die Zijn leiding volgt.
31. En aan Allah behoort hetgeen in de hemelen en hetgeen op aarde is, opdat Hij
degenen die slecht
deden moge vergelden voor hetgeen zij hebben gewrocht en opdat Hij degenen die
goed doen, met het
beste moge belonen.
32. Zij, die behalve kleine feilen, de ergste zonden en slechtheden vermijden –
voorwaar, uw Heer is de
Heer der Alomvattende Vergiffenis. Hij kende u toen H. u uit aarde deed ontstaan
en toen gij een embryo
waart in de baarmoeder uwer moeder. Prijst daarom uzelf niet om reinheid. Hij
kent de godvruchtigen het
beste.
33. Ziet gij hem die zich afwendt (van het rechte pad)
34. En die weinig geeft en vrekkig is?
35. Bezit hij de kennis van het onzichtbare, zodat hij kan zien?
36. Is hem niet verteld over hetgeen in de geschriften van Mozes staat,
37. En van Abraham, die de geboden hield?
38. Dat geen drager van last de last van een ander zal dragen;
39. En dat de mens niet meer kan krijgen dan hetgeen waarnaar hij streeft.
40. En dat zijn streven spoedig zal worden opgemerkt;
41. Dan zal hij er volledig voor worden beloond.
42. En dat alles uiteindelijk tot uw Heer komt,
43. En dat Hij het is, Die doet lachen en wenen
44. En dat Hij het is, Die de dood veroorzaakt en het leven geeft.
45. En dat Hij de twee echtgenoten schept, de vrouwelijke en de mannelijke
46. Uit een levenskiem wanneer deze uitgegoten wordt:
47. En dat de volgende opwekking (tot leven) op Hem rust:
48. En dat Hij het is Die voldoening en rijkdom geeft
49. En dat Hij de Heer van Sirius is.
50. En dat Hij de oude (stam van Aad) vernietigde
51. En Samoed, en Hij spaarde (hen) niet,
52. Evenals het volk van Noach vòòrdien; waarlijk zij waren uiterst
onrechtvaardig en opstandig
53. En Hij bracht de verwoeste steden ten val,
54. Zodat hetgeen bedekken kon, hen bedekte.
55. Over welke gaven van uw Heer wilt gij dan redetwisten?
56. Deze waarschuwer is gelijk aan de vroegere waarschuwers.
57. Het Uur nadert,
58. Niemand behalve Allah kan het ontsluieren.
59. Verwondert gij u dan over deze aankondiging?
60. En lacht gij in plaats van te wenen,
61. Terwijl gij achteloos zijt?
62. Werpt u voor Allah neder en aanbidt (Hem).
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Het Uur is nabij, en de Maan is opengespleten.
2. Maar als zij (de ongelovigen) een teken zien wenden zij zich er van af en
zeggen: “Een voortdurende
toverkunst.”
3. Zij verloochenen en volgen hun eigen begeerten. Maar elke verordening (Gods)
zal plaats hebben.
4. En er zijn reeds tijdingen tot hen gekomen waarin een waarschuwing ligt.
5. Volmaakte wijsheid; maar de waarschuwingen helpen hen niet.
6. Wend u daarom van hen af. De Dag waarop de aankondiger hen zal roepen tot
iets onaangenaams,
7. Dan zullen zij met nedergeslagen ogen uit hun graven komen als verstrooide
sprinkhanen,
8. Zich naar de omroeper haastend. De ongelovigen zullen zeggen “Dit is een
moeilijke dag.”
9. Vòòr hen verloochende het volk van Noach, zij verloochenden Onze dienaar en
zeiden: “Een
waanzinnige.” En hij werd verdreven.
10. Daarom bad hij tot zijn Heer: “Ik ben gewis verslagen, sta mij bij.”
11. Toen openden Wij de poorten van de hemel voor het stromende water.
12. En Wij spleten de aarde door bronnen, waar door de wateren elkander
ontmoetten volgens een
vastgesteld plan.
13. En Wij droegen hem op iets, bestaande uit planken en spijkers.
14. Het dreef onder Onze ogen voort als een beloning voor hem, die verworpen
was.
15. En Wij maakten dit tot een teken. Is er iemand die er lering uit trekt?
16. Hoe vreselijk was Mijn straf en Mijn waarschuwing!
17. En Wij hebben inderdaad de Koran gemakkelijk gemaakt ter vermaning. Is er
iemand die er lering uit
trekt?
18. Aad verloochende eveneens. Hoe (ernstig) was Mijn straf en Mijn
waarschuwing!
19. Wij zonden een woedende wind tegen hen, op een kwade, onvergetelijke dag.
20. Die mensen wegtrok als waren zij de stammen van ontwortelde palmbomen.
21. Hoe groot was toen Mijn straf en Mijn waarschuwing!
22. En Wij hebben inderdaad de Koran gemakkelijk gemaakt ter vermaning. Is er
iemand die er lering uit
trekt?
23. Ook (het volk van) Samoed verloochende de waarschuwers.
24. En zij zeiden: “Moeten wij een man uit ons midden volgen? Dan zouden wij
inderdaad verdwaald en
krankzinnig zijn.
25. Is de vermaning hem alleen gegeven? Neen, hij is een grote leugenaar en
misdadiger.”
26. Morgen zullen zij weten wie de grote leugenaar en misdadiger is!
27. Wij zullen de kameel zenden om hen op de proef te stellen. Let daarom op hen
en heb geduld.
28. En zeg hun, dat het water tussen hen is verdeeld en dat de tijd van elke
drinkbeurt in acht moet
worden genomen.
29. Maar zij riepen hun metgezel, deze nam het (kameel) en verlamde het.
30. Hoe vreselijk was toen Mijn straf en Mijn waarschuwing!
31. Wij zonden een enkele straf tegen hen en zij werden als droog, vertrapt
stro.
32. En Wij hebben inderdaad de Koran gemakkelijk gemaakt ter vermaning. Is er
iemand die er lering uit
trekt?
33. Het volk van Lot verloochende de waarschuwers ook.
34. En Wij zonden een storm van stenen over hen allen met uitzondering van de
familie van Lot, die Wij
bij de dageraad verlosten,
35. Als een gunst van Ons. Zo belonen Wij hen die dank betuigen.
36. En Lot had hen inderdaad voor Onze straf gewaarschuwd doch zij trokken de
waarschuwingen in
twijfel.
37. En zij trachtten hem van zijn gasten af te keren. Daarom verblindden Wij hun
ogen en zeiden:
“Ondergaat nu Mijn straf en Mijn waarschuwing.”
38. En de volgende morgen vroeg kwam er een blijvende straf over hen.
39. “Ondergaat nu Mijn straf en Mijn waarschuwing.”
40. En Wij hebben inderdaad de Koran gemakkelijk gemaakt ter vermaning. Is er
iemand die er lering uit
trekt?
41. Er kwamen ook waarschuwers tot het volk van Pharao.
42. Zij verwierpen al Onze tekenen, daarom grepen Wij hen gelijk het grijpen van
een krachtige en
machtige.
43. Zijn uw ongelovigen beter dan dezen? Of zijt gij vrijgesteld in de
geschriften?
44. Zeggen zij: “Wij zijn een overwinnende schare?”
45. De scharen zullen allen op de vlucht worden gejaagd en zij zullen hun rug
tonen.
46. Neen, het Uur is hun vastgestelde tijd en het Uur zal uiterst rampzalig en
bitter zijn.
47. Voorzeker, de overtreders zullen in dwaling verkeren en zich in een vlammend
Vuur bevinden.
48. De Dag, waarop zij met hun aangezicht in het Vuur zullen worden gesleurd,
zal er tot hen worden
gezegd: “Voelt de aanraking der hel.”
49. Voorwaar, Wij hebben alles naar maat geschapen.
50. En Ons gebod komt in één oogwenk.
51. En Wij hebben inderdaad uw gelijken vernietigd. Is er iemand die er lering
uit trekt?
52. En al hetgeen zij deden staat in de geschriften.
53. En alles, groot of klein, is nedergeschreven.
54. Voorwaar, de rechtvaardigen zullen te midden van tuinen en rivieren zijn.
55. Op de juiste plaats in de tegenwoordigheid van de Almachtige Koning.
55. De Meest Barmhartige (Ar-Rahmaan)
In naam van Allah, de meest Barmhartige, de
meest Genadevolle.
1. De Barmhartige
2. Heeft de Koran onderwezen.
3. Hij heeft de mens geschapen
4. En heeft hem de uiteenzetting (er van) geleerd.
5. De zon en de maan doorlopen hun banen volgens het plan.
6. En planten en bomen aanbidden Hem.
7. Hij heeft de hemel hoog er boven verheven en een evenwicht bepaald
8. Opdat gij het evenwicht niet zoudt verstoren.
9. Houdt de weegschaal naar recht en doet aan de maat niet tekort.
10. En Hij heeft de aarde voor Zijn schepselen gemaakt:
11. Daarop zijn vruchten en palmbomen met scheden,
12. En gebolsterd graan en geurige bloemen,
13. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
14. Hij schiep de mens uit droge klei, als aardewerk.
15. En Hij schiep de djinn uit de vlam van Vuur.
16. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
17. De Heer der twee Oosten en de Heer der twee Westen!
18. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
19. Hij heeft de twee zeeën gescheiden, die elkander eens zullen ontmoeten.
20. Daartussen is een versperring geplaatst welke zij niet kunnen passeren.
21. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
22. Er komen paarlen en koraal uit beide (zeeën) vandaan.
23. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
24. En van Hem zijn de bergenhoge schepen op zee.
25. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
26. Al hetgeen is, zal vergaan.
27. En er blijft alleen het Aangezicht van uw Heer, de Bezitter van Heerlijkheid
en Eer.
28. Welke van de gunsten van uw Heer uilt gij dan ontkennen?
29. Van Hem smeken allen, die in de hemelen en op aarde zijn, (gunsten) af. Elk
dag toont Hij een
andere Heerlijkheid.
30. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
31. Wij zullen spoedig met u afrekenen, o gij twee volkeren!
32. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
33. O, groep van djinn en mensen; als gij de grenzen der hemelen en der aarde
wilt overschrijden,
probeert dit dan. Doch gij zult dit zonder gezag stellig niet kunnen doen.
34. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
35. Er zullen vurige vlammen en gesmolten koper tegen u worden gezonden en gij
zult u niet kunnen
verweren.
36. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
37. En wanneer de hemel uiteengespleten en rosssig wordt als een roodgeverfde
huid.
38. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
39. Op die Dag zullen mens noch djinn worden ondervraagd over hun zonden.
40. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
41. De schuldigen zullen aan hun kenmerken worden herkend en zij zullen worden
gegrepen bij haren en
voeten.
42. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
43. Dit is de hel door de schuldigen verloochend.
44. Zij zullen daar tussen vuur en fel kokend water rondgaan.
45. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
46. Maar er zullen voor hem die het verschijnen voor zijn Heer vreest, twee
tuinen zijn,
47. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
48. Van verschillende soort.
49. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
50. In beide zullen twee fonteinen stromen.
51. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
52. Daarin zullen alle vruchten tweesoortig zijn.
53. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
54. Zij zullen zich nedervlijen op divans met tapijten waarvan de voeringen van
dikke zijde zullen zijn. En
het fruit der tuinen zal dicht bij de hand liggen.
55. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
56. Daarin zullen kuise meisjes zijn met zedige blik, door mens noch djinn ooit
aangeraakt.
57. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
58. Als waren zij robijnen en koralen.
59. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
60. De beloning van goedheid kan niet anders dan goedheid zijn.
61. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
62. En naast deze twee zijn er nog twee tuinen.
63. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
64. Donkergroen van gebladerte,
65. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
66. Daarin zullen ook twee bronnen zijn die water in overvloed spuiten.
67. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
68. In beide zullen er vruchten, dadels en granaatappels zijn.
69. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
70. Daarin zullen goede en schone meisjes zijn.
71. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
72. Schonen in paviljoenen gehuisvest.
73. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
74. Die vòòr hen mensen noch djinn hebben aangeraakt.
75. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
76. Rustend op groene kussens en prachtige tapijten.
77. Welke van de gunsten van uw Heer wilt gij dan ontkennen?
78. Gezegend zij de naam van uw Heer, de Bezitter van Heerlijkheid en Eer.
Geopenbaard vòòr de Hidjrah. Dit hoofdstuk heeft 78 verzen.
56.
De Onoverkomenlijke Gebeurtenis (Al-Waaqiah)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Als de Gebeurtenis plaats vindt
2. Zal er niets dit plaatsvinden kunnen tegenhouden –
3. Enigen zal het vernederen, anderen zal het verheffen.
4. Wanneer de aarde hevig zal worden geschokt,
5. En de bergen verbrijzeld,
6. Zullen deze als stof worden verstrooid,
7. En gij zult in drie soorten worden verdeeld.
8. De mensen aan de rechter kant – hoe (gelukkig zijn) de mensen aan de rechter
kant!
9. En de mensen aan de linker kant – hoe (ongelukkig) zijn de mensen aan de
linker kant!
10. De voorbijstrevenden (in het geloof) zullen de eersten zijn,
11. Dezen zijn de gunstelingen die God dicht zullen naderen.
12. In tuinen van verrukking.
13. Het zijn een groot aantal van de eersten.
14. En weinigen uit later tijd.
15. Op sofa’s doorvlochten met goud en edelgesteenten
16. Daarop nederliggende, naar elkander toegewend!
17. Daar zullen jonge mannen onder hen rondgaan die niet zullen verouderen
18. Met bekers, kannen en kopjes gevuld uit een zilveren bron –
19. Zij zullen daarvan geen hoofdpijn krijgen noch zullen zij dronken worden –
20. En met fruit dat zij het liefst hebben –
21. En met vlees van vogelen dat zij begeren.
22. En er zullen schonen zijn met grote, mooie ogen,
23. Als verscholen paarlen.
24. Als beloning voor hetgeen zij plachten te doen.
25. Zij zullen daar geen ijdele gesprekken of zondige taal horen,
26. Doch het woord “vrede, vrede.”
27. En zij die rechts zullen staan – hoe (gelukkig) zijn deze die rechts staan!
28. Zij zullen zich bevinden tussen doornloze lotusbomen
29. En trossen bananen,
30. En dekkende schaduwen,
31. En stromende wateren,
32. En overvloedig fruit,
33. Noch afgesneden, noch verboden,
34. En edele vrouwen.
35. Voorwaar, Wij hebben dezen tot een wonderligke schepping gemaakt,
36. Wij maakten haar maagden,
37. Beminnelijk, van gelijke leeftijd.
38. Tot degenen aan de rechter kant.
39. (Behoort) een groot aantal van de eersten (gelovigen).
40. En een groot aantal uit latere tijden.
41. De mensen aan de linker kant – hoe (ongelukkig) zijn degenen die aan de
linker kant staan!
42. Te midden van verschroeiende winden en kokend water.
43. En in de schaduw van zwarte rook,
44. Noch koel, noch verfrissend.
45. Voordien waren zij inderdaad in weelde (op aarde),
46. En volhardden in grote zonde.
47. En zij plachten te zeggen: “Als wij dood zijn en stof en beenderen zijn
geworden, zullen wij
inderdaad herrijzen?
48. En ook onze voorvaderen?”
49. Zeg: “Ja, de vroegeren en de lateren
50. Zullen tezamen worden verzameld op de vastgestelde tijd van een bepaalde
Dag.”
51. Dan, o gij, die waart verdwaald en hebt verloochend,
52. Gij zult. zeker van de boom van Zaqqoem eten,
53. En zult er uw buik mee vullen,
54. En daama kokend water drinken,
55. (Drinkende,) zoals dorstige kamelen drinken,
56. Dit zal hun onthaal zijn op de Dag des Gerichts.
57. Wij schiepen u, maar waarom wildet gij deWaarheid niet erkennen?
58. Zeg mij wat gij verwekt,
59. Schept gij het of zijn Wij de Schepper er van?
60. Wij hebben de dood onder u verordend en Wij kunnen niet worden tegengehouden
61. Om anderen als gij in uw plaats te stellen en u in een toestand te brengen
die gij niet kent.
62. En zeker kent gij de eerste schepping. Waarom trekt gij er dan geen lering
uit?
63. Hebt gij gezien wat gij zaait?
64. Doen Wij het groeien of doet gij dat?
65. Als Wij het willen, kunnen Wij dat alles tot stof maken, dan blijft gij
jammeren.
66. (Zeggende): “Wij zijn beladen met borgstelling,
67. Meer nog, wij zijn van alles beroofd.”
68. Ziet, het water dat gij drinkt,
69. Zijt gij het die het uit de wolken nederzendt, of zijn Wij de Zender?
70. Indien Wij het willen, kunnen Wij het bitter maken. Waarom zijt gij dan niet
dankbaar?
71. En zeg mij; het vuur dat gij aansteekt,
72. Zijt gij het die de boom er voor doet groeien of zijn Wij het?
73. Wij hebben het tot een aanmaning en een weldaad gemaakt voor de reizigers in
de wildernissen.
74. Daarom verheerlijk de naam van uw Heer, de Verhevene.
75. En Ik roep het verschieten der sterren tot getuige
76. En inderdaad is dat een grote eed, indien gij het beseft -;
77. Voorzeker, dit is (de) verheven Koran,
78. Een beschermd Boek,
79. Dat niemand zal aanraken behalve zij die zich louteren.
80. Een Openbaring van de Heer der Werelden.
81. Veracht gij dan deze aankondiging?
82. En verzekert gij door de ontkenning ervan uw levensonderhoud?
83. Waarom dan, wanneer de ziel van (de stervende) zijn keel bereikt
84. En gij ziet toe – op dat ogenblik
85. Zijn Wij dichter bij hem dan gij, maar gij ziet dit niet,
86. Waarom dan, als gij niet onderdanig zijt,
87. Brengt gij haar niet terug indien gij waarachtig zijt?
88. Als hij nu behoort tot degenen, die dicht bij God zijn,
89. Dan is voor hem geluk en geur en een tuin van verrukking;
90. En indien hij behoort tot degenen aan de rechter kant,
91. Dan luidt het “Vrede zij u” van degenen aan de rechter kant.
92. Maar als hij behoort tot de dwalenden die (de Waarheid) hadden verloochend,
93. Dan is voor hem een onthaal op kokend water
94. En branden in de hel.
95. Voorzeker dit is de werkelijkheid.
96. Verheerlijk daarom de naam van uw Heer, de Verhevene.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Wat er ook in de hemelen en op aarde is, verheerlijkt Allah; Hij is de
Almachtige, de Alwijze.
2. Van Hem is het koninkrijk der hemelen en der aarde. Hij doet sterven en leven
en Hij heeft macht over
alle dingen.
3. Hij is de Eerste en de Laatste, de Zich Manifesterende en de Verborgene, en
Hij heeft kennis van alle
dingen.
4. Hij is het Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep; daarna zette Hij
zich op de Troon neder.
Hij weet wat de aarde ingaat en wat er uit voortkomt, en wat van de hemelen
nederkomt en wat er naar toe
opstijgt. Hij is met u waar gij ook zijn moogt, want Allah ziet alles wat gij
doet.
5. Van Hem is het koninkrijk der hemelen en der aarde en naar Allah worden alle
dingen teruggebracht.
6. Hij laat de nacht in de dag overgaan en de dag in de nacht: en Hij is de
Kenner van het innerlijk.
7. Gelooft in Allah en Zijn boodschapper en geeft weg van datgene waarvan Hij u
erfgenamen heeft
gemaakt. En zij onder u die geloven en besteden (als weldaad) zullen een grote
beloning ontvangen.
8. Wat scheelt u dat gij niet in Allah gelooft, terwijl de boodschapper u roept
om in uw Heer te geloven
en Hij een verbond met u heeft gesloten, indien gij gelovig zijt?
9. Hij is het Die duidelijke tekenen nederzendt aan Zijn dienaar om u van de
Duisternissen in het Licht
te brengen en voorwaar, Allah is Liefderijk Genadevol.
10. Waarom geeft gij niet terwille van Allah, terwijl aan Allah de erfenis van
de hemelen en de aarde
behoort? Degenen onder u die (geld) besteedden en streden vòòr de overwinning
zijn niet gelijk maar hoger
in rang dan degenen die nadien (geld) besteedden en streden. En Allah heeft aan
allen het goede beloofd.
En Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet.
11. Ieder die met Allah een goede lening sluit – Hij zal deze voor hem
vermenigvuldigen en hem zal
bovendien een voortreffelijke beloning ten deel vallen.
12. En de Dag waarop gij de gelovige mannen en vrouwen zult zien, hun licht vòòr
hen en aan hun
rechter handen uitstralende; verblijdend nieuws is er voor u op deze Dag! Tuinen
waar doorheen rivieren
stromen, waarin gij zult vertoeven. Dat is de opperste zegepraal.
13. Op de Dag, waarop huichelaars en huichelaarsters tot de gelovigen zullen
zeggen: “Laat ons iets
van uw licht nemen,” zal er gezegd worden: “Gaat terug en zoekt licht.” Dan zal
er tussen hen een muur
worden opgericht met een poort er in. Aan de binnenkant zal barmhartigheid zijn
en aan de buitenkant zal
straf zijn.
14. (De huichelaars zullen tot de gelovigen) roepen: “Waren wij niet met u?” Zij
zullen antwoorden: “Ja,
maar gij hebt uzelf in verzoeking laten brengen en gewacht en getwijfeld en uw
begeerte bedroog u, totdat
de verordening van Allah kwam. En de bedrieger bedroog u ten opzichte van Allah.
15. Derhalve zal op deze Dag geen losgeld van u worden aangenomen, noch van
degenen die
ongelovig waren. Uw tehuis zal het Vuur zijn; dat is uw vriend en het is een
slechte bestemming!”
16. Is voor de gelovigen de tijd nog niet aangebroken dat hun hart nederig worde
om Allah gedachtig te
zijn en de Waarheid (op te nemen), die nedergedaald is? En laten zij niet worden
zoals zij die het Boek
vòòrdien ontvingen – voor dezen was de termijn (te) lang geworden waardoor hun
hart werd verhard en
velen van hen ongehoorzaam werden.
17. Weet, dat Allah de aarde doet herleven na haar dood. Wij hebben de tekenen
duidelijk voor u
verklaard, opdat gij begrijpen moogt.
18. De mannen en vrouwen die aalmoezen geven en degenen die met Allah een goede
lening sluiten –
deze zal voor hen vermenigvuldigd worden, bovendien zullen zij een eervolle
beloning ontvangen.
19. En zij, die in Allah en Zijn boodschappers geloven, zijn de waarachtigen en
de martelaren in de ogen
van hun Heer; zij zullen hun beloning en hun licht ontvangen. Maar zij die Onze
boodschappen verwierpen
en verloochenden, zullen de bewoners der hel zijn.
20. Weet, dat het wereldse leven, alleen spel, vermaak, praalvertoon, pochelij
onder elkander, wedijver
in vermeerdering van rijkdom en kinderen, is als de regen waardoor het
plantenleven de kwekers verblijdt.
Dan droogt het op, gij ziet het geel worden en vergaan. En in het Hiernamaals is
er een strenge straf en
Allah’s vergiffenis en welbehagen. En het leven dezer wereld is niets anders dan
een zaak van begoocheling.
21. Wedijvert om vergiffenis van uw Heer (te verkrijgen) en voor het paradijs,
waarvan de breedte gelijk
is aan de breedte tussen hemel en aarde, bereid voor degenen, die in Allah en
Zijn boodschappers geloven.
Dat is de genade van Allah. Hij schenkt deze aan wie Hij wil en Allah is de Heer
van grote genade.
22. Er gebeurt geen ongeluk op aarde of aan uzelf zonder dat het is opgetekend
in het Boek voordat Wij
het openbaren. Voorzeker – dat is gemakkelijk voor Allah –
23. Opdat gij niet moogt treuren over hetgeen gij verloren hebt noch juichen
over hetgeen Hij u heeft
gegeven, want Allah heeft geen pocher of opschepper lief
24. (Noch degenen,) die vrekkig zijn en de mensen aansporen vrekkig te worden en
wie zich van Hem
afwendt; voorzeker Allah is Zichzelf-genoeg, Geprezen.
25. Voorwaar, Wij zonden Onze boodschappers met duidelijke bewijzen en
openbaarden hun het Boek
en de Weegschaal opdat het mensdom rechtvaardig moge zijn. Wij hebben ijzer
nedergezonden, waardoor
grote strijd doch ook grote voordelen voor het mensdom ontstaan, opdat Allah
degenen moge
onderscheiden, die in het ongeziene Hem en Zijn boodschappers helpen. Zeker,
Allah is Sterk, Almachtig.
26. En Wij zonden Noach en Abraham, en Wij plaatsten in hun nageslacht het
profetenambt en het
Boek. En enigen van hen waren op het rechte pad, maar de meesten hunner waren
overtreders.
27. Dan deden Wij Onze boodschappers in hun voetsporen treden en Wij deden
Jezus, de zoon van
Maria, opvolgen en Wij gaven hem het Evangelie. En Wij legden zachtmoedigheid en
barmhartigheid in het
hart zijner volgelingen. Doch het kloosterleven schreven Wij hun niet voor, maar
zij vonden dit zelf uit om
Allah’s welbehagen te zoeken. Zij namen dit echter niet in acht zoals het
behoorde. Toen gaven Wij de
gelovigen onder hen een beloning, maar velen onder hen waren overtreders.
28. O gij gelovigen, vreest Allah en gelooft in Zijn boodschapper. Hij zal u een
dubbel aandeel van Zijn
barmhartigheid geven en u een licht verschaffen waarin gij wandelen zult en Hij
zal u vergeven: – Voorwaar,
Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
29. Opdat de mensen van het Boek mogen weten, dat zij geen macht hebben over de
genade van Allah –
Voorzeker de genade is in Allah’s handen, Hij geeft deze aan wie Hij wil. En
Allah is de Heer van grote
genade.
58. De Vrouw die Pleidt (Al-Modjaadalah)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Allah heeft het woord gehoord van degene die met u aangaande haar man twistte
en tot Allah
klaagde. En Allah heeft uw gesprek gehoord. Voorwaar, Allah is Alhorend,
Alziende.
2. Degenen onder u, die hun vrouwen moeders noemen – dezen zijn hun moeders
niet; hun moeders zijn
alleen degenen die hen baarden, – en voorzeker zij zeggen iets onbetamelijks en
een leugen; doch Allah is
Verdraagzaam, Vergevensgezind.
3. Degenen, die hun vrouwen moeders noemen en willen terugnemen wat zij zeiden,
moeten hiervoor
een slaaf bevrijden voordat zij elkander aanraken. Dit is een vermaning voor u.
En Allah is goed op de
hoogte van hetgeen gij doet.
4. Maar wie geen slaaf vindt, laat hem twee achtereenvolgende maanden vasten,
voordat zij elkander
aanraken. En wie dat niet doen kan, moet zestig arme mensen voeden. Dit is een
bevel, opdat gij moogt
geloven aan Allah en Zijn boodschapper. Dit zijn de verordeningen van Allah; en
er is een pijnlijke straf
voor de ongelovigen.
5. Degenen, die tegen Allah en Zijn boodschapper ingaan, zullen zeker vernederd
worden zoals
degenen die hen vooraf gingen vernederd werden; want Wij hebben reeds duidelijke
tekenen
nedergezonden. En de ongelovigen zullen een onterende straf ontvangen.
6. De Dag, waarop Allah hen allen tezamen zal opwekken, zal Hij hun over alles
wat zij deden, inlichten.
Allah heeft het opgetekend, terwijl zij het vergeten zijn. En Allah is Getuige
van alle dingen.
7. Ziet gij niet, dat Allah alles weet wat in de hemelen en op aarde is? Er is
geen geheim gesprek van drie
(personen) zonder dat Hij de vierde is, noch van vijf, zonder dat Hij de zesde
is, noch van minder noch van
meer, zonder dat Hij met hen is, waar zij ook mogen zijn. Dan zal Hij hun op de
Dag der Opstanding
mededelen wat zij deden. Voorzeker, Allah heeft kennis van alle dingen.
8. Hebt gij degenen niet waargenomen, wie de geheime samenzwering was verboden
maar die daarna
terugkeerden naar hetgeen hun verboden was en heimelijk beraadslagen in zonde,
overtreding en
ongehoorzaamheid jegens de boodschapper? En als zij tot u komen, groeten zij u
met een groet, waar Allah u
niet mee begroet; maar onder elkander zeggen zij: “Waarom straft Allah ons niet
voor hetgeen uw (tegen de
profeet) zeggen?” Genoegzaam voor hen is de hel waarin zij zullen branden; en
deze is een slechte
bestemming!
9. O. gij die gelooft, als gij tezamen beraadslaagt, spreekt dan niet over
zonde, overtreding en
ongehoorzaamheid jegens de boodschapper, maar beraadslaagt over deugd en
rechtvaardigheid, en vreest
Allah tot Wie gij zult worden verzameld.
10. Geheime samenzwering gaat alleen uit van Satan, opdat hij verdriet moge
veroorzaken aan de
gelovigen maar het kan hun niet schaden dan met Allah’s toelating. Laat dus de
gelovigen in Allah hun
vertrouwen stellen.
11. O, gij die gelooft, als er u gezegd wordt: “Maakt plaats in vergaderingen,
maakt dan plaats; Allah zal
rijkelijk plaats voor u maken. En als er gezegd wordt “Staat op” staat dan op;
Allah zal de gelovigen onder u
en hen die kennis werd gegeven in rang verheffen. En Allah is goed op de hoogte
van hetgeen gij doet.
12. O, gij die gelooft, indien gij de boodschapper (in het bijzonder)
wiltraadplegen, geeft dan een
liefdegift vòòr uw raadpleging. Dat is beter voor u en reiner. Maar als gij
niets bezit dan is Allah
Vergevensgezind, Genadevol.
13. Zijt gij bezorgd inzake het geven van liefdegiften voor uw bijzondere
raadpleging? Indien gij dat niet
doet en Allah heeft zich met barmhartigheid tot u gewend, houdt dan het Gebed en
betaalt de Zakaat en
gehoorzaamt Allah en Zijn boodschapper. En Allah is goed op de hoogte van
hetgeen gij doet.
14. Hebt gij degenen niet gezien, die zich bevrienden met een volk, waarop Allah
vertoornd was? Zij zijn
noch de uwen noch de hunnen, zij zweren bij de leugen tegen beter weten in.
15. Allah heeft voor hen een zware straf bereid. Slecht is inderdaad hetgeen zij
doen.
16. Zij hebben van hun eden een schild gemaakt en zij leiden anderen van het pad
van Allah af; voor
hen zal er een vernederende straf zijn.
17. Noch hun bezittingen, noch hun kinderen zullen hen tegen Allah iets baten,
dit zijn de bewoners
van het Vuur en zij zullen daarin vertoeven.
18. De Dag waarop Allah hen allen zal opwekken, zullen zij tot Hem zweren zoals
zij dit tot u deden en zij
zullen denken dat zij iets bereiken. Ziet toe, zij zijn zeker leugenaars.
19. Satan heeft hen volledig in zijn macht, en heeft hen de gedachtenis aan
Allah doen vergeten. Zij
behoren tot Satans partij. Ziet toe, Satans partij is de verliezer.
20. Waarlijk, degenen die Allah en Zijn Boodschapper tegenwerken zullen worden
vernederd.
21. Allah heeft verordend: “Voorwaar Ik en Mijn boodschappers zullen
zegevieren.” Voorzeker Allah is
Sterk, Almachtig.
22. Gij zult geen mensen vinden die in Allah en de Laatste Dag geloven, terwijl
zij iemand liefhebben die
Allah en Zijn boodschapper tegenwerkt, zelfs al waren dezen hun vader of hun
kinderen, of hun broeders, of
hun verwanten. Dezen zijn degenen, in wier hart Allah geloof heeft ingegrift en
die Hij gesterkt heeft met Zijn
Geest. En Hij zal hen toelaten in tuinen waardoor rivieren stromen. Daarin
zullen zij vertoeven. Allah heeft
welbehagen in hen en zij hebben welbehagen in Hem. Zij behoren tot Allah’s
partij. Voorwaar, Allah’s partij
zal zegevieren.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alles wat in de hemelen en op aarde is, verheerlijkt Allah; en Hij is de
Almachtige, de Alwijze.
2. Hij is het Die de ongelovigen onder de mensen van het Boek, uit hun huizen
zette bij de eerste
verbanning. Gij dacht niet dat zij zouden weggaan en zij dachten dat hun
vestingen hen zouden beschermen
tegen Allah. Maar Allah kwam tot hen, vanwaar zij Hem niet verwachtten, en wierp
schrik in hun hart, zodat
zij hun huizen met hun eigen handen en met die van de gelovigen vernielden.
Trekt er daarom een lering uit,
o gij die ogen hebt.
3. En indien Allah hun geen verbanning voorgeschreven had, zou Hij hen zeker in
deze wereld (nog
zwaarder) hebben bestraft. En voor hen is in het Hiernamaals de straf van het
Vuur.
4. Dat is omdat zij Allah en Zijn boodschapper tegenwerkten – en hij die Allah
tegenwerkt – waarlijk,
Allah is streng in het straffen.
5. Welke palmbomen gij ook hebt nedergehouwen of op hun wortels hebt laten
staan, het was met
Allah’s toelating, opdat Hij de overtreders mocht vernederen.
6. Hetgeen Allah van hen als buit aan, Zijn boodschapper heeft gegeven daarvoor
spoordet gij noch
paard noch kamelen aan; maar Allah geeft macht aan Zijn boodschappers over wie
Hij wil. En Allah heeft
macht over alle dingen.
7. Wat Allah aan Zijn boodschapper heeft gegeven als buit van het volk van de
stadsgebieden, is voor
Allah en Zijn boodschapper en voor de naaste familieleden en de wezen en de
armen en de reiziger, opdat
het niet alleen in omloop moge zijn tussen de rijken onder u. En wat de
boodschapper u ook moge geven,
neemt het en wat Hij u ook verbiedt, onthoudt u daarvan. En vreest Allah, zeker,
Allah is streng in het
straffen.
8. Een deel behoort aan de arme vluchtelingen die van hun huizen en hun
eigendommen zijn verdreven,
terwijl zij de genade van Allah en Zijn welbehagen zochten en Allah en Zijn
boodschapper hielpen; dit zijn
de waarachtigen.
9. En degenen die zich in de stad hebben gehuisvest en(anderen) vòòrgingen in
het geloof, hebben
diegenen lief, die tot hen de toevlucht nemen, en gevoelen geen behoefte in hun
hart aan hetgeen hun
gegeven wordt, zij geven anderen de voorkeur boven zichzelf, al verkeren zij
zelf in armoede. En wie voor zijn
eigen vrekkigheid wordt behoed, hij is voorzeker geslaagd.
10. En degenen die na hen kwamen, zeggen: “Onze Heer, vergeef ons en onze
broeders, die ons
voorafgingen in het geloof, en laat geen wrok in ons hart blijven tegen de
gelovigen. Onze Heer! Gij zijt
inderdaad Liefderijk, Genadevol.”
11. Hebt gij de huichelaars gezien? Zij zeggen tegen hun ongelovige broeders
onder de mensen van het
Boek: “Indien gij verdreven wordt, zullen wij zeker met u medegaan, en wij
zullen nooit iemand ten (nadele
van) uw zaak gehoorzamen en als gij wordt aangevallen zullen wij u beslist
helpen.” Maar Allah is getuige
dat zij leugenaars zijn.
12. Als zij (de ongelovigen) verbannen zouden worden, zouden (de huichelaars)
nooit met hen
medegaan en als zij aangevallen zouden worden, zouden zij hen nooit helpen. En
indien zij hielpen zouden zij
zeker op de vlucht slaan en dan zullen zij niet geholpen worden.
13. Voorzeker zij hebben meer angst in hun hart voor u (Moslims) dan voor Allah.
Dat is omdat zij een
volk zijn dat niet begrijpt.
14. Zij zullen u niet bestrijden zelfs allen tezamen, tenzij in versterkte
steden of achter muren, ofschoon
zij onderling grote dapperheid tonen. Gij denkt dat zij eensgezind zijn maar hun
harten zijn verdeeld. Dat is
omdat zij een volk zijn dat niet begrijpt.
15. Evenals voor degenen die kort vòòr hen het kwade gevolg hunner daden
ondergingen, is er voor
hen een pijnlijke straf.
16. Evenals Satan, wanneer hij tegen de mens zegt: “Verwerp (de waarheid)”; maar
wanneer deze haar
verwerpt zegt hij: “Ik heb niets met u uitstaande, voorzeker, ik vrees Allah, de
Heer der Werelden.”
17. Daarom zal het einde van beiden wezen, dat zij samen in het Vuur zullen
vertoeven; dit is het loon
der onrechtvaardigen.
18. O gij die gelooft, vreest Allah; en laat iedere ziel acht geven op hetgeen
zij voor morgen voorbereidt.
En vreest Allah, voorzeker Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet.
19. En weest niet als degenen die Allah vergaten, zodat Hij hun hun eigen ziel
heeft doen vergeten. Zij
zijn de overtreders.
20. De bewoners van het Vuur en de bewoners van het paradijs zijn niet gelijk:
de bewoners van het
paradijs zullen slagen.
21. Indien Wij deze Koran op een berg hadden doen neerkomen, dan hadt gij de
berg zich zien
vernederen en splijten uit vrees voor Allah. Deze gelijkenissen zetten Wij aan
de mensen voor opdat zij er
over nadenken.
22. Hij is Allah, naast Wie er geen God is, de Kenner van het onzienlijke en het
zienlijke, Hij is de
Barmhartige, de Genadevolle.
23. Hij is Allah, naast Wie er geen God is, de Koning, de Heilige, de Brenger
van Vrede, de Schenker
van Veiligheid, de Beschermer, de Machtige, de Krachtige, Bezitter van
Grootheid. Verheven is Allah boven
hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
24. Hij is Allah, de Schepper, de Maker, de Vormer. Hij heeft de schoonste
namen. Alles wat in de
hemelen en op aarde is verheerlijkt Hem en Hij is de Almachtige, de Alwijze.
60.
De Vrouw die Ondervraagt zal worden (Al-Momtahanah)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O gij die gelooft, neemt Mijn vijanden en uw vijanden niet tot vrienden!
Biedt gij hun vriendschap
aan, hoewel zij de Waarheid die tot u is gekomen hebben verworpen en de
boodschapper en uzelf
verdrijven, omdat gij in Allah uw Heer gelooft? Indien gij optreedt om voor Mijn
zaak te strijden en Mijn
welbehagen te zoeken, zoudt gij hun dan in het geheim vriendschap betuigen? En
Ik weet het beste wat gij
verbergt en wat gij openbaar maakt. En wie van u zo handelt, is zeker van de
rechte weg afgedwaald.
2. Als zij de overhand over u krijgen zullen zij als vijanden tegenover u
handelen, en zij zullen hun
handen en tong naar u uitsteken om u kwaad te berokkenen, en zij wensen vurig
dat gij ongelovigen zult
worden.
3. Noch uw familiebanden noch uw kinderen zullen u op de Dag der Opstanding iets
baten. Hij zal over
u beslissen. En Allah ziet alles wat gij doet.
4. Er is een goed voorbeeld voor u in Abraham en degenen die met hem waren toen
zij tegen hun volk
zeiden: “Wij hebben niets uitstaande met u en hetgeen gij buiten Allah aanbidt.
Wij verwerpen u en er is
tussen u en ons eeuwige vijandschap en haat ontstaan, tenzij gij in Allah, de
Enige gelooft.” – uitgezonderd
het woord van Abraham tot zijn vader: “Ik zal zeker om vergiffenis voor u
vragen, ik heb niets van Allah ten
uwen behoeve. – Onze Heer, in U stellen wij ons vertrouwen en tot U wenden wij
ons, en naar U is de
terugkeer.
5. Onze Heer, maak ons niet tot een voorwerp van beproeving voor de ongelovigen
en vergeef ons o,
Heer, voorzeker Gij, Gij zijt de Almachtige, de Alwijze.”
6. Voorzeker, zij zijn een goed voorbeeld voor een ieder onder u die Allah en de
Laatste Dag vreest. En
wie zich (van de Waarheid) afwendt, – waarlijk, Allah is zich zelf genoeg,
Geprezen.
7. Het is mogelijk dat Allah liefde zal kweken tussen u en diegene van hen met
wie gij in vijandschap
verkeert; want Allah is Almachtig en Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
8. Allah verbiedt u niet, degenen, die niet tegen u om de godsdienst hebben
gevochten, noch u uit uw
huizen hebben verdreven, goed te doen en rechtvaardig te behandelen; voorzeker,
Allah heeft de
rechtvaardigen lief.
9. Maar Allah verbiedt u vriendschap te betonen aan degenen, die tegen u
gevochten hebben om de
godsdienst, en die u uit uw huizen hebben verdreven of geholpen hebben u te
verdrijven. En wie hun ook
vriendschap aanbiedt, dezen zijn de boosdoeners.
10. O, gij die gelooft wanneer gelovige vrouwen tot u komen als vluchtelingen,
beproeft haar (geloof);
Allah kent hun geloof het beste. Als gij dan vindt dat zij gelovig zijn, zendt
haar niet terug naar de
ongelovigen. Deze vrouwen zijn voor hen niet wettig, noch zijn de ongelovigen
wettig voor deze vrouwen.
Maar betaalt (aan de echtgenoten) wat zij besteed hebben. En het is geen zonde
voor u haar te huwen als gij
haar haar huwelijksgift hebt gegeven. En houdt niet vast aan huwelijksbanden met
ongelovige vrouwen;
maar vraagt om hetgeen gij besteed hebt; en laten zij vragen om hetgeen zij
besteed hebben. Dat is het
gebod van Allah. Hij spreekt recht over u. En Allah is Alwetend, Alwijs.
11. En als enig bezit door uw vrouwen van u overgaat in de handen der
ongelovigen geeft dan in het
omgekeerde geval aan diegenen, wier vrouwen zijn weggegaan hetzelfde als z. aan
hun vrouwen besteed
hadden. En vreest Allah in Wie gij gelooft.
12. O profeet! Wanneer gelovige vrouwen tot u komen, haar eed van trouw aan u
afleggende: dat zij
niets met Allah zullen vereenzelvigen, en dat zij noch zullen stelen, noch
overspel plegen, noch hun kinderen
doden, noch laster die zij moedwillig hebben verzonnen, zullen uiten, noch
ongehoorzaam zullen zijn aan u in
wat recht is, neem dan haar trouw aan en vraag vergiffenis voor haar van Allah.
Waarlijk, Allah is
Vergevensgezind, Genadevol.
13. O gij die gelooft, bevriendt u niet met een volk op hetwelk Allah vertoornd
is; zij wanhopen aan het
Hiernamaals zoals de ongelovigen wanhopen aan hen, die in de graven liggen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Wat zich ook in de hemelen en op de aarde bevindt, verheerlijkt Allah; Hij is
de Almachtige, de
Alwijze.
2. O gij die gelooft, waarom zegt gij hetgeen gij niet doet?
3. Het is afkeurenswaardig bij Allah dat gij zegt hetgeen gij niet doet.
4. Voorzeker, Allah heeft diegenen lief die terwille van Hem strijden in
geordende gelederen, alsof zij een
hechte muur vormen.
5. En toen Mozes tegen zijn volk zeide: “O mijn volk, waarom ergert gij mij,
wetende dat ik Allah’s
boodschapper voor u ben?” En toen zij afdwaalden deed Allah hun hart zich
afwenden, want Allah leidt het
opstandige volk niet.
6. En toen Jezus, zoon van Maria, zeide: “O kinderen van Israël, Ik ben Allah’s
boodschapper voor u,
datgene bevestigend wat vòòr mij in de Torah was, en een blijde tijding gevende
van een boodschapper die
na mij komen zal, zijn naam zal Ahmad zijn.” En als hij tot hen komen zal met
duidelijke bewijzen zullen zij
zeggen: “Dit is louter bedrog.”
7. Wie is onrechtvaardiger dan hij die leugen over Allah verzint, terwijl hij
opgeroepen wordt tot de
Islam? Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
8. Zij wensen Allah’s licht door hun mond te doven, maar Allah zal Zijn licht
vervolmaken, hoewel de
ongelovigen er afkerig van zijn.
9. Hij is het Die Zijn boodschapper heeft gezonden met leiding en de godsdienst
der Waarheid, opdat
hij deze moge doen zegevieren over alle andere godsdiensten, al zijn de
afgodendienaren er afkerig van.
10. O gij die gelooft, zal ik u inlichten over een handel die u zal redden van
een pijnlijke straf?
11. Dat gij in Allah en Zijn boodschapper gelooft en voor de zaak van Allah met
uw bezit en uw
persoon strijdt. Dat is beter voor u als gij het weet.
12. Hij zal u uw zonden vergeven en u in tuinen leiden waar doorheen rivieren
stromen en tot reine
woningen toelaten in tuinen der Eeuwigheid. Dat is de grote zegepraal.
13. En nog meer waarnaar gij verlangt: hulp van Allah en een spoedige
overwinning. En geef blijde
tijding aan de gelovigen.
14. O, gij die gelooft, weest Allah’s helpers, zoals toen Jezus, zoon van Maria,
tot zijn discipelen zeide:
“Wie zijn mijn helpers terwille van Allah?” De discipelen antwoordden: “Wij zijn
Allah’s helpers!” Toen
geloofde een gedeelte van de kinderen Israëls, terwijl een ander deel niet
geloofde maar Wij hielpen de
gelovigen tegen hun vijand en zij werden overwinnaars.
62. De Vrijdag (Bijeenkomst) (Al-Djomo’ah)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Alles wat zich in de hemelen en op aarde bevindt verheerlijkt Allah, de
Koning, de Heilige, de
Almachtige, de Alwijze.
2. Hij is het Die onder de ongeletterden een boodschapper heeft verwekt die Zijn
tekenen onder hen
verkondigt en hen zuivert en hun het Boek en de wijsheid onderwijst, ofschoon
zij voorheen in openbare
dwaling verkeerden.
3. En ook anderen die dezen (gelovigen) nog niet hebben ontmoet. Hij is de
Almachtige, de Alwijze.
4. Dat is Allah’s genade, Hij schenkt haar aan wie Hij wil; en Allah is de Heer
van grote genade.
5. Degenen die belast zijn met de Torah en deze niet naleven, zijn als een ezel
die boeken draagt. Slecht
is de staat van het volk dat de tekenen van Allah verwerpt. En Allah leidt het
onrechtvaardige volk niet.
6. Zeg: “O gij Joden als gij denkt dat gij met uitsluiting van andere mensen de
vrienden van Allah zijt,
wenst dan de dood als gij de waarheid spreekt.”
7. Maar zij zullen deze nooit wensen vanwege hetgeen hun handen hebben
uitgevoerd. En Allah kent
de onrechtvaardigen goed.
8. Zeg: “De dood waarvoor gij vlucht zal u zeker treffen. Dan zult gij tot de
Kenner van het onzichtbare
en zichtbare teruggebracht worden, en Hij zal u inlichten over hetgeen gij
placht te doen.”
9. O, gij die gelooft! Wanneer op Vrijdag de oproep tot het gebed is
uitgezonden, haast u dan Allah
gedachtig te zijn en verlaat de handel. Dit is beter voor u indien gij het weet.
10. En als het gebed geëindigd is, verspreidt u dan over het land en zoekt naar
Allah’s genade, en
gedenkt Allah vaak, opdat gij moogt slagen.
11. Maar indien zji koopwaar of enig vermaak zien, gaan zij er haastig heen en
laten u staan. Zeg:
“Hetgeen bij Allah is, is beter dan vermaak en handel, en Allah is de beste
Onderhouder.”
63. De Huichelaars (Al-Monaafiqoen)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Wanneer de huichelaars tot u komen, zeggen zij: “Wij getuigen dat gij
inderdaad de boodschapper
van Allah zijt.” Allah weet dat gij Zijn boodschapper zijt, en Allah getuigt dat
de huichelaars inderdaad
leugenaars zijn.
2. Zij hebben hun eden tot een schild gemaakt; zo leiden zij mensen van Allah’s
weg af. Hetgeen zij
doen is zeker slecht.
3. Dat is omdat zij het geloof omhelsden en daarna verwierpen. Derhalve is een
zegel op hun hart
gedrukt en zij begrijpen niet (meer).
4. En wanneer gij hen ziet, behaagt hun uterlijk u en indien zij spreken
luistert gij naar hen. Zij lijken op
aangeklede stukken hout. Zij denken dat ieder gerucht tegen hen is. Zij zijn
(uw) vijanden, neemt u daarom
voor hen in acht. Allah’s vloek zij over hen! Hoe ver zijn zij afgewend (van de
Waarheid)!
5. En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Komt, de boodschapper van Allah zal voor
u om vergiffenis
vragen,” dan wenden zij hun hoofd af en gij ziet hen zich hoogmoedig
terugtrekken.
6. Het is hetzelfde of gij wel of niet voor hen om vergiffenis vraagt, Allah zal
hen stellig niet vergeven.
Voorzeker, Allah leidt het opstandige volk niet.
7. Zij zijn het die zeggen, “Besteedt niets voor degenen die met de boodschapper
van Allah zijn zodat
deze weglopen”- terwijl aan Allah de schatten der hemelen en der aarde behoren;
doch de huichelaars
begrijpen dit niet.
8. Zij zeggen: “Als wij naar Madinah terugkeren zal de aanzienlijkste er zeker
de minste uitdrijven;” maar
eer behoort aan Allah, Zijn boodschapper en de gelovigen; de huichelaars echter
weten het niet.
9. O, gij die gelooft, laat uw rijkdommen en uw kinderen u niet afleiden van de
gedachtenis aan Allah.
En wie dat doet behoort tot de verliezers.
10. En besteedt uit datgene waarvan Wij u voorzien hebben voordat de dood één
uwer overvalt en deze
zegt: “Mijn Heer! Waarom hebt Gij mij niet voor een wijle uitstel verleend,
opdat ik aalmoezen zou kunnen
geven en tot de rechtvaardigen behoren?”
11. En Allah geeft niemand uitstel wanneer zijn tijd is gekomen; en Allah is
volkomen op de hoogte van
hetgeen gij doet.
64. Beider Verlies en Winst (At-Taghaabon)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Wat er ook in de hemelen en op aarde is, verheerlijkt Allah; Hem is het
Koninkrijk en de Lof, want Hij
heeft macht over alle dingen.
2. Hij is het Die u geschapen heeft; maar sommigen uwer zijn ongelovig en
sommigen uwer zijn gelovig;
en Allah ziet hoe gij handelt.
3. Hij schiep de hemelen en de aarde in waarheid, en Hij heeft u gevormd en een
schone gedaante
gegeven, en tot Hem is aller terugkeer.
4. Hij weet wat in de hemelen en op aarde is, Hij weet wat gij verbergt en wat
gij openbaar maakt; en
Allah weet alles wat in het innerlijk is.
5. Heeft het verhaal u niet bereikt van degenen die vroeger ongelovig waren? Zo
ondergingen zij het
kwade gevolg van hun gedrag, en hen wacht een pijnlijke straf.
6. Deze (gingen onder) omdat hun boodschappers met duidelijke bewijzen tot hen
kwamen, maar zij
zeiden: “Zullen stervelingen ons leiden?” Daarom verwierpen zij (de Waarheid) en
wendden zich af, Allah
toonde Zijn zelfgenoegzaamheid, want AIlah is Zichzelf-genoeg, Geprezen.
7. De ongelovigen denken dat zij niet zullen worden opgewekt. Zeg: “Ja, bij mijn
Heer, gij zult zeker
herrijzen; dan zult gij worden onderricht omtrent hetgeen gij deedt. En dat is
gemakkelijk voor Allah.”
8. Gelooft daarom in Allah en Zijn boodschapper, en in het Licht dat Wij
nedergezonden hebben. En
Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet.
9. Wanneer Hij u voor de Dag der Verzameling zal bijeenroepen, zal dit de tijd
voor onthulling der
gebreken zijn. En hij die gelooft in Allah en recht doet, – hem zal Hij zuiveren
van zijn fouten en Hij zal hun
tot tuinen toegang geven waardoor rivieren stromen, om daarin voor eeuwig te
vertoeven. Dat is de grote
zegepraal.
10. Maar wie Onze tekenen verwerpen en loochenen, zullen de bewoners van het
Vuur zijn, daarin zullen
zij vertoeven, en dat is een slechte bestemming!
11. Er gebeurt geen ongeluk zonder toelating van Allah. En wie in Allah gelooft,
– Hij leidt zijn hart. – En
Allah heeft kennis van alle dingen.
12. Gehoorzaamt dus aan Allah en gehoorzaamt de boodschapper. Maar indien gij u
afwendt dan berust
op Onze boodschapper alleen, de boodschap duidelijk over te brengen.
13. Allah! Er is geen God dan Hij; laat de gelovigen daarom in Allah hun
vertrouwen stellen.
14. O, gij gelovigen, er zijn onder uw echtgenoten en kinderen die uw vijanden
zijn, neemt u dus voor
hen in acht. En indien gij verontschuldigt en door de vingers ziet en vergeeft;
dan is Allah Vergevensgezind,
Genadevol.
15. Uw rijkdommen en uw kinderen zijn slechts een beproeving; doch bij Allah is
er een grote beloning.
16. Weest godvruchtig naar vermogen, luistert, gehoorzaamt en geeft weg, dat is
beter voor u. En
degenen die voor eigen vrekkigheid zijn behoed zullen slagen.
17. Indien gij een goede lening met Allah sluit, zal Hij deze voor u
vermenigvuldigen en Hij zal u
vergeven; want Allah is Waarderend, Verdraagzaam.
18. De Kenner van het onzienlijke en het zienlijke, de Almachtige, de Alwijze.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O, profeet, indien gij van de vrouwen scheidt, scheidt dan van haar voor de
vastgestelde periode en
berekent de periode, en vreest Allah uw Heer. Verdrijft haar niet uit haar
vertrekken, noch behoeven zij uit
zichzelf weg te gaan (vòòr de bepaalde termijn) tenzij zij zich openlijk
onbetamelijk gedragen. Dit zijn Allah’s
vastgestelde grenzen; en wie de door Allah bepaalde grenzen overschrijdt doet
zeker zijn eigen ziel onrecht
aan. Gij weet niet; misschien zal Allah daarna iets beters teweegbrengen.
2. Als zij dan haar termijn bereikt hebben, neemt haar op een vriendelijke
manier terug, of scheidt van
haar op een behoorlijke wijze en roept twee rechtvaardigen vanuit uw midden tot
getuigen en laat dit een
ware getuigenis zijn voor Allah. Dit is een vermaning voor hem die in Allah en
de laatste Dag gelooft. En
voor hem die Allah vreest, zal Hij een uitweg bereiden.
3. En Hij zal hem onderhouden vanwaar gij het niet verwacht. En voor hem, die
zijn vertrouwen in Allah
stelt, is Allah toereikend. Voorwaar, Allah volbrengt Zijn voornemen, Hij heeft
voor alles een maatstaf
bepaald.
4. En indien gij twijfelt aangaande diegenen uwer vrouwen, die geen menstruatie
meer verwachten, haar
(wacht) periode is drie maanden, hetzelfde geldt ook voor degenen die haar
menstruatie nog niet hebben
gehad. En de wachtperiode voor de zwangeren duurt tot zij verlost zijn. En
degenen die Allah vrezen, zal Hij
van het nodige voorzien door Zijn gebod.
5. Dat is het bevel van Allah dat Hij u heeft geopenbaard. En wie Allah vreest,
van hem zal Hij zijn
fouten wegnemen en zijn loon zal vergroot worden.
6. Herbergt haar (van wie gij scheidt) in de huizen waar gij vertoeft,
overeenkomstig uw middelen; en
doet haar geen kwaad om het haar moeilijk te maken. En als zij zwanger zijn,
onderhoudt haar tot zij verlost
zijn. En als zij haar kind voor u zogen geeft haar vergoeding en beraadslaagt
tezamen in vriendelijkheid; maar
als gij het lastig voor elkander maakt laat dan een andere vrouw het kind zogen.
7. Laat hij die overvloed heeft geven uit zijn overvloed. En laat hij wiens
middelen beperkt zijn, geven
overeenkomstig hetgeen Allah hem heeft gegeven. Allah belast geen ziel boven
hetgeen Hij haar heeft
gegeven. Allah zal weldra verlichting verlenen na ongemak.
8. Hoe vele steden kwamen niet in opstand tegen het gebod van hun Heer en van
Zijn boodschappers!
Wij riepen ze dan tot een strenge verantwoording en kastijden haar met strenge
kastijding.
9. Zo ondervonden zij het kwade gevolg van hun gedrag en het einde (hiervan) was
de ondergang.
10. Allah heeft hun een strenge straf bereid; vreest daarom Allah, o gij mensen
van verstand, die
gelooft! Allah heeft inderdaad een vermaning tot u nedergezonden.
11. Een boodschapper, die aan u de duidelijke woorden van Allah voordraagt,
opdat hij degenen die
geloven en goede daden verrichten uit de duisternis in het licht moge brengen;
en wie in Allah gelooft en
goed doet, hem zal Hij in tuinen toelaten waar doorheen rivieren stromen om
daarin voor eeuwig te
vertoeven. Allah heeft hem inderdaad een voortreffelijk onderhoud geschonken.
12. Allah is Hij Die de zeven hemelen schiep, en van de aarde desgelijks. Het
gebod daalt in hun midden
neder, opdat gij moogt weten dat Allah macht heeft over alle dingen, en dat
Allah alle dingen in zijn kennis
omvat.
66.
Denkende dat iets Verboden is (At-Tahriem)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O profeet, waarom verbiedt gij u hetgeen Allah voor u wettig heeft gemaakt?
Zoekt gij het behagen
uwer vrouwen? En Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
2. Allah heeft de annulatie van uw eden voor u verplichtend gesteld en Allah is
uw Beschermer en Hij is
Alwetend, Alwijs.
3. Toen de profeet een woord aan een zijner vrouwen toevertrouwde en zij het
daarna ruchtbaar maakte
(aan een andere), deelde Allah hem dit mede. Hij maakte een deel er van bekend
en verzweeg een deel ervan.
En toen hij het haar vertelde, zeide zij: “Wie gaf u hiervan kennis? ” Hij zeide:
“De Alwetende, de van alles
op de hoogte, heeft mij er bericht van gegeven.”
4. Als gij beide (vrouwen) u tot Allah wendt en uw hart is reeds hiertoe geneigd
(dan is het wel) – Maar
indien gij samenspant tegen hem (de profeet), dan is Allah zeker zijn
Beschermer, bovendien zijn Gabriël, de
rechtvaardigen onder de gelovigen en de engelen zijn helpers.
5. Indien hij van u scheidt, is het mogelijk dat zijn Heer hem betere vrouwen
dan u zal geven, die Moslim
zijn en onderdanig, gelovig, gehoorzaam, berouwvol, vroom, gewend te vasten,
weduwen of maagden.
6. O gij die gelooft, redt u zelf en uw gezinnen van het Vuur, welks brandstof
mensen en stenen zijn,
waarover engelen zijn, hard en streng, die Allah niet ongehoorzaam zijn in
hetgeen Hij hun beveelt, en
volvoeren wat hun wordt geboden.
7. O, gij ongelovigen, verontschuldigt u vandaag niet! U zal slechts vergolden
worden voor hetgeen gij
placht te doen.
8. O gij gelovigen, wendt u tot Allah in oprecht berouw. Het kan zijn dat uw
Heer uw fouten van u zal
verwijderen en u in tuinen toelaten waar doorheen rivieren stromen, op de Dag
waarop Allah de profeet
alsmede de gelovigen niet zal vernederen. Hun licht zal vòòr hen en van hun
rechter handen uitgaan. Zij
zullen zeggen: “Onze Heer, volmaak ons licht voor ons en vergeef ons; want Gij
hebt macht over alle
dingen.”
9. O profeet, strijd tegen de ongelovigen en de huichelaars en wees streng tegen
hen. Hun woning is
de hel en dit is een kwade bestemming!
10. Allah vergelijkt de ongelovigen met de vrouw van Noach en met die van Lot.
Zij behoorden aan
twee Onzer rechtvaardige dienaren maar zij waren hun ontrouw. Daarom baatten
haar echtgenoten haar niet
tegen Allah, en er werd tot hen gezegd: “Gaat het Vuur in tezamen met degenen
die er binnengaan.”
11. En Allah vergelijkt de gelovigen met de vrouw van Pharao toen zij zeide:
“Mijn Heer! bouw voor mij
een huis bij U in het Paradijs, verlos mij van Pharao en zijn daden en verlos
mij van het onrechtvaardige
volk.”
12. En met Maria, de dochter van Imraan, die haar kuisheid bewaarde; Toen
ademden Wij haar Onze
geest in – zij geloofde in het Woord van haar Heer en Zijn Boeken en behoorde
tot de gehoorzamen.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Gezegend is Hij in Wiens hand het Koninkrijk is en Die macht heeft over alle
dingen.
2. Die de dood en het leven heeft ingesteld, opdat Hij u moge beproeven wie
onder u zich het beste
gedraagt; en Hij is de Almachtige, de Vergevensgezinde.
3. Hij Die de zeven hemelen opeenvolgend heeft geschapen. Gij kunt geen tekort
zien in de schepping
van de Barmhartige. Kijk dan nog eens; ziet gij een enkel gebrek?
4. Kijk dan weer eens en dan nog eens, uw blik zal vermoeid en verzwakt tot u
terugkeren.
5. En voorwaar, Wij hebben de naastbije hemel met lampen versierd, Wij hebben
hem tot een middel
gemaakt om de satans te verdrijven en voor hen hebben Wij de straf van het
razende Vuur bereid.
6. En voor degenen die niet in hun Heer geloven is de straf der hel (bereid), en
dit is een slechte
bestemming.
7. Wanneer zij er in worden geworpen, zullen zij haar van woede horen zieden.
8. Zij zal bijna barsten van woede. Telkens als een groep er in geworpen wordt,
zullen de bewakers er
van (der hel) hun vragen: “Kwam er geen waarschuwer tot u?”
9. Zij zullen zeggen: “Zeker, de waarschuwer kwam tot ons, maar wij verwierpen
hem, en zeiden: “Allah
heeft niets geopenbaard; gij verkeert slechts in grote dwaling.”
10. En zij zullen zeggen: “Indien wij maar geluisterd hadden en ons verstand
hadden gebruikt, zouden
wij ons niet onder de bewonerg van het laaiende Vuur bevinden.”
11. Dan zullen zij hun zonden bekennen; maar de bewoners van het Vuur zijn verre
(van genade).
12. Waarlijk, degenen die hun Heer in het verborgene vrezen, zullen vergiffenis
en een grote beloning
ontvangen.
13. Hetzij gij uw woorden verbergt of openbaar maakt, Hij weet, wat in (uw)
binnenste is.
14. Zou Hij Die schiep niet alles weten? Hij is Aldoordringend, Alkennend.
15. Hij is het Die de aarde aan u onderworpen heeft; wandelt dus op haar paden
en geniet van haar
gaven. En tot Hem zal de Opstanding zijn.
16. Voelt gij u veilig voor Hem Die in de Hemel is, dat Hij u niet zal doen
verzwelgen als de aarde
plotseling begint te schudden?
17. Voelt gij u veilig voor Hem Die in de Hemel is, dat Hij niet tegen u een
orkaan zal zenden? Dan zult
gij weten, hoe (mijn) waarschuwing was.
18. En voorzeker loochenden zij die vòòr u waren ook (de boodschap). Hoe
(ernstig) was dan Mijn
afkeuring!
19. Hebben zij de vogelen niet boven hun (hoofden) gezien, die hun vleugels
uitspreiden en in-
eenvouwen? Niemand behalve de Barmhartige houdt ze tegen, waarlijk, Hij ziet
alle dingen.
20. Waar is uw leger dat u buiten Allah om zou kunnen helpen? De ongelovigen
zijn omhuld door
bedrog.
21. Of wie is er die voor u wil zorgen indien Hij Zijn voorziening terughoudt?
Neen, zij volharden in
opstandigheid en afkerigheid.
22. Is hij die gebogen loopt, beter geleid of hij die rechtop het rechte pad
bewandelt?
23. Zeg: “Hij is het, Die u schiep, en u oren, ogen en hart gaf; weinig dank
betuigt gij er voor.”
24. Zeg: “Hij is het Die u vermenigvuldigt op aarde en tot Hem zult gij bijeen
verzameld worden.”
25. En zij zeggen: “Wanneer zal deze belofte vervuld worden, als gij de waarheid
spreekt?”
26. Zeg: “De kennis daarvan ligt alleen bij Allah en ik ben slechts een
duideliike waarschuwer.”
27. Maar als zij de straf van nabij zullen zien, zal het gezicht der ongelovigen
zich verduisteren en er zal
gezegd worden: “Dit is wat gij placht te vragen.”
28. Zeg: “Vertel mij, indien Allah mij en degenen die met mij zijn, zou
vernietigen – veeleer zal Hij ons
genadig zijn – wie zal de ongelovigen tegen een pijnlijke straf kunnen
beschermen?”
29. Zeg: “Hij is de Barmhartige, in Hem geloven wij en in Hem stellen wij ons
vertrouwen. En gij zult
weldra weten wie in klaarblijkelijke dwaling verkeert.”
30. Zeg: “Vertel mij, indien uw water diep in de aarde wegzakt, wie zal u dan
helder stromend water
kunnen brengen?”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Noen. Bij de pen, en bij hetgeen zij schrijven.
2. Gij zijt, bij de gratie van uw Heer, geen krankzinnige.
3. En voorzeker er is een loon voor u dat niet zal ophouden.
4. En gij staat zeker op hoog zedelijk peil.
5. En gij zult zien en zij (de ongelovigen) zullen ook zien,
6. Wie van u bezeten is.
7. Zeker, uw Heer weet het beste wie van Zijn weg afdwaalt en Hij kent het beste
degenen die de leiding
volgen.
8. Dus gehoorzaam de loochenaars niet.
9. Zij zouden willen dat gij meegaande waart, dan zouden zij ook meegaande
kunnen zijn.
10. En geef geen gehoor aan een verachtelijke eedaflegger,
11. Lasteraar, achterklapper.
12. Tegenhouder van het goede, overtreder, zondaar,
13. Laatdunkend, bovendien een berucht misdadiger,
14. Omdat hij rijkdommen en kinderen bezit.
15. Wanneer Onze woorden aan hem worden voorgedragen, zegt hij: “Fabelen der
oudeu.”
16. Wij zullen hem op de neus brandmerken.
17. Voorwaar, Wij zullen hen (de ongelovigen) op de proef stellen zoals Wij de
eigenaars van een tuin
beproefden toen zij zwoeren dat zij zeker het fruit daarvan in de vroege morgen
zouden plukken.
18. En zij maakten geen voorbehoud.
19. Toen kwam er van uw Heer een bezoeking over hen, terwijl zij sliepen,
20. Waardoor (de tuin) werd als een gemaaid veld.
21. Toen riepen zij tot elkander in de morgen,
22. Zeggende: “Gaat vroeg naar uw veld indien gij het fruit wilt plukken.”
23. En zij gingen fluisterend met elkander op weg.
24. “Laat heden geen arme bij u binnen komen.”
25. En zij gingen vroeg in de morgen uit, (denkende) dat zij de macht hadden om
het te verhinderen.
26. Maar toen zij de tuin zagen, zeiden zij: “Voorwaar, wij zijn verdwaald!
27. Neen, wij zijn beroofd.”
28. De beste onder hen sprak: “Zeide ik niet tot u: ‘Waarom looft gij (God)
niet?'”
29. Nu riepen zij uit: “Glorie zij U, onze Heer! Voorzeker wij waren
onrechtvaardig.”
30. Toen gingen zij elkaar beschuldigen.
31. En zeiden: “Wee ons, wij waren inderdaad overtreders.
32. Het kan zijn dat onze Heer ons een betere tuin dan deze zal geven, wij
wenden ons tot onze Heer.”
33. Zo is de straf (voor dit leven). En voorwaar, de straf van het Hiernamaals
zal nog groter zijn, konden
zij dit maar begrijpen!
34. Inderdaad, voor de rechtvaardigen zijn er verrukkelijke tuinen bij hun Heer!
35. Zullen Wij dan degenen die zich onderwerpen even als de schuldigen
behandelen?
36. Wat is er met u? Hoe oordeelt gij?
37. Hebt gij een Boek waarin gij leest?
38. Dat gij alles waarnaar gij verlangt zult verkrijgen?
39. Of hebt gij enige verdragen met Ons gesloten tot de Dag der Opstanding zodat
gij dan alles zult
hebben wat gij zult willen?
40. Vraag hun, wie van hen daar borg voor is.
41. Of hebben zij soms deelgenoten? Laten zij dan deze naar voren brengen als
zij de waarheid spreken.
42. Op de Dag, waarop men beangstigd wordt, zullen zij geroepen worden te
prostreren, maar zij zullen
dat niet kunnen doen.
43. Hun ogen zullen terneergeslagen zijn en vernedering zal hen overvallen, want
zij werden tot het prostraat
Sadjdah geroepen toen hun niets ontbrak (en zij deden het niet).
44. Laat Mij en degenen die deze aankondiging loochenen, alleen. Wij zullen hen
stap voor stap (de
vernietiging) doen naderen, op een wijze die zij niet kennen.
45. En Ik geef hun uitstel; want Mijn opzet is sterk.
46. Vraagt gij van hen een beloning voor u zelf zodat zij onder schuld gebukt
gaan?
47. Of hebben zij kennis van het onzienlijke, zodat zij het kunnen opschrijven?
48. Wacht geduldig op het gebod van uw Heer en wees niet als de man van de vis
toen hij (Allah)
aanriep terwijl hij misnoegd was.
49. Als een gunst van zijn Heer hem niet had bereikt dan zou hij zeker op een
dorre kust geworpen zijn,
terwijl hij vernederd werd.
50. Maar zijn Heer verkoos hem en maakte hem tot één der goeden.
51. En de ongelovigen wanneer zij het vermaan horen willen u met hun blikken
gaarne ten val brengen;
en zij zeggen: “Hij is zeker krankzinnig.”
52. Neen, het (Boek) is niets dan een vermaning voor de werelden.
69. De Zekere Realiteit (Al-Haaqqah)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Datgene wat plaats zal hebben
2. Wat is het dat plaats zal hebben?
3. Gij weet niet wat plaats zal hebben.
4. De Samoed alsook de Aad loochenden de ramp.
5. Wat de Samoed betreft, dezen werden door een overweldigende straf vernietigd.
6. En de Aad werden door een felle, geweldige wind vernietigd.
7. Die Hij zeven nachten en acht dagen achtereenvolgens over hen liet woeden,
zodat gij hadt kunnen
zien hoe het volk er door neergeworpen werd, alsof zij gevallen palmboomstammen
waren.
8. Kunt gij enige overblijfselen van hen vinden?
9. Ook Pharao, en degenen die vòòr hem waren, en de steden die verwoest werden
begingen grote
zonde;
10. En zij gehoorzaamden de boodschapper van hun Heer niet, daarom greep Hij hen
met een vaste
greep.
11. Ziet, toen de wateren stegen, droegen Wij u de ark binnen,
12. Opdat Wij dit tot een les voor u mochten maken en opdat degene die deze
(gebeurtenis) kan
onthouden zich deze moge herinneren.
13. En wanneer een enkele stoot op de bazuin zal worden geblazen,
14. En de aarde en de bergen van hun plaats zullen worden opgeheven en terstond
zullen worden
verbrijzeld,
15. Op die Dag zal de grote gebeurtenis plaats vinden.
16. En de hemelen zullen uiteen splijten, zodat deze op die Dag zwak zullen
zijn.
17. En de engelen zullen op de zijden ervan staan. En op die Dag zullen acht
engelen de troon van uw
Heer boven zich houden.
18. Dan zult gij worden bloot gelegd en geen uwer geheimen zal verborgen
blijven.
19. En hij, aan wie zijn boek in de rechter hand wordt gegeven, zal zeggen:
“Komt, leest mijn boek.
20. Voorzeker, ik wist dat ik mijn afrekening tegemoet moest gaan.”
21. Deze zal dan een heerlijk leven krijgen
22. In een verheven tuin,
23. Waarvan het fruit gemakkeljik bereikbaar zal zijn.
24. “Eet en drinkt smakelijk als loon voor hetgeen gij in vroeger dagen hebt
gedaan.”
25. Maar, hij wiens boek in de linker hand wordt gegeven, zal zeggen: “O was
mijn boek mij maar niet
gegeven!
26. En had ik maar niet geweten wat mijn oordeel was!
27. O, had de dood maar aan mij een einde gemaakt!
28. Mijn rijkdom heeft mij niet gebaat,
29. Mijn macht is van mij weg gegaan.”
30. Grijpt hem en boeit hem.
31. Werpt hem dan in de hel.
32. Bindt hem vervolgens met een ketting vast waarvan de lengte zeventig
armlengten bedraagt;
33. Want hij geloofde niet in Allah, de Grote.
34. Noch moedigde hij aan, de armen te spijzigen.
35. Daarom heeft hij hier geen vriend;
36. Noch voedsel, behalve spoelsel van wonden,
37. Dat niemand dan de zondaren zal gebruiken.
38. Neen, Ik zweer bij alles wat gij ziet,
39. En bij alles wat gij niet ziet,
40. Dit is voorzeker de boodschap die een eerwaardige boodschapper heeft
gebracht.
41. Het is geen woord van een dichter; nietig is hetgeen gij gelooft.
42. Noch is het de uiting van een waarzegger; gering is de lering, die gij er
uit trekt.
43. Het is een Openbaring van de Heer der werelden.
44. En indien hij enige woorden in Onze naam had uitgedacht,
45. Dan zouden Wij hem zeker bij de rechter hand hebben gegrepen.
46. En daarna zijn levensader hebben afgesneden,
47. En geen uwer zou ons van hem hebben kunnen tegenhouden.
48. Voorwaar, het is een vermaning voor de godvrezenden.
49. En voorzeker, Wij weten dat er onder u loochenaars zijn.
50. Waarlijk, de ongelovigen zullen er wroeging over hebben.
51. En voorwaar, het is de ware zekerheid.
52. Verheerlijk daarom de naam van uw Heer, de Luisterrijke.
70. De Manieren van Ascentie (Al-Ma’aaridj)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Men vraagt naar de straf, die straks zal vallen
2. Over de ongelovigen, die niemand kan weerhouden,
3. Van Allah, de Heer der wegen die omhoog leiden.
4. De engelen en de geest gaan tot Hem op, in een Dag waarvan de maat vijftig
duizend jaren is.
5. Heb daarom gepast geduld.
6. Zij (de ongelovigen) zien (de straf) ver weg.
7. Maar Wij zien die nabij.
8. De Dag waarop de hemelen als gesmolten koper zullen worden
9. En de bergen als zachte, gekleurde wol,
10. En een vriend zal een vriend niet vragen,
11. Hoewel zij elkander kunnen zien. Op die Dag zal de schuldige zich gaarne van
de straf willen
vrijkopen door zijn kinderen,
12. En zijn vrouw en zijn broeder,
13. En zijn familieleden die hem een toevlucht waren,
14. En allen die op aarde zijn, om zich te redden.
15. Stellig niet! Waarlijk het is een laaiend Vuur.
16. Het zal zijn huid afschroeien.
17. Het zal hem opeisen, die zich afwendt en wegloopt
18. En rijkdommen verzamelt, en deze (gierig) terughoudt.
19. Voorwaar, de mens is geschapen met een ongeduldige aard.
20. Als hem kwaad overkomt, is hij vol weeklagen,
21. Maar als hem goed wedervaart, is hij inhalig,
22. Behalve degenen die bidden
23. En in hun gebeden volharden
24. En degenen in wier rijkdommen een vastgesteld deel is
25. Voor de bedelaar en voor hem die niet bedelen kan
26. En degenen die de Dag des Oordeels aannemen.
27. En degenen die de straf van hun Heer vrezen
28. Voorwaar, er is geen beveiliging voor de straf van hun Heer –
29. En degenen die onthouding betrachten.
30. – Uitgezonderd met hun vrouwen en degenen die zij bezitten, waarvoor hen
geen blaam treft.
31. Maar degenen die buiten deze (voorschriften) handelen zijn overtreders –
32. En degenen die het hun toevertrouwde bewaren en hun verdragen nakomen,
33. En degenen die oprecht zijn in hun getuigenissen,
34. En degenen die hun gebeden naleven,
35. Zij zijn het die in de tuinen zullen worden geëerd.
36. Maar wat scheelt de ongelovigen die zich naar u toe spoeden
37. Van rechts en links in groepen?
38. Verwacht elk hunner de tuin van verrukking binnen te gaan?
39. Stellig niet! Wij zijn het Die hen hebben geschapen uit hetgeen zij weten.
40. Maar neen! Ik zweer als Heer van het Oosten en het westen dat Wij macht
hebben,
41. In hun plaats betere (volkeren) dan zij voort te brengen en Wij kunnen
(daarin) niet worden
verhinderd.
42. Laten zij zich aan ijdele gesprekken overgeven en zich vermaken tot zij de
Dag tegemoet gaan welke
hun beloofd is,
43. De Dag waarop zij zich uit hun graven zullen haasten alsof zij zich naar een
bepaald doel spoeden,
44. Met hun ogen nedergeslagen; schande zal hen bedekken. Zo is de Dag die hun
beloofd is.
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Wij zonden Noach tot zijn volk, “Waarschuw uw volk voordat een smartelijke
straf over hen komt.”
2. Noach zeide: “O mijn volk! Waarlijk ik ben een duidelijke waarschuwer voor u.
3. Aanbidt daarom Allah, vreest Hem en gehoorzaamt mij.
4. Hij zal u uw zonden vergeven en u uitstel verlenen tot een bepaalde termijn;
voorwaar, de termijn van
Allah kan, wanneer hij komt, niet worden uitgesteld, als gij dit slechts wist!”
5. Hij zeide: “Mijn Heer, ik heb mijn volk dag en nacht geroepen,
6. Maar mijn roepen heeft slechts hun afkeer vermeerderd.
7. En telkens wanneer ik hen riep, opdat Gij hen zoudt vergeven stopten zij hun
vingers in de oren,
bedekten zich met hun kleren, volhardden (in hun ongeloof) en gedroegen zich
laatdunkend.
8. Toen riep ik hen luide,
9. En verkondigde hun in het openbaar; ook sprak ik tot hen in het verborgene.
10. En ik zeide: “Zoekt vergiffenis van uw Heer, want Hij is de
Vergevensgezinde.
11. Hij zal regen voor u nederzenden in overvloed.
12. En Hij zal uw rijkdommen en kinderen vermeerderen, en Hij zal u tuinen en
rivieren schenken.
13. Wat scheelt u, dat gij geen Wijsheid van Allah verwacht?
14. En Hij heeft u door verschillende stadia heen geschapen.”
15. “Hebt gij niet gezien, hoe Allah de zeven opeenvolgende hemelen schiep?
16. En hoe Hij de maan daarin als licht heeft geplaatst en de zon als een
stralende lamp!
17. En Allah heeft u voortgebracht vanuit de aarde.
18. Vervolgens zal Hij u daarheen doen terugkeren, en u daaruit opnieuw doen
verrijzen.
19. En Allah heeft de aarde voor u uitgespreid
20. Zodat gij de brede wegen er van doorkruist.”
21. Noach zeide: “Mijn Heer, zij gehoorzamen mij niet, en volgen iemand wiens
bezit en kinderen slechts
tot zijn ondergang hebben bijgedragen.
22. En zij hebben een vreselijk plan gesmeed.
23. En zeggen tegen elkander: ‘Verlaat uw goden nooit. Verlaat noch Wodd, noch
Sowa, noch Jaghoes
en Jaoeq en Nasr.’
24. En zij hebben velen doen dwalen, en Gij doet de onrechtvaardigen slechts in
dwaling toenemen.”
25. Daarom werden zij vanwege hun zonden verdronken en in het Vuur gedreven. Zij
konden daar voor
zich geen helpers vinden tegen Allah.
26. En Noach had gezegd: “Mijn Heer, laat in het land geen huis der ongelovigen
achterblijven;
27. Want als Gij hen achterlaat zullen zij Uw dienaren op een dwaalspoor leiden
en zij zullen niets dan
een onzedelijk en ondankbaar nageslacht voortbrengen.
28. Mijn Heer, vergeef mij, en mijn ouders, en hem die gelovend mijn huis
binnentreedt, ook de gelovige
mannen en vrouwen; en doe de onrechtvaardigen slechts in verderf toenemen.”
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Zeg: “Het is aan mij geopenbaard dat een groep der djinn heeft geluisterd
(naar de Koran), en zij
zeiden: ‘Waarlijk, wij hebben een wonderbaarlijke verkondiging gehoord!
2. Die tot rechtschapenheid leidt; daarom hebben wij er in geloofd, en wij
zullen stellig niemand met
onze Heer vereenzelvigen.
3. En de Majesteit van onze Heer is hoog verheven. Hij heeft noch echtgenote
noch zoon.
4. En voorzeker, de dwaas onder ons placht over Allah leugen te spreken.
5. Doch wij hadden gemeend dat mensen en djinn nooit een leugen over Allah
zouden uiten.
6. Voorzeker, waren er enige mensen die toevlucht bij sommige djinn zochten,
waardoor zij hun zonden
vermeerderden.
7. En zij meenden inderdaad, zoals gij meendet, dat Allah nooit een boodschapper
zou zenden.
8. En wij trachtten de hemel te bespieden en wij vonden deze vol sterke wachters
en vlammen.
9. En voorzeker, wij plachten op enige plaatsen te zitten om de gesprekken te
beluisteren. Maar wie nu
luistert, vindt een vlam die op hem wacht.
10. Wij weten daardoor niet of voor degenen die op aarde zijn, een ramp wordt
bedoeld of dat hun Heer
hen op het goede pad wil leiden.
11. Er zijn onder ons die rechtvaardig zijn en er zijn onder ons die anders zijn
en wij volgen
verschillende wegen.
12. En wij beseffen dat wij Allah’s (plan) op aarde onmogelijk kunnen
verijdelen, noch kunnen wij Hem
door de vlucht ontlopen.
13. En toen wij de leiding hoorden, geloofden wij er in. En hij, die gelooft in
zijn Heer, heeft geen vrees
voor verlies of onrecht.
14. En er zijn onder ons Moslims en er zijn onder ons die van de rechte weg zijn
afgeweken. En zij die
zich onderwerpen – hebben de rechte weg gezocht.
15. En zij die van de rechte weg afwijken, zullen brandstof der hel zijn.'”
16. Indien zij zich aan het rechte pad houden zullen Wij hun water in overvloed
te drinken geven,
17. Om hen daarmee op de proef te stellen. En wie zich van de gedachte aan zijn
Heer afwendt, Hij zal
hem een toenemende straf toedienen.
18. En zeg: “Alle bedehuizen behoren aan Allah; roept daarom niemand naast Allah
aan.”
19. En toen de dienaar van Allah opstond om Hem te aanbidden, vielen zij hem
bijna aan.
20. Zeg: “Ik bid alleen tot mijn Heer en ik vereenzelvig niemand met Hem.”
21. Zeg: “Ik heb (uit mijzelf) geen macht u goed of kwaad te doen.”
22. Zeg: “Voorzeker, niemand kan mij tegen Allah beschermen, noch kan ik een
andere schuilplaats
vinden buiten Hem –
23. (Mij is) slechts de verkondiging van Allah’s boodschap opgedragen.” En voor
degenen die Allah en
Zijn boodschapper niet gehoorzamen is het Vuur der hel, waarin zij lange tijd
zullen vertoeven,
24. Tot zij de straf zien waarmee zij worden bedreigd, maar dan zullen zij ook
weten wie zwakkere helpers
en kleiner aantal heeft.
25. Zeg hun: “Ik weet niet of hetgeen waarmede gij bedreigd wordt nabij is of
wel dat mijn Heer het zal
uitstellen voor een lange tijd.”
26. Hij is de Kenner van het onzienlijke en Hij geeft niemand overvloedig kennis
van Zijn geheimen.
27. Behalve hem die Hij als boodschapper kiest. Dan doet Hij een wacht vòòr hem
en achter hem gaan,
28. Opdat Hij moge weten dat zij (Zijn boodschappers) de boodschappen van hun
Heer hebben
overgebracht. En Hij omvat alles wat met hen is – en Hij heeft alles berekend.
73. Gevouwen in Kleding (Al-Mozzammil)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O, gij die u omwikkelt!
2. Sta op in de nacht voor korte tijd.
3. De helft er van of minder dan dat.
4. Of maak het iets langer – en zeg de Koran duidelijk en aandachtig op.
5. Waarlijk, Wij dragen u een gewichtig Woord op.
6. Voorwaar, des nachts opstaan is de zekerste weg en geeft het Woord krachtige
uitwerking.
7. Gij hebt inderdaad gedurende de dag langdurige bezigheden.
8. Daarom gedenk de naam van uw Heer, en geef u met volle toewijding aan Hem
over.
9. Hij is de Heer van het Oosten en het Westen, er is geen andere God naast Hem;
neem Hem daarom
tot uw Beschermer.
10. En verdraag met geduld alles wat zij (de ongelovigen) zeggen; en verlaat hen
op gepaste wijze.
11. En laat Mij alleen met degenen die loochenen, de bezitters van rijkdom en
geef hun een wijle uitstel.
12. Voorzeker, bij Ons zijn zware boeien en een laaiend Vuur,
13. En voedsel dat verstikt, en pijnlijke straf.
14. Er zal een Dag komen waarop de aarde en de bergen zullen beven, en de bergen
in een hoop mul
zand zullen veranderen.
15. Waarlijk, Wij hebben tot u een boodschapper gezonden, die een getuige tegen
u is, gelijk Wij een
boodschapper tot Pharao zonden.
16. Maar Pharao gehoorzaamde de boodschapper niet, daarom grepen Wij hem met een
verschrikkelijke
greep aan.
17. Hoe zult gij u, indien gij het ware geloof verwerpt, beveiligen voor de Dag,
waarop de kinderen grijze
haren zullen krijgen (van schrik).
18. En waarbij de hemel uiteen zi splijten, en Zijn belofte zal worden vervuld.
19. Dit is zeker een vermaning. Dus moge hij die wil, de weg tot zijn Heer
inslaan.
20. Waarlijk uw Heer weet dat gij bijna twee-derde van de nacht staat (te
bidden), somsdehelft of ook
wel een derde er van, en eveneens doet dit een deel van degenen die met u zijn.
En Allah bepaalt de maat
van dag en nacht. Hij weet, dat gij het niet kunt volhouden, en daarom heeft Hij
Zich in barmhartigheid tot u
gewend. Zegt dan zoveel van de Koran op als u gemakkelijk valt. Hij weet dat er
enigen onder u ziek kunnen
zijn, en anderen op reis door het land trekken, zoekende naar Allah’s genade, en
weer anderen strijdend voor
Allah’s zaak. Zegt er dus zoveel van (de Koran) op, als u gemakkelijk valt en
onderhoudt het gebed, en
betaalt de Zakaat, en sluit met Allah een goede lening. En wat goeds gij voor u
uitzendt, gij zult betere en
grotere beloning bij Allah vinden. En zoekt vergiffenis van Allah, voorwaar,
Allah is Vergevensgezind,
Genadevol.
74. Iemand die Gebundeld is (Al-Moddassir)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. O gij die u omhult!
2. Sta op en waarschuw,
3. En verkondig de Grootheid van uw Heer,
4. En reinig uw hart.
5. En vlied de onreinheid.
6. Bewijs geen gunsten om u daardoor te verrijken.
7. En wees geduldig ter wille van uw Heer.
8. Want als de bazuin wordt geblazen,
9. Die Dag zal een moeilijke dag zijn.
10. Niet gemakkelijk voor de ongelovigen.
11. Laat Mij alleen met hem die Ik schiep.
12. Ik heb hem overvloedig bezit gegeven.
13. En zonen die bij hem zijn.
14. En ik verschafte hem elk gemak.
15. Toch verlangt hij dat Ik hem nog meer zal geven.
16. Stellig niet; want hij was vijandig tegenover Onze boodschappen.
17. Hem zal Ik een zware straf opleggen.
18. Ziet! Hij dacht na en hij besloot!
19. Vervloekt zij hij, hoe besloot hij!
20. Nogmaals, vervloekt zij hij! Hoe besloot hij!
21. Toen keek hij (om zich heen),
22. Daarna fronste hij zijn voorhoofd en keek nors.
23. Dan keerde hij zich om en toonde zich hovaardig.
24. Hij zeide: “Dit is niets dan een nagebootste tovenarij.
25. Dit is slechts het woord van een mens.”
26. Weldra zal Ik hem in het Vuur werpen.
27. En wat weet gij wat het Vuur der hel is?
28. Het ontziet niets, noch laat het iets (onverteerd) achter,
29. Het verschroeit het gezicht.
30. Daarover waken er negentien (engelen).
31. En Wij hebben niets dan engelen tot wachters van het Vuur gemaakt. En Wij
hebben hun getal niet
vastgesteld, dan tot beproeving der ongelovigen, opdat wie het Boek is gegeven
zekerheid mogen
verkrijgen en dat de gelovigen in geloof mogen toenemen en opdat de mensen van
het Boek en de gelovigen
niet zullen twijfelen. En dat degenen in wier hart een ziekte is en degenen die
ongelovig zijn, mogen zeggen:
“Wat bedoelt Allah met deze gelijkenis?” Zo laat Allah dwalen wie Hij wil en
leidt wie Hij wil. Niemand kent
de legerscharen van uw Heer dan Hij. Dit is niets dan een vermaning voor de
mensheid.
32. Neen, bij de maan,
33. En de nacht als zij heengaat
34. En de dageraad wanneer zij gloort,
35. Waarlijk, het is een der grootste tijdingen,
36. Een waarschuwing voor de mensen.
37. Aan degene onder u, die vooruit wenst te gaan of degene die wil
achterblijven,
38. Elke ziel is als een pand voor hetgeen zij doet.
39. Doch degenen aan de rechter hand
40. In tuinen (wonende) vragen zij:
41. Aan de schuldigen
42. “Wat heeft u in de hel gebracht?”
43. Zij zullen antwoorden: “Wij behoorden niet tot hen die plachten te bidden.
44. Noch voedden wij de armen.
45. En wij plachten ijdele gesprekken te voeren met hen die ijdele gesprekken
voerden.
46. En wij plachten de Dag des Oordeels te loochenen.
47. Totdat de dood ons overviel.”
48. De tussenkomst van bemiddelaars zal hen daarom niets baten.
49. Wat scheelt hun dat zij zich van de vermaning afwenden
50. Als bange ezels,
51. Vluchtende voor een leeuw?
52. Neen, ieder van hen wenst dat hem opengeslagen bladzijden zullen worden
getoond.
53. Voorwaar, zij vrezen het Hiernamaals niet!
54. Neen, waarlijk, dit is een vermaning.
55. Die wil, trekke er lering uit.
56. Doch zij zullen er geen lering uit trekken tenzij Allah het wil. Hij is
Waardig, dat men Hem vreest, en
Hij is de Heer der vergiffenis.
75. De Resurrectie (Al-Qi’jaamah)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Neen! Ik roep de Dag der Opstanding tot getuige.
2. Neen! Ik roep de zichzelf beschuldigende ziel tot getuige.
3. Denkt de mens dat Wij zijn beenderen niet kunnen verzamelen?
4. Zeker; Wij hebben de macht hem te herstellen tot in zijn vingertoppen.
5. Maar de mens wenst in het vervolg slecht te handelen.
6. Hij vraagt: “Wanneer is de Dag der Opstanding?”
7. Maar als het oog verblind wordt,
8. En de maan verduisterd zal zijn,
9. En de zon en de maan zullen samen gebracht worden,
10. Op die Dag zal de mens zeggen: “Waarheen te vluchten?”
11. Neen! Geen schuilplaats!
12. Slechts bij uw Heer zal dan uw toevlucht zijn.
13. De mens zal op die Dag worden onderricht over hetgeen hij vooruitzond of
achterliet.
14. Neen, de mens is een bewijs tegen zichzelf.
15. Zelfs al biedt hij (zijn) verontschuldigingen aan.
16. Beweeg uw tong er niet mede om deze (woorden) haastig (opte nemen!)
17. Het verzamelen en het verkondigen er van rust op Ons.
18. Wanneer Wij dus (de Openbaring) verkondigd hebben volg dan de verkondiging.
19. Daarna rust de verklaring er van op Ons.
20. Neen, maar gij (mensen) hebt dit leven lief.
21. En gij geeft het Hiernamaals prijs.
22. Op die Dag zullen sommige gezichten verlicht zijn,
23. Opziende naar hun Heer;
24. En andere gezichten zullen op die Dag somber zijn.
25. Wetende dat een vreselijke ramp hen spoedig zal overkomen.
26. Ja! Als de ziel van de stervende tot de keel zal opstijgen,
27. En er zal worden gezegd: “Wie is de geneesheer?”
28. Dan weet hij dat hij scheiden moet.
29. En wrijft (in doodsangst) het ene been tegen het andere.
30. Dan wordt (hij) tot uw Heer gedreven,
31. Want hij (mens) nam de Waarheid niet aan, noch bad hij.
32. Doch hij verloochende (de profeet) en wendde zich af.
33. Dan ging hij trots naar zijn familie terug.
34. “Wee u! Wee dus over u.”
35. “Wee u nogmaals en nog eens wee!”
36. Denkt de mens dat hij zonder doel zal worden gelaten?
37. Was hij niet een kleine levenskiem die werd uitgestort?
38. Dan werd hij een klonter bloed daarna schiep en vervolmaakte Hij hem.
39. Daarvan (de kiem) maakt Hij een paar, man en vrouw.
40. Is Hij dan niet bij machte de doden te doen herleven?
76. De Tijd, De Mensen (Ad-Dahr, Al-Insaan)
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
1. Voorzeker, er is voor de mens een tijdperk geweest toen hij geen
vermeldenswaardig ding was.
2. Wij hebben de mens uit een gemengde levenskiem geschapen en hebben hem
horende en ziende
gemaakt om hem op de proef te stellen.
3. Wij hebben hem de weg getoond, hij moge dankbaar of wel ondankbaar zijn.
4. Voorwaar, Wij hebben voor de ongelovigen ketenen, ijzeren halsbanden en een
laaiend Vuur bereid.
5. Maar de deugdzamen drinken uit een beker (een drank) gemengd met Kamfer.
6. De dienaren van Allah drinken uit een bron, welke zij in overvloed doen
stromen.
7. Zij vervullen de gelofte, en vrezen een Dag waarvan het kwaad verstrekkend
is.
8. En zij geven voedsel, uit liefde voor Hem, aan de a